| |
| |
| |
[Nummer 10]
| |
De Oorlog in Zuid-Afrika
Een rapport van Boerenzijde
Een brief van Generaal Smuts aan President Steijn
Onder de Hollanders en Oud-Hollanders, die zich in den tegenwoordigen oorlog van het begin af buitengewoon hebben onderscheiden, mag met groote eere genoemd de naam van den heer P. Steuerwald. Het zou op 't oogenblik ons te ver voeren om een overzicht te geven van wat deze dappere, beleidvolle (kluge) Nederlander tijdens de 20 maanden welke hij te velde staat, heeft gepraesteerd (geleistet). We willen volstaan met te zeggen, dat Steuerwald een der beste leden was van het vermaarde (berühmte) Verkennerskorps van Theron en als zoodanig vooral in den O.V.S. op zichzelf een der merkwaardigste hoofdstukken (Kapitel) uit dezen oorlog heeft helpen opbouwen. Sedert Theron's tragischen dood bij Krugersdorp heeft zijn korps zijn roemrijke nagedachtenis geëerd en vormt thans de bekende en herhaaldelijk met eere genoemde verkenners-afdeeling onder Malan, die o.m. Kitchener's vechtende verkenners in Maart totaal heeft verslagen, om slechts een der vele belangrijke wapenfeiten van Malan's korps te noemen.
De heer Steuerwald zendt ons nu een brief uit Kakamas in de noordwestelijke Kaapkolonie aan de Oranjerivier ter begeleiding
| |
| |
van een brief van den Transvaalschen staatsprocureur en vechtgeneraal J.C. Smuts aan President Steijn van den O.V.S. De heer Steuerwald geeft ons verlof aan zijn begeleidend schrijven een en ander te ontleenen, maar het dunkt ons belangrijk genoeg het in zijn geheel over te nemen. Ziehier wat de heer Steuerwald ons schrijft in zijn brief, welke uit Transvaal van commando tot commando is gegaan, voor zooveel hij generaal Smuts' rapport betreft, en verder door de Kaapkolonie naar de zuidelijke kust is gekomen, op welke wijze mag hier niet worden medegedeeld:
Kakamas, 1 Mei 1901
Ik neem de vrijheid mij tot u te wenden met beleefd (höfliche) verzoek (Bitte) ingesloten brief van den heer J.C. Smuts, staats-procureur en assistent-commandant-generaal der Z.A.K. aan Z. HEd. den staatspresident van den Oranje-Vrijstaat door middel van uwe courant (Blatt) wereldkundig te maken. Daar de in 't veld zijnde Boerenkommando's zoo goed als geheel afgesloten zijn van de buitenwereld (Aussenwelt) en alles wat in den laatsten tijd omtrent dezen oorlog (Krieg) in Europa bekend wordt uit Engelsche bron afkomstig is, zoo is het van 't grootste belang voor de zaak der Boeren, dat ook nu en dan de waarheid aan 't licht gebracht worde. Toen ik dus op 7en April ll. met eene patrouille, onder aanvoering van den heer Maritz, voor krijgszaken gezonden werd naar het district Kenhardt, werd mij tevens opgedragen te trachten genoemden brief ter publicatie naar Holland te verzenden.
Tegelijkertijd wensch ik van deze gelegenheid gebruik te maken om u een en ander mede te deelen omtrent den stand van zaken in de Kaapkolonie, waar ik met eene afdeeling van Theron's Verkenningskorps onder aanvoering van commandant Malan werkzaam ben sedert 10 Februari ll. Ik hoop dat u in 't
| |
| |
navolgende stof zult vinden tot publicatie in uwe courant, voornamelijk om den verkeerden indruk, welke teweeggebracht wordt door het geschrijf in Engelsche en Kaapkolonische couranten, weg te nemen.
