men tusschen den aap en den mensch. Naar de N.W.I. die het nieuws meedeelt zegt Grogan: Op mijne ontdekkingsreis in Midden-Afrika, die ik met een klein gevolg ondernam (gezien den af te leggen weg: Kairo-Kaapstad) ontwaarde ik zekeren dag wezens die zich achter de stammen der bananas verdoken en nu en dan zich toonden. Na veel inspanning kon mijn leidsman, een inboo ling van Ruanda, een dier wezens bewegen zijn schuilplaats te verlaten. Het was een groote man met lange armen, hangenden buiken korte beenen, juist als bij de apen. De hersenpan was zeer klein en de kinbakken waren sterk ontwikkeld. In den beginne was hij bijzonder angstig en verschrikt, kreeg echter aldra vertrouwen in ons en als ik hem over olifanten en andere dieren uit die streek iets vraagde, gaf hij mij op zeer realistische wijze een beschrijving ervan en toonde mij aan hoe deze dieren het doelmatigst te jagen zijn.
Ik heb niet kunnen vinden in welke verhouding deze zonderlinge wezens staan met de andere stammen der inwoners, doch uit de verachting waarmêe zij door de Waruanda-Negers behandeld worden kan men besluiten, dat zij een zeer lage plaats innemen. Het dierachtig uiterlijk is bij deze menschen zoo in het oog vallend, dat ik hen, met de overige Afrikaansche rassen vergeleken, op den laagsten trap der ontwikkeling moet plaatsen. Hun type is geheel anders dan bij andere stammen en te oordeelen naar de 20 à 30 exemplaren die ik van deze wezens gezien heb, schijnen zij geheel onverbasterd te zijn en wellicht geheel afgezonderd te leven.
Gezicht en lichaam zijn met lang, draadachtig haar bedekt en de lange sterke armen, de ietwat voorovergebogen houding van het bovenlichaam, alsook de onzekere, angstige blik en het bovendien wezenlooze gezicht boden her op verschrikkende wijze een bevestiging der Darwinsche leer. De Pigmeën, een dwergstam, die tot nu toe als overgangslid tusschen mensch en aap heeft gegolden, hebben een gelijkende lichaamsbouw, doch zij geven den indruk van goed ontwikkelde, ongemeen krachtige, gedrongen mannen in dwerggestalte en bezitten bovendien veruit, wakkerder gezichten. De Pigmeën staan tot deze aapachtige wezens als de baviaan met het op een hond gelijkend gezicht tot den gorilla. Waarschijnlijk zijn deze wezens, evenals de Pigmeën, het overblijvende deel van vroegere bewoners dezer streek, en het onderscheid van het type is wel door de omgeving veroorzaakt, waarin zij den strijd voor het leven moeten voeren.’