Germania. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[Nummer 1] | |
Omwenteling van 1830
| |
[pagina 4]
| |
‘De Belgische omwenteling, de groote fopperij van 1830’ (Fr. Laurent, de beroemde Belgische rechtsgeleerde). * * *
Na den val van Karel X (Juli 1830), dacht niemand er in België aan, de regeering van Willem I omver te werpen (De Bavay, Geschiedenis van de Belgische omwenteling, bl. 140; vgl, Nothomb, Verhandeling over de Belgische revolutie, bl. 44; De Potter, Herinneringen, d. I, bl. 59 en d. II, bl. 25; Th. Juste, Omwenteling, d. II, bl. 95) die de voornaamste grievenGa naar eindnoot2 van de hem vijandige partij uit den weg had geruimd, (De Bavay, bl. 132 en 137), met uitzondering van eenige mannen die ons met Frankrijk wilden vereenigen (De Bavay, bl. 140). Het zijn de Parijsche clubs, die de muiterij te Brussel, in het belang van Frankrijk, hebben ingericht (De Bavay, voorrede), in gemeen overleg met de Fransche partij in België, die de vereeniging van België met Frankrijk vurig verlangde, wat het ook mocht kosten, rechtstreeksGa naar eindnoot3, indien het mogelijk was, zoo niet zijdelings in afwachting van meer en beter (De Potter, d. II, bl. 259; vgl. De Beaumont Vassy, d. I, bl. 200; Poplimont, bl. 79). De Fransche partij, die de meerderheid bezat op het Congres, gekozen door 40,000 cijnskiezers en waarvan de leiders waren: Alex. Gendebien, Ch. en Firmin Rogier, Charles De Brouckere, Sylvain Van de Weyer, Felix de. Mérode, Surlet de Chokier, graaf de Celles, A.-J. Mellinet, gewezen Fransch generaal, Niellon, gewezen Fransch officier, de Fransche tooneelspeler | |
[pagina 5]
| |
Alex. Dechez, bijgenaamd Jenneval, stelde in 1830 en 1831, alles in het werk om haar doelGa naar eindnoot4 te bereiken, namelijk: De inpalming van België door Frankrijk, hetgeen zonder mogelijke wederlegging blijkt uit de volgende feiten.
* * * Te Brussel, dreigde het Congres voortdurend de vereeniging van België met Frankrijk te stemmen; (Talleyrand; z. Talleyrand en België, door Carlier, Revue de Belgique 1892, bl. 121). Eenige dagen na de instelling van het Voorloopig BewindGa naar eindnoot5 (den eersten October 1830) vertrok Alex. Gendebien naar Parijs om de Fransche regeering te polsen over de mogelijkheid van de vereeniging van België met Frankrijk, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, door de benoeming van den hertog de Nemours of van generaal La Fayette tot koning der Belgen. Louis-Philippe, bevreesdGa naar eindnoot6 voor eene omwentelingGa naar eindnoot7 in Frankrijk en voor een algemeenen oorlogGa naar eindnoot8, verwierp, daar het Fransche leger niet gereedGa naar eindnoot9 was, het voorstel tot aanhechting van België, dat hem gedaan werd namens de mannen die de openbare macht in België hadden vermeesterd (White, d. II, bl. 115; d. III, bl. 298; Juste, Belgische Omwenteling, d. II, bl. 161; Gendebien, door Juste, bl. 21). ‘Het Fransche gouvernement’ zegt Bartels, ‘smeekte ons de Fransche vlag in België niet op te steken; het gaf te verstaan, dat wij ons al te zeer gehaastGa naar eindnoot10 hadden eene omwenteling te bewerken et dat de domme streek van Brussel’ (dit was de geliefkoosde uitdrukking van Louis-Philippes raadgevers) de veiligheidGa naar eindnoot11 van Frankrijk in gevaar bracht (Les Flandres et la révolution de 1830, par A. Bartels, bl. 529 en 531). Zoodanig waren de eerste betrekkingenGa naar eindnoot12 van het Belgische gouvernement met Frankrijk (Bartels, bl. 532).