Over 't algemeen is de toestand in de Kolonie voor de Afrikaner-zaak zeer gunstig en niettegenstaande de uiterste krachtinspanning van den vijand houden de commando's van commandant Kritzinger, Malan en Van Rheenen en van de kapiteins Schepers en Fouché nog steeds stand en zijn op zijn minst vier maal zoo sterk als bij het doortrekken van de Oranje Rivier. Behalve (Ausser) dat alle burgers die zich bij deze commando's aangesloten hebben, voorzien konden worden van geweren, munitie, paarden, enz., werd een groot aantal geweren vernield en werd munitie op verschillende plaatsen begraven, daar meer werd buitgemaakt dan vervoerd kon worden. Om aan te toonen, dat het hierboven medegedeelde niet overdreven is, wil ik enkele feiten (Facta) aanhalen (citiren), waarbij ik persoonlijk tegenwoordig was en waarvan ik in mijn dagboek aanteekening maakte.
Kort na 't overtrekken van de Oranjerivier raakte commandant Malan met eene patrouille van 25 man van de commando's van generaal Christiaan de Wet gescheiden, waarop besloten werd als een zelfstandig commando werkzaam te zijn tot dat er zich weer een goede gelegenheid zou voordoen om ons bij onze commando's aan te sluiten. Om een geregeld verhaal te geven van alle wederwaardigheden (Vorkommnisse) van deze patrouille zou te lang ophouden; ik wensch mij daarom slechts tot enkele feiten te bepalen (beschränken). Ik moet evenwel (zwar) doen opmerken dat er bijna geen dag voorbij gegaan is zonder dat we op een of andere wijze aan den vijand schade toebrachten (verursachten).
Op den 17en Februari ll. werd door 5 van onze mannen een wagen met munitie en anderen voorraad buitgemaakt. Bij de
| |
| |
eerste schoten (Schüsse) nam het escorte, sterk 19 man, de vlucht; 3 hunner, waarvan een gewond, bleven in onze handen. Onder meer werden 12 kisten patronen buitgemaakt, welke op een veilige (sicheren) plek geborgen werden, waar ze nog aanwezig zijn, daar we sedert dien tijd nog nimmer gebrek aan munitie hadden.
Op den 26en Februari ll., terwijl we te Klipkraal, eene plaats ten westen van Richmond, gelagerd waren, kwam eene vijandelijke afdeeling, omtrent 120 man sterk, met 5 karren uit de richting van Richmond-Road. In minder dan geen tijd waren we opgezadeld en vielen we den vijand aan, die terug vluchtte en positie nam in de nabijzijnde randen. Zeventien van ons, voorafgegaan door onze officieren, stormden evenwel hunne positie, met het gevolg, dat de vijand zich na een kort gevecht, waarbij 22 hunner gedood en 32 gewond werden, overgaf. Aan onze zijde werd slechts een paard doodgeschoten. Deze afdeeling van Kitchener's Fighting Scouts was geheel nieuw uitgerust, zoodat we een prachtige buit maakten. Een groote hoeveelheid patronen, omtrent 15.000, werd buitgemaakt. Nadat ieder onzer zich van 't noodige voorzien had, werden de overige goederen verbrand; 2 karren werden echter medegenomen om de ammunitie en geweren te vervoeren.
Te Modderfontein had op den 4en Maart ll. een schermutseling plaats tusschen 6 van ons en 9 Engelschen; slechts 1 khaki kwam er heelhuids af. Aan onze zijde geen verlies.
Van den 7en tot en met den 17en Maart ll. werden we achtervolgd door eene afdeeling van Kitchener's Fighting Scouts, omtrent 400 man sterk, waarmede we herhaaldelijk slaags (uns schlugen) waren. Bij elk gevecht werden den vijand kleine verliezen toegebracht. Te Stellenboschvlei b.v. op den 8en Maart, werden 3 Engelschen, waaronder een kapitein, gedood en 3 gewond, terwijl er 14 gevangen genomen werden. In dit gevecht
| |
| |
sneuvelde een der onzen en werd er geen gewond. Op den 10en werden 6 Engelschen gevangen zonder een schot te lossen (Schuss abzugeben).
Te Hoekdoorn verbrandden we omtrent 80 geweren, daar het vervoer ons te lastig viel en de kolonisten zich niet zoo spoedig (schnel) aansluiten als wij geweren buitmaken.
