deelen c, d, e, f, g), 25, 28, 32, 44, 45, 46, 47, 50, 52, 53, 55, terwijl bovendien nog onlangs door Engeland bij Proclamatie uitgevaardigd door Veldmaarschalk Lord Kitchener te Pretoria, onder dagteekening 7 Augustus 1901, feitelijk is te kennen gegeven, dat door haar binnen kort ook in strijd met artikel 20 zal worden gehandeld.
De Regeeringen der door ondergeteekenden vertegenwoordigde Staten zijn volkomen bereid, zoodra haar daartoe de gelegenheid zal worden verschaft, het hiervoren gestelde, door de vermelding en het bewijs der bijzonderheden waarop zij doelen, volledig te staven.
Daar Engeland goedvindt deze voortdurende schending van het oorlogsrecht te ontkennen, zoo meenen de door de ondergeteekenden vertegenwoordigde Staten ook in dit geschil de uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage te mogen inroepen.
De ondergeteekenden en hunne Regeeringen weten, dat tot het erlangen van zoodanige uitspraak te toestemming van Engeland vereischt wordt.
Zij nemen daa[r]om de vrijheid Uwen Raad uit te noodigen die toestemming aan te vragen of te willen trachten die door Uwe bemiddeling of die der door U vertegenwoordigde Regeeringen te verkrijgen.
Tot het doen van dit verzoek gevoelen zij zich te meer aangemoedigd daar het geheel strookt met het grootsche beginsel dat aan Art. 27 van voormeld Verdrag ten grondslag strekt.
Mocht de Engelsche Regeering een weigerachtig antwoord geven, dan zou hieruit blijken, dat zij het niet waagt zich aan de uitspraak van een nauwgezetten, kundigen en onpartijdigen rechter te onderwerpen.
Tevens zal zij dan de volle verantwoordelijkheid blijven dragen voor de voortzetting van den even verschrikkelijken als