* * *
| |
[pagina 6]
| |
Op 10 November werden te Brussel de zittingen van het Congres geopend, onder het voorloopig voorzitterschap van den Franschman J.-F. Gendebien, vader van Alex. Gendebien. Na eene redevoering van de Potter werd Surlet de Chokier, een bekend voorstaander van de inlijving van België bij Frankrijk, tot voorzitter verkozen en het Voorloopig Bewind, waarin de Franschman Charles Rogier, Alex. Gendebien en Van de Weyer zetelden, met de uitvoerende macht belast. Om zijne taak te vergemakkelijkenGa naar eindnoot13, benoemde het Voorloopig Bewind een Diplomatisch Comité, werkend als Ministerie van buitenlandsche zaken en samengesteld uit Sylvain Van de Weyer, voorzitter, graaf d'Aerschot, graaf de Celles en Lehon (Juste, Congres, d. I, bl. 134 en 135).
* * *
In December 1830, vertrok Alex. Gendebien, aan wien eene tweede diplomatische zending was opgedragen, met den Franschman Firmin Rogier, naar Parijs. Daar de ondersteuning niet vindende, die hij gevraagd had, schreef hij aan zijne collega's van het Voorloopig Bewind ‘dat het beter was de vereeniging van België met Frankrijk te proklameeren, ten einde het gouvernement van Louis-Philippe bij de Mogendheden in verdenking te brengen en den koning te dwingen partij te kiezen voor de Belgen en desnoods met de Belgen’ (Gendebien, door Juste, bl. 42). Gehoor gevende aan dezen raad, dreigdeGa naar eindnoot14 het Voorloopig Bewind, den 31 December, de vereeniging van België met Frankrijk uit te roepen (Gendebien, door Th. Juste, bl. 43).
* * *
Den 2 Januari werd Alex. Gendebien door Louis-Philippe ontvangen. 's Anderendaags schreef hij aan Sylvain Van de Weyer: ‘De Koning geraadpleegd, heeft doen antwoorden, dat | |
[pagina 7]
| |
hij de wenschen der Belgen niet kon inwilligen, noch omtrent de vereeniging van België met Frankrijk, noch betreffende de verheffing van eenen Franschen prins op den Belgischen troon’ S. Van de Weyer, door Th. Juste, bl. 128).
* * *
De Belgische diplomatie bleef echter aandringen. Den 6 Jan., Gendebien ongesteld zijnde, begaf Firmin Rogier zich tot generaal Sébastiani, Frankrijk's minister voor buitentandsche zaken, en zeide hem: ‘Het is U niet onbekend, Heer Minister, dat eene beweging ten gunste van Frankrijk in vele Belgische provinciën is ontstaan; van alle kanten komen verzoekschriften bij het Congres om de vereeniging van België met Frankrijk te vragen (dit was wantgelogen, de Franschgezinde verzoekschriften naar het Congres gezonden waren slechts geteekend door 3,720 personen, voor het meerendeel uit het Walenland; zie Huyttens, d. II, bl. 277); in het Congres zelf verklaart zich eene talrijke partij in denzelfden zin. Indien deze de overhand kreeg, zou het Fransch gouvernement volhouden in zijne weigering en van ons niet willen?’ ‘Die vereeniging, die wij misschien zoo vurig verlangen als de Belgen antwoordde de minister, is nochtans onmogelijk; zij zou een algemeenen oorlog ten gevolge hebben; nooit zou Engeland er in toestemmen. Die oorlog zou uw prachtig land verwoesten en al hetgeen wij door onze laatste omwenteling verkregen hebben, in gevaar brengen. (Brief van Firmin Rogier dd. 6 Januari 1831 aan graaf de Celles; zie Huyttens, d. II, bl. 61; Juste, Congres, d. I, bl. 181, 182 en 183). De brief, waarin Firmin Rogier verslag gaf aan het Diplomatisch Comité over zijn onderhoudGa naar eindnoot15 met Sébastiani, werd den 8 Januari door graaf van Aerschot in eene openbare zitting van het Congres voorgelezen en geen enkele stem verhief zich om de landverraders Alex. Gendebien en Firmin Rogier aan de kaakGa naar eindnoot16 te stellen (Huyttens, d. II, bl. 61, 62, 63, 64 en 65). Denzelfden dag | |
[pagina 8]
| |
nam Gendebien afscheid van Sébastiani, die hem zeide: ‘Ik zal niet terugkomen op onze vroegere woordenwisselingen. Vatten wij alles samen: de vereeniging van België met Frankrijk is onmogelijk’ (Alex. Gendebien, door Th. Juste, bl. 55).