Een khaki werd in dit tijdsverloop tot 3 maal toe gevangen (zooals u zeker bekend is worden de krijgsgevangenen steeds weder in vrijheid gesteld) en deze leverde ons dus 3 geweren, 3 paarden, 3 zadels en omtrent 450 patronen.
Wanneer ik voortga met 't opsommen van feiten, welke gelukkig voor ons afgeloopen zijn, dan zou u misschien kunnen denken, dat ik overdrijf en om dit te voorkomen (vorzubeugen), wil ik nu een en ander meedeelen omtrent Blauwkrans, nabij Jansonville, waar we dd. 20 Maart ll. tezamen met de commando's van kap. Fouché en Scheepers, door een sterke vijandelijke macht werden omsingeld. Ik herinner mij niet gedurende dezen oorlog zoo dicht ingesloten geweest te zijn, en toch hadden we het geluk om te ontkomen, met het geringe verlies van 1 dood en 2 gewond. Weliswaar zijn vele paarden in den slag gebleven, maar dit waren reserve-paarden, welke in de hand gehouden werden; doordat het terrein zeer moeilijk begaanbaar was, moesten er wel verscheidene achterblijven. Van dit feit wordt door de Engelsche couranten grooten ophef gemaakt. Een koloniale courant zegt zelfs, dat volgens bericht van een ooggetuige, 42 Boeren op 't slagveld begraven werden. Ongetwijfeld zijn echter de verliezen aan Engelsche zijde grooter dan de onze, voorzoover menschenlevens betreft, en wat de paarden aangaat, dit verlies was binnen den tijd van 2 weken ruimschoots (reichlich) hersteld, want kap. Scheepers maakte te Murraysburg 160 paarden buit, terwijl eene patrouille van kap. Fouché uit een kamp nabij Nelspoort omtrent 250 paarden nam, en commandant Malan, in
| |
| |
vereeniging van kap. Scheeper's mannen, op den 6en April ll., eene Engelsche afdeeling van 90 man sterk in de nabijheid van Aberdeen tot overgave dwong, na een gevecht dat 5 uren duurde, en bij deze gelegenheid ongeveer 90 paarden en 60 muildieren buit maakte. Het getal paarden, door ons te Blauwkrans verloren, bedroeg hoogstens 100. In laatstgenoemd gevecht sneuvelden 5 Engelschen en werden 13 gewond, terwijl aan onze zijde geen verliezen waren.
Het commando van commandant Malan was op dit oogenblik reeds aangegroeid (angewachsen) van 25 man tot ongeveer 80, en allen zijn goed gekleed en ruim (reichlich) voorzien van Engelsche wapens, ammunitie, paarden, enz., enz. Gemiddeld heeft ieder man minstens 3 paarden en zoo is het ook met de andere commando's welke in de kolonie werkzaam zijn.
Wanneer u het bovenstaande vergelijkt met de berichten, welke omtrent de aangehaalde feiten in de koloniale couranten voorkomen, dan zal u daaruit zien dat de Engelsche berichten ver van de waarheid afwijken, waarom ik u verzoek dit onder de aandacht te brengen van 't publiek, zoodat het hiermede rekening kan houden bij 't lezen van voor de Boeren nadeelige berichten. In 't geheel verloor Malan's commando in de 2 maanden, waarin veel gevochten werd, slechts 4 man, waarvan 1 sneuvelde en 3 gewond in handen van den vijand moesten worden achtergelaten.
Alvorens te eindigen wensch ik nog uwe aandacht te vestigen op het volgend bericht, voorkomende in de Graaf-Reinet Advertiser, dd. 27 Maart ll.:
High treason and Murder Three men shot
The sentences of death passed on Jan Petrus and Sarel Ninaber and Jan Andries Nieuwoudt, convicted of high treason and murder in connection with the wreck of a train and the loss of five
| |
| |
lives near Taaibosch Siding, was carried out at De Aar on the 10th, the men being shot at sunset. The garrison paraded under Major-General Settle, Major Drummond Hay, being in command of the firing parties. The proceedings passed off quietly, and death was instantaneous. The Dutch Reformed Church minister of Hanover was sent for as soon as the sentences were promulgated, and remained with the prisoners until the final act. The relatives they wished to see were also brought in by the military from the district. The other two men concerned in the affair, namely, Hermanus and Frederik Nieuwoudt, were each sentenced to five years' penal servitude.