* * *
Den 11 Januari, schreef de heer Bresson, Frankrijk's diplomatisch agent te Brussel, op bevel van minister Sébastiani, aan het Diplomatisch Comité, een brief, die als volgt eindigde: ‘Ik voeg erbij dat, vermits Zijne Majesteit herhaalde malen heeft verklaard zijne toestemming niet te kunnen geven, noch tot de vereeniging van België met Frankrijk, noch tot de verkiezing van den hertog van Nemours, het aandringen op deze reeds beslisteGa naar eindnoot17 vraagstukken tot geen anderen uitslagGa naar eindnoot18 zou kunnen leiden dan tot het beroeren van België en het storen van den Europeeschen vrede, dien zijne Majesteit wenscht te behouden’ (Huyttens, d. II, bl. 82 en 83). Deze brief werd nog denzelfden dag op het Congres door graaf de Celles voorgelezen en nogmaals stond niemand op om verzetGa naar eindnoot19 aan te teekenen tegen de diplomatische agenten, die België aan Frankrijk hadden willen overleveren (zie Huyttens, d. II, bl. 82, 83 en 84).
* * *
Het Congres gaf echter de zaak niet op. Verscheidene leden stelden voor, eene bijzondere comissie naar Parijs te sturen. De volgende uittrekselsGa naar eindnoot20 uit de redevoeringen den 13 Januari bij de behandeling van dit voorstel uitgesproken, bewijzen de verregaande franschgezindheid van de overgroote meerderheid van het Congres: De Gerlache: Frankrijk verwerpt de inlijving. Frankrijk zal nochtans weldra gedwongen worden, indien de voorloopige toestand voortduurt, eene beslissingGa naar eindnoot21 te nemen (Huyttens, d. II, bl. 113). Men heeft U voorgesteld de Belgische kroon aan Louis-Philippe | |
[pagina 9]
| |
te geven, op voorwaardeGa naar eindnoot22, dat hij onze grondwet zou aannemen. Maar, mijne Heeren, herinnert U den brief welken men U verleden Zaterdag heeft voorgelezen. Wij hebben gevraagd wat het Fransche Ministerie zou doen, indien België zich uit eigen beweging aan Frankrijk aanbood of een Franschen prins vroeg. Louis-Philippe zou België weigeren, heeft de minister ons geantwoord, en hij zou ons insgelijks een zijner zonen weigeren om over ons te regeeren. De koning wil den oorlog niet en gij moogt hem ook niet willen (Huyttens, d. II, bl. 114)... Dat Frankrijk dan, in het belang van zijn roem en zijne staatkunde, zijn werk voltooieGa naar eindnoot23 ! Zegt aan het Fransch ministerie, dat wij een handelstractaat noodig hebben en dat, indien het ons door nieuwe banden van genegenheidGa naar eindnoot24 aan Frankrijk wil binden, het zich haasten moet om ons te beschermen en ons ten minste alle voordeelen toe te staan, welke met Frankrijk's wel begrepen belangen overeenkomen’ (Huyttens, d. II, bl. 115). De Brouckere: ‘Wij hebben vernomen, dat er geen sprake kan zijn van de inlijving van België bij Frankrijk noch van de verkiezing van een Franschen prins tot den Belgischen troon’ (Huyttens, d. II, bl. 117). Baron de Pelichy van Huerne: ‘Welke taal zouden onze afgevaardigden te Parijs voeren? Zullen zij tot den koning der Franschen zeggen: ‘Sire, gij hebt ons door den mond van uw minister voor buitenlandsche zaken verklaard, dat, ondanks de oprechte genegenheid die gij ons toedraagt, ondanks uwe wenschen voor onzen voorspoedGa naar eindnoot25, het U volstrekt onmogelijk is onze verlangens in te willigen, omdat gij den vrede en de rust van uwen Staat niet wilt storen. Nochtans, Sire, gij moet het doen: de liefde der Belgen vraagt het; de eenparige gezindheid van uw volk eischt het. Huyttens, d. II, bl. 120). David, burgemeester van Verviers, stelde voor de commissie te belasten met de Belgische kroon aan Louis-Philippe aan te | |
[pagina 10]
| |
bieden, ‘indien de vereeniging van België met Frankrijk niet dadelijkGa naar eindnoot27 kon verwezenlijkt worden’ Huyttens, d. II, bl. 125). Le Hon: ‘Zeker zouden onze afgevaardigden een nutteloozen stapGa naar eindnoot28 doen, indien zij tot den Koning der Franschen zeiden: ‘Sire, de gezant van ons Voorloopig Bewind heeft ons medegedeeld, dat gij om den oorlog te vermijden, noch de vereeniging wilt aannemen, noch ons een uwer zonen tot koning geven. Het Nationaal Congres echter, overtuigd, dat gij meer gewicht zult hechten aan zijne wenschen, omdat het de natie vertegenwoordigtGa naar eindnoot29, heeft ons tot U gezonden om hetzelfde verzoek te herhalen’. Maar de afvaardiging zou aan den Koning de andere schikkingen kunnen onderwerpen, welke het Congres haar zou opgedragen hebben hem voor te stellen, want ik zou willen, dat men er geen enkele aannam, die de goedkeuringGa naar eindnoot30 van Frankrijk niet wegdroeg’ (Huyttens, d. II, bl. 135). Barthélemy: ‘Frankrijk weigert stelselmatigGa naar eindnoot31 onze wenschen in te willigen... Gij wilt Frankrijk en Frankrijk verwerpt U. Men heeft gesproken van een beroep op het Fransche volk. Mijne Heeren, ik beschouw zulks als eene misdaad. Wij moeten niet alleen het oog op ons richten en op hetgeen ons voordeelig zou zijn in den toestand, waarin wij ons bevinden, wij moeten ook denken aan de belangen van Frankrijk. Welke zijn nu die belangen? Den uitslagGa naar eindnoot32 van zijne laatste omwenteling te behouden en zijn volksgeliefden koning op den troon te bevestigen’ (Huyttens, d. II, bl. 141.
* * *
Op 23 Januari gaf graaf van Aerschot lezing van een nieuwen brief door Minister Sébastiani aan Bresson en door dezen aan het Diplomatisch Comité medegedeeld. Daarin werd o.a. gezegd: ‘De toestand van België heeft nogmaals de aandachtGa naar eindnoot33 gevestigd van den koning en van zijne raadgevers. Na een grondig onderzoek van alle vraagstukken, die daarmede in | |
[pagina 11]
| |
verband staan, werd mij de taak opgedragen U de bedoelingenGa naar eindnoot34 van mijn gouvernement klaar en duidelijk mede te deelen. De Koning zal niet toestemmen in de vereeniging van België met Frankrijk; hij zal de Belgische kroon niet aanvaarden voor den hertog van Nemours’ (Huyttens, d. II, bl. 24). De lezing van dien brief verwekte geene enkele afkeuring.
* * *
In Frankrijk werd de buitenlansche staatkunde van Minister Sébastiani, op 27 en 28 Januari 1831, heftig aangevallen, in de Kamer der afgevaardigden. ‘Wij hebben gezien’ zeide Marguin ‘en wij wisten het reeds, dat België zich met Frankrijk wilde vereenigen; wij hebben gehoord dat de minister verklaard heeft, dat hij nooit in deze vereeniging zou toestemmen. Hoe heeft de minister zulk eene verklaring durven afleggen? (Le Moniteur Universel, 28 Januari 1831, no 28)... België bood zich aan Frankrijk aan. De minister zelf erkent het. En in dien stand van zaken schreef hij, dat het Fransch gouvernement nooit in de vereeniging van België met Frankrijk zou toestemmen, aldus een wensch van het Congres voor de vereeniging voorkomende en onmogelijk makende. Wie dan heeft U zoodanig recht gegeven? Het gold eene vermeerderingGa naar eindnoot35 van grondgebied; het gold vooral het herkrijgen van onze grenzen, en gij hebt dit alles geweigerd, alleen, op eigen gezagGa naar eindnoot36, zonder de Kamer te raadplegen!’ (Le Moniteur universel, 29 Januari 1831, no 29.)