(Dit is een bericht over het fusilleeren van 3 Afrikaners te de Aar op 10 Maart ll. wegens een vermeenden aanslag der genoemde 3 mannen op een trein bij Taaiboschfontein, 't welk wij uitvoerig hebben medegedeeld en reeds toen niet als een gerechtelijke executie, maar als een moord hebben betiteld. Red. v.d. NR.C.
Ik kan u mededeelen, dat ik persoonlijk tegenwoordig was bij 't derailleeren van bedoelden trein en de verzekering geven, dat niet alleen geen van de veroordeelde personen eenig deel gehad heeft aan dit feit, maar dat zij er geheel en al onkundig van waren, eerst den volgenden dag hebben zij vernomen wat gebeurd was. Om nog sterker aan te toonen, dat deze personen geheel onschuldig veroordeeld zijn, merk ik nog op, dat ik zelf noch een mijner kameraden geweten heeft wat het plan was van commandant Malan, voordat we in den avond van den 19en Februari bij den spoorweg nabij Taaibosch siding aankwamen. De moord van deze 3 onschuldige mannen is erger dan die van Slachtersnek en heeft een diepe verontwaardiging opgewekt onder de Afrikaners, die zich nog rustig gehouden hadden en zal dan ook zeker duur te staan komen aan Engeland.
| |
| |
| |
II
HoogEdele Staatspresident,
Om UHEd. op de hoogte te brengen met betrekking tot de wederrechtelijke handelwijze van den vijand in de westelijke districten van de Z.A.R., wensch ik hiermede het een en ander in breede trekken (Züge) aan te stippen (melden), met opgave (Angabe) van zoodanige bijzonderheden, welke kunnen dienen tot verduidelijking. UHEd. zal natuurlijk verstaan dat de door mij aangehaalde bijzonderheden (Einzelheiten) berusten op beëedigde verklaringen of door mij zelve zijn waargenomen, zoodat ik voor de waarheid ervan ten volle kan instaan; ook zijn zij niet een volledig verhaal (Erzählung) van al de schandelijke en wederrechtelijke daden door den vijand verricht, maar alleenlijk enkele typische voorbeelden genomen uit een massa materiaal, voor de opgave en uiteenzetting waarvan ik nu geen tijd heb.
Gedurende de maand Juli 1900 werd ik door mijne regeering belast met een opdracht naar de afgesneden westelijke districten en vertrok ik van Balmoral station daarheen, maar toen ik te Elandsrivier arriveerde (ankam), werd ik op dringende bezigheid (Beschäftigung) door de regeering teruggeroepen en keerde ik langs Bronkhorstspruit-Station terug. Ik kwam daar laat in den namiddag aan, en op dat hooge veld en in het hartje van den winter was het zoo vreeselijk koud, dat ik het bijna ondragelijk vond en dat (volgens officieele berichten) vele Engelsche soldaten aan ontbering bezweken. Pas daar aangekomen, zag ik in een wagen twee vrouwen en eenige kleine kinderen; de eene vrouw was de bejaarde oude weduwe Heethling van Tierpoort, moeder van den landdrost van Klerksdorp en familie van den geachten predikant van Stellenbosch, de andere hare dochter, mevr. du Toit, met hare kinderen. Hun toestand in dat bitter koude klimaat was hartverscheurend (herzzerreissend); zonder
| |
| |