* * *
Eindelijk, den 30 Januari teekende de ‘Nederduitsche Waal’ Lucien Jottrand, zooals hij zich zelf noemde, in het Congres verzet aan tegen de lage kuiperijenGa naar eindnoot37 der Belgische diplomatie: ‘Eene enkele gedachte’ zeide hij, ‘beheerscht bijna al de redenaars van de Fransche Kamer, die gesproken hebben op | |
[pagina 12]
| |
die merkwaardige zittingen (27 en 28 Januari)... Die gedachte is, dat de overgroote meerderheid der Belgen de vereeniging van hun vaderland met Frankrijk wenschen. Aan wie zijn de Fransche afgevaardigden die gedachte verschuldigd, die overigens door gansch het ministerie Sébastiani gedeeld wordt? Is het misschien aan de Belgische pers? Maar onze dagbladen, zelfs die, welke te Bergen en te Luik verschijnen, spreken krachtdadig tegen de inlijving. Wel is waar, hebben de Journal de Verviers en twee of drie andere bladen, onbekend zelfs in de steden waar zij verschijnen, voor de inlijving gesproken. Maar wie weet zulks in Frankrijk, wanneer niemand het in België weet.... Die zoo verkeerde gedachte, ik moet hier de heele waarheid zeggen, hebben zij geputGa naar eindnoot38 uit de mededeelingen van onze diplomatie te Parijs (Huyttens, d. II, bl. 327, 328 en 329)... Luistert naar hetgeen Minister Sébastiani den 28 Januari 11. in de Kamer der afgevaardigden heeft gezegd: ‘De Belgen hebben gevraagd, dat hunne onafhankelijkheid zou worden erkend. Zij hebben ons een gezantschap gezonden. Wij hebben het ontvangen en erkend. Eene zaak van groot belang wekte nog hunne bekommeringenGa naar eindnoot39, namelijk, de vrije scheepvaart op de Schelde; Frankrijk heeft de verdediging van een edelmoedig beginselGa naar eindnoot40 op zich genomen. De Schelde is vrij. De Belgen hebben nog andere wenschen geuitGa naar eindnoot41; nauwelijksGa naar eindnoot42 in het bezit van hunne onafhankelijkheid hebben zij laten hooren dat zij niet in staat waren die te bewaren, dat zij de inlijving door Frankrijk verlangden.’ Ziedaar de woorden van Sébastiani. Welnu, de Belgen die de erkenning hebben gevraagd, die de vrije vaart op de Schelde hebben gevraagd, waren de gezanten van het voorloopig Bewind, gelast te onderhandelen over die kwesties. Dezelfde Belgen zijn het die de vereeniging met Frankrijk hebben gevraagd’ (Huyttens, d. H. bl. 350). S. Vandeweyer, voorzitter van het Diplomatisch Comité, | |
[pagina 13]
| |
ontkendeGa naar eindnoot43 en was zoo vermetel uit te roepen: ‘Wij wachten met ongeduld het oogenblik, waarop wij onze onderhandeling in het volle daglicht zullen kunnen stellen.’ ‘Welnu’, wedervoer L. Jottrand, ‘wij zullen zien of die documenten ons eene voldoende uitlegging zullen geven, ik zeg niet van de woorden van Sébastiani, maar van het volgende uittreksel uit den brief op 11 Januari door Bresson aan graaf de Celles geschreven: ‘Ik voeg erbij, Heer Graaf, dat vermits Zijne Majesteit herhaalde malen heeft verklaard zijne toestemming niet te kunnen geven, noch in de verkiezing van België met Frankrijk, noch in de verkiezing van den hertog van Nemours, het aandringen op die reeds opgeloste vraagstukken tot geen anderen uitslag zou kunnen leiden dan tot het beroeren van België en het storen van den Europeeschen vrede, dien zijne Majesteit wenscht te behouden’ (Huyttens, d. II, bl. 351). S. Vandeweyer zweeg. Onnoodig te zeggen, dat de publikatie der diplomatische oorkonden door hem beloofdGa naar eindnoot44 nooit heeft plaats gehad.
* * *
De Fransche partij intusschen, begrijpende dat Frankrijk geheel België nooit zou durven inpalmenGa naar eindnoot45, besloot de verdeeling van ons vaderland voor te stellen. Men zou een deel aan koning Willem hebben gegeven om hem te troosten over het verlies van het geheel; Pruisen zou ook iets gekregen hebben; aan Engeland zou men Antwerpen met de Schelde tot aan de zee hebben gegeven en Frankrijk zou natuurlijk met het leeuwenaandeel gaan strijkenGa naar eindnoot46. De ontwerper van die verdeeling was niemand anders dan graaf de Celles, ondervoorzitter van het Diplomatisch Comité (Talleyrand et la Belgique, door Carlier, zie Revue de Belgique 1891, bl. 111 en 112). De Celle's voorstel droeg de goedkeuring weg van de Fransche diplomatie. Inder- | |
[pagina 14]
| |
daad, den 12 Augustus 1831, toen de Fransche troepen in België waren gerukt om de vluchtelingen van Leuven ter hulp te snellen, verklaarde de Talleyrand, Frankrijk's gevolmachtigde te Londen, aan baron von Bulow, Pruisen's gevolmachtigde: ‘dat België niet onafhankelijk kon blijven; dat Leopold I onbeholpen was en de Belgen een hoop vagebonden waren, onwaardig onafhankelijk te zijn, dat er slechts eene oplossing was: de verdeeling van België; dat, indien Frankrijk, Pruisen en Holland het hierover eens waren, de zaak gemakkelijk kon geschikt worden, vermits Engeland zijne toestemmingGa naar eindnoot47 zekerlijk niet zou weigeren, indien Antwerpen tot vrijhaven gemaakt werd’ (S. Vandeweyer, door Th. Juste, bl. 174). Toen het voorstel van Talleyrand aan Palmerston werd medegedeeld, eischte deze de onmiddelijke ontruiming van België door het Fransche leger. Daar Engeland door Pruisen gesteund werd, week Frankrijk voor den eisch van den Engelschen Minister (Th. Juste, Geschiedkundige aanteekeningen, bl. 57). De Talleyrand liet echter den moed niet zinken en ging voort met de noodzakelijkheid staande te houden, België te verdeelen (Van de Weyer, door Th. Juste, bl. 24).
* * *
Toen de Fransche partij gewaar werd, dat de onmiddelijke inpalming van België onmogelijk was, trachtteGa naar eindnoot48 zij hetzelfde doel langs een omweg te bereiken door de verkiezing van een Franschen prins tot den troon van België (zie Talleyrand, d. III, bl. 443; Ch. Rogier, door Discailles, d. II, bl. 83; A. Bartels, bl. 474; De Gerlache, zie Huyttens, d. II, bl. 442 en 445; Paul Devaux, zie Huyttens, d. II, bl. 395). Gelukkig verklaarde Lord Palmerston, dat hij het aanvaarden der kroon door den hertog van Nemours als de inpalming van België door Frankrijk zou beschouwen en als eene reden tot oorlogsverklaring (Van de Weyer, | |
[pagina 15]
| |
door Juste, bl. 143). Na lang aarzelenGa naar eindnoot49 weigerde de koning van Frankrijk eindelijk aan den hertog van Nemours de toelating om de aangeboden kroon te aanvaarden (Ch. Rogier,, door Th. Juste, bl. 69). België was door de omwenteling aan den rand van den afgrond gebracht. De Fransche partij om zich te redden en minstens een deel van haar programma te verwezenlijken, vroeg nu de vereeniging van België met Frankrijk op economisch gebied. Sinds 1830 was het tolverbond in de dagbladen en de wetgevingGa naar eindnoot50 besproken. Edoch slechts later kreeg het ontwerp een officieel karakter. Van den beginne af had het Fransche ministerie eene algeheele samensmelting der toldiensten verlangd onder voorwendsel, dat elk minder uitgebreid verdrag geen kans had door de kamers aanvaard te worden: Frankrijk immers eischte eene staatkundige vergoeding (Graaf de Meulenaere, door Th. Juste, bl. 60, 62 en 63). Maar nogmaals werd België gered door Engeland, waar te dien tijde denkbeelden heerschten, die niets gemeens hebben met de misdadige politiek van Chamberlain. Lord Aberdeen schreef aan Leopold I, dat hij niet instond voor hetgeen de vier andere mogendheden zouden doen, zoo België een tolverbond met Frankrijk sloot (Graaf de Meulenaere, door Th. Juste, bl. 90).