voedsel (Nahrung), zonder deksel, met slechts de kleeren aan hun lijf. Die oude moeder, meer dan 70 jaren oud, verhaalde mij het volgende: Tierpoort was eenige weken te voren gedurende de schermutselingen, welke den grooten slag van Donkerhoek voorafgingen en volgden, gelegen in het vechtterrein, en van de randen achter haar woonhuis werd herhaalde malen op de vijandelijke patrouilles door onze menschen geschoten. Eenmaal waren enkele Boeren tot bij het huis afgekomen en had zij een brood aan hen gegeven, kort daarna kwam een Engelsche officier een avond naar het huis met een sterke patrouille, en zeide haar aan, nog dien nacht te vertrekken (fortzugehen), daar de plaats den volgenden ochtend (Morgen) moest worden afgebrand. Zij wees hem erop, dat zulks onmogelijk was, daar al het vee en de wagens door de Engelschen waren weggeroofd, en dat zij te oud was om naar de Boeren-linies te loopen. Hij bleef onverbiddelijk en was zoo brutaal, dat de opgeschoten dochter van mev. du Toit, die als tolk ageerde, hem zeide, dat hij zich moest schamen om op deze schandelijke wijze weerlooze vrouwen en kinderen te vervolgen, instede van met de Boeren te vechten, waarop hij zich zoover vergat, dat hij haar een klap (Schlag) in 't aangezicht gaf. Daar hij niet wou toegeven, moest nog dien avond naar de Boerenlinies gezonden worden om een ossenwagen te halen. Toen de wagen arriveerde, weigerde de ridderlijke officier (een Australische kolonist) dat er eenig voedsel, kleederen of slaapgoed op den wagen geplaats (gelegt) werd, en moesten die arme menschen in dien erbarmelijken toestand de wijde wereld ingezonden worden. Haar jongste zoon, Johannes Heethling, was toen bij mij, tot hare onuitputtelijke (unerschöpflich) vreugde, en ik gaf haar van alles dat ik misssen kon om haar op haar reis naar het Boschveld te voorzien. Alleen in de wereld met hare dochter en kleindochter, was zij nog vol moed en geloof, en wist zelfs ons op te beuren (aufzumuntern). Ik noem dit
| |
| |
alles als eene zeldzaamheid, maar als een typisch voorbeeld van wat op honderden plaatsen is voorgevallen. En dit geschiedde nog in het groene hout, toen Lord Roberts nog met ons bezig was over een algemeene overgave te onderhandelen, en niet zonder hoop was zijn doel (Zweck) te bereiken. Maar toen deze hoop verdwenen was, toen wij hem niet alleen verzekerd hadden maar hij ook door de omstandigheden verzekerd was geworden dat wij in den strijd zouden volharden (ausharren) tot de vrijheid of den dood toe, toen werden alle limieten (Grenzen) der beschaving (Bildung) en menschelijkheid, als in een wilden orkaan van grenzenlooze woede overstroomd. Ik moet erkennen, dat, wanneer ik nu terugdenk aan alles wat ik sedert gezien en beleefd heb, in de westelijke districten, ik mij gansch onbekwaam (unfähig) gevoel om zelfs in algemeene trekken (Züge) te beschrijven de verwoesting, alhier door den vijand aangericht; de smart en het leed ons aangedaan, en welke als ijzer in de zielen van onze vrouwen en kinderen zijn ingegaan.
Laat mij als een voorbeeld nemen dat gedeelte van het district Krugersdorp, dat tusschen de Magalies- en Witwatersbergen is gelegen, een van de schoonste, vruchtbaarste en meest bebouwde streken van Zuid-Afrika, de zoogenaamde moot. Toen ik in Juli 1900 in deze gewesten aankwam, was deze streek nog groen met onafgebroken landerijen, tuinen en schoon bebouwde plaatsen (Güter) en hoeven (Höfe); een lust voor de oogen en een bewijs wat een volk in tien jaren op landbouwkundig gebied kon inrichten. En nu, nu is ze een dorre verwoeste wildernis, alle landerijen vernield, de tuinen (Gärten) afgekapt en uitgeroeid, de plaatsen afgebrand, de huizen in vele gevallen niet alleen afgebrand maar met dynamiet opgeblazen (gesprengt), zoodat er niet de eene steen op den anderen is gelaten; een verblijfplaats voor den nachtuil en den aasvogel. Waar nog zoo kort geleden alles leven, welvaart en vreugde was, heerscht nu de dood. Geen levend
| |
| |
dier meer, geen vrouw of kind, geenkaffermeid, of men ziet op hunne gelaatstrekken (Gesichter) angst, kommer, ja zelfs honger, in duidelijke trekken afgeteekend. O! men moet de pen van een Jesaiah of Jeremiah hebben, om dezen gruwel der verwoesting te kunnen beschrijven. Ik geloof niet dat er sedert den 30-jarigen oorlog en de vernieling (Verwüstung) door de legers van Tilly en Wallenstein aangericht, een dergelijk tooneel (Bild) van algemeene vernieling is gezien. Hoe dikwijls (oft) heb ik aan de helling (Seite) van den Magaliesberg gezeten en gekeken naar de vele plaatsen, landerijen, schuren, pakhuizen in een onafgebroken vuur en vlam. Wanneer wij met den vijand wilden vechten, werd door de troepen schuiling gezocht achter de woonhuizen waarin onze vrouwen en kinderen zich bevonden en waar het ons onmogelijk was op te vuren. Wanneer wij zijne kampen (Lager) wilden bombardeeren, waren die gevuld met onze gevangen vrouwen en kinderen. Oude mannen, met een been in het graf, werden op de snoodste wijze gevangen en te voet vóór de troepen uitgedreven. De oude Gert Oosthuizen, 75 jaar, werd door generaal Clements naar generaal de la Rey gezonden als parlamentair, om ons te verzoeken met hem (generaal Clements) ‘over den toestand van het land’ te confereeren. Toen wij beslist weigerden eenige zoodanige conferentie te hebben over ons eigen door hen verwoeste land, werd hij zoo boos, dat hij dien zwakken grijsaard deed vangen en als krijgsgevangene vervoeren. Zelfs kinderen van 12 jaar oud werden gevangen, omdat zij er te veel naar den smaak der Engelsche officieren als krijgslieden uitzagen! En dan de vrouwen en kinderen en al het leed hun aangedaan. In den zak van een Engelsch officier, die in den slag bij Boschfontein sneuvelde (fiel), vonden wij een brief, waarin op vermakelijke (ergötzliche) wijze werd uiteengezet hoe hij te werk ging. In een huis had hij de vrouwen en kinderen bijeengeroepen en ten hunnen
gedwongene aanhoore werd God save the
| |
| |
Queen op de piano gespeeld met gezang der aanwezige troepen en toen werd het huis met alles erin in brand gestoken. Op een andere plaats werd den vrouwen en kinderen aangezegd, alles wat zij wilden redden uit het huis te dragen, daar het huis in brand moest worden gestoken. Een uur tijd werd hun gegeven dat te doen. Toen zij alles op een hoop hadden uitgebracht, werd deze hoop aan brand gestoken. En deze officier vertelt dit alles als een grap (Witz). Waarlijk de hoon, de versmading en verachting, de barbaarsche ruwheid, waarmede deze onschuldige vrouwen en kinderen zijn behandeld geworden en nog behandeld worden, gaat alle verstand te boven. Wanneer officieren zoo denken en handelen, wat moet men dan verwachten van den gewone Tommy, en wat van den Kaapschen jongen en kaffers, waarvan de Engelsche lagers wemelen! In vele gevallen worden vrouwen en kinderen door hen geslagen, zooals b.v. geschiedde met de oude weduwe Coetzee van Elandsrivier, Rustenburg, die ik een dag, nadat de Engelsche macht was weggegaan van daar, in een toestand van jammerlijke mishandeling vond.
Maar ik wensch nog een voorbeeld te geven van de totale vernieling van ons dierbaar vaderland.