***
Alle pogingen der Fransche partij om België staatkundig of economisch met Frankrijk te vereenigen waren dus mislukt. Toen besloot zij ons vaderland op zedelijk en verstandelijk gebied van Frankrijk te doen afhangen en koste wat het het wil het Vlaamsche ras uit te roeien. De Belgische Staat werd met deze schandelijke zending belast. Rechtswezen, bestuurGa naar eindnoot51, onderwijs, leger alles werd op Fransche leest geschoeid. De Vlaamsche taal werd stelselmatig uit het openbaar leven geweerd. Brussel voor- | |
[pagina 16]
| |
al werd door alle middelen verfranscht, want uit de hoofdstad moest de verfransching over het gansche Vlaamsche land stralen. Zonder overgang, zonder de oudersGa naar eindnoot52 te raadplegen, werd het Vlaamsch, in het lager onderwijs, door het Fransch vervangen. En heden, ondanks het verzetGa naar eindnoot53 der Vlamingen, wordt minder Vlaamsch onderwezen in de Brusselsche volksscholen, dan Duitsch in sommige scholen van Parijs.
***
Uit onweerlegbare oorkonden blijkt dus, dat het zoogenaamd nationaal Congres België aan Frankrijk heeft willen overleveren en in zijne verraderlijke pogingenGa naar eindnoot54 ondersteund werd door Alex. Gendebien, Charles en Firmin Rogier, Félix de Mérode, de Stassart, enz., die den 23 September, terwijl men te Brussel aan het vechten was, lafhartig naar Frankrijk gevlucht waren en den Spanjaard Don Juan van Halen en aan de Fransche officieren Mellinet, Culhat, Parent, Bouché, Levaillant, enz., de zorg overlatende de oproerige stad te verdedigen tegen de Koninklijke troepen, waarvan de overgroote meerderheid uit Belgen was samengesteld. (Juste, Omwenteling, d. II, bl. 111, 120, 123, 137 128, 142; Alex. Gendebien door Juste, bl. 17; Félix de Mérode door Juste, bl. 50; Rogier door Juste, bl: 16 en 17; De Bavay, bl. 157 en 171, enz.) Uit de voorafgaande bladzijden blijkt nog, dat de Revolutie van 1830, Franschgezind in haar oorsprong, insgelijks Franschgezind was in hare gevolgen. Als zoovele zinnebeelden van het feitGa naar eindnoot55 prijkenGa naar eindnoot56 te Brussel vijf gedenkteekens, opgericht ter nagedachtenis van vijf Franschen, die eene overwegende rol hebben gespeeld gedurende de Revolutie, te weten: Charles Rogier, Generaal Belliard, Alex. Gendebien (zoon van F.-J. Gendebien, geboren te Givet, Frankrijk), den tooneelspeler Jenneval en Frederik de Mérode, Belg wel is waar door de geboorte, maar | |
[pagina 17]
| |
Fransch door zijne gevoelens, door zijne familiebetrekkingen, door zijn onafgebroken verblijf in Frankrijk, waar hij maire was van St-Luperce. Weldra zal de partij van Frankrijk een standbeeld oprichten aan een anderen vluchteling van de ‘Grand Canard’ te Valencijn, aan den beroemden(!) Franschman P. Chazal, gewezen kleerverkooper te Luik en gewezen minister voor oorlog te Brussel, die, om zijne dankbaarheid te betuigen aan Willem I voor de grootmoedige bescherming, die deze vorst jaren lang in zijne Staten aan het Conventielid Chazal (vader van P. Chazal) schonk, zich aan de zijde schaarde van de muiters, die België in 1830 aan Frankrijk wilden overleveren. |
|