Den namiddag, toen ik van de gemelde weduwe Coetzee vertrok, ging ik op een verkenningstocht langs de doornrivier (een spruit van Elandsrivier) op, alwaar den vorigen dag het leger van generaal Douglas was geweest. Ik kende die streek goed, daar onze legermacht er gelegen had met het beleg van het kamp van kol. Hore aan de Elandsrivier. Het was nacht maar maneschijn toen ik daar aankwam. Ik kwam bij de eerste plaats met een metgezel en vond daar alles vernield en afgebrand; ik kwam bij de tweede plaats en vond die niet verbrand maar geplunderd en zonder een levende ziel; en zoo ging ik dien nacht 12 of 14 achtereenvolgende plaatsen voorbij, allen verbrand of geplunderd en geen
| |
| |
sterveling aldaar te vinden. Waarlijk het leek meer op een spook-tooneel in den maneschijn dan op die prachtige welvarende streek (Gegend), die ik nog een maand of wat in al hare glorie verlaten had. Ik ging dien nacht laat op een der verlatene werven slapen. Die schoone plaats (Doornkom) was totaal geplunderd en alles vernield; de eigenaar ervan (Mostert) is krijgsgevangene op St. Helena; zijn vrouw gestorven en eenige kleine weesjes bleven daar bij de familie. Maar zelfs hun onschuld en jeugd en de ballingschap van hun vader konden niet de wraakzucht van den vijand verzachten. Ik dacht dien nacht wat van al de vele families van die streek geworden was en tot mijn verbazing vond ik hen den volgenden morgen gelijk dassen uit de naburige randen uitkomen. De vrouwen waren daarheen met hunne kinderen gevlucht, daar zij zich veiliger in het veld met het wilde gedierte gevoelden, dan onder bescherming van harer Majesteit's vlag en legermachten. Eenige vrouwen van deze streek waren gruwelijk mishandeld, zelfs verkracht (vergewaltigt), door Kaapsche jongens en waren door het gebergte drie uren te paard gevlucht en hadden schuiling (Versteek) gezocht te Bokskloof. Waarlijk, zelfe een hart van steen moest tranen van mededoogen (Mitleid) storten over dezen toestand van onuitsprekelijke ellende. Van Doornkom reed ik in den namiddag door Boksloot naar Costerrivier, alwaar ik dezelfde verwoesting en ellende aantrof. Niet minder dan 7 families, bestaande uit vrouwen en kleine kinderen, leefden onder de boomen in de open lucht niettegenstaande de zware regens. Zelfs de tenten waren verbrand; deze verwoesting was door generaals Paget en Plumer ingericht.
Door in alle bijzonderheden te gaan zoude ik UHEd. alleen vermoeien (ermüden); ik haal derhalve nog maar één geval aan om te wijzen hoe vrouwen en kinderen door de legermachten van deze generaals behandeld werden, Toen de vijand te Groenfontein aan de Costerrivier aankwam, was de dappere Luikes
| |
| |
van der Werve tegen order van generaal de la Rey voorwaarts gereden en schoot hij op de vijandelijke verkenners van achter zijn kraalmuur, Zijn vrouw kwam uit het huis om hem te vragen zulks maar liever niet te doen. Onmiddelijk werd ook op haar geschoten en werd zij doodelijk in het hoofd gewond. Haar man droeg haar toen naar huis en werd aldaar onmiddelijk krijgsgevangen genomen en naar het Engelsche lager vervoerd. De stervende vrouw met haar 3 of 4 kleine kinderen werden toen uit het huis genomen en de plaats met alles er op afgebrand. Zij werd gebracht naar het huis van zekeren Albert Bibier, waar ook een aantal kleine kinderen waren. Pas was zij hier gebracht of het huis werd op gruwelijke wijze geplunderd, zoodat er zelfs geen kombaars (Bettdecke) of kussen voor de stervende vrouw overbleef en alle voedsel werd verbrand. Toen mrs. Bibier hiertegen protesteerde en vroeg waarvan hare kleine kinderen en de kleine weesjes moesten leven werd haar geantwoord ‘Laat de Boeren jullie kost geven’. Slechts een dubbel handvol milie meel werd haar toegelaten van het vuur te redden.
Op de plaats Cijferfontein, behoorende aan Paul Grobler was niet alleen geplunderd en verbrand, maar zijn schoenmoeder, een oude weduwe van over de 70 jaren, die mij meer dan eenmaal de bittere door haar meegemaakte geschiedenis van de voortrekkers in Natal en den O.V.S. verhaald had, was op gruwelijke wijze mishandeld. Zij werd op den grond gesmeten, half ontkleed en toen alle geld- en andere waardeartikelen (welke zij voorzichtigheidshalve op haar lijf droeg) van haar gewelddadig geroofd. Zij bleef zoo goed als dood daar liggen. Dit noem ik ook maar als een voorbeeld, van wat bijna dagelijks voorviel en nog voorvalt. Ik zie uit de buitenlandsche couranten, dat de behandeling van de gevangene vrouwen en kinderen der vechtende burgers in de Kolonies nog al opschudding (Empörung) baart (erwecken), maar indien men in de buitenwereld het honderdste
| |
| |
deel wist van wat binnen de Republieken gedaan wordt, dan zou de gansche christenheid zich de kleederen scheuren en een groot geroep ten hemel verheffen tegen deze onbeschrijfelijke barbaarschheid.
Maar wat mij bovenal verwondert, is de onbreekbare volharding dezer mishandelde vrouwen, en deze volharding, zoo tragisch, zoo verheven schoon, ontspruit niet alleen uit een onwankelbaar geloof, in de groote toekomst, welke ons volk te gemoet gaat, maar ook uit een vast vertrouwen op God. Zoo verhaalde mij iemand dat, terwijl een Britsche officier bezig was een huis met alles erin af te branden, de vrouw hare kinderen bijeenriep en ‘Prijs den Heer met blijde galmen’ buiten zong. Zelfs die officier was bewogen tot tranen, maar moest voortgaan met zijn werk. Ja de martelaars van de middeleeuwen hebben niet schooner geloof en taaier volharding aan den dag gelegd dan de Boerenvrouwen van den huldigen dag. Waarlijk zulke vrouwen moeten noodwendig de moeders van een groot volk worden. Ik heb algemeen gehoord, mag ik zeggen, dat de vijand nu meer op de gevolgen van hongersnood steunt dan op zijn eigen wapenen. Zoo worden alle voedingsmiddelen vernield, zelfs koffiemolens worden vernield, omdat de vrouwen ermede koren malen! Alles zal den vijand niet baten (helfen) en onze vrouwen en kommando's zullen eerder van rijsmieren leven dan den strijd om hun heilig recht wegens honger op te geven.
Het is onnoodig voor mij een opgave van alle andere verwoeste streken en districten te doen, het geheele land, de gansche Republiek is tot in den wortel verwoest en vernield. Overal ziet men dezelfde tooneelen van uitroeing en ellende; overal arme vrouwen, kinderen en ouden van dagen, vluchtende met de kleine klompjes (Haufen) vee, welke de vijand nog niet in handen heeft kunnen krijgen; ziekten heerschen ongehinderd, want onze Boerendokters zijn gevangen, en al hun medecijn door den vijand
| |
| |
genomen en Britschgezinde dokters zijn naar den vijand overgegaan.
Ik ga dus over om een ander punt aan te roeren: ik bedoel de wijze, waarop de vijand zich van Kafferhulp bedient om onze vrouwen en kinderen nog smartelijker leed aan te doen. Ik wensch nu niet terug te gaan naar de oude geschiedenis van de aanwerving en aanvoering van naturellen door Britsche officieren langs onze wester- en noordergrens, waarvan, zooals UHEd. weet, mijne regeering de documentaire bewijzen in bezit heeft. De moorden van Derdepoort en andere punten op onze westergrenzen zijn dan ook in de schaduw gesteld door wat sedert Mei l.l. is voorgevallen. De Kafferhoofden zijn samen met den vijand de westergrens overtrokken en hebben moorden en gruwelen aangericht waarvoor zelfs de Britsche soldaat terugdeinsde. Het gevolg was, dat groote deelen der westelijke en noordelijke districten door ons moesten worden ontruimd, daar de vrouwen en kinderen gedurig aan vermoording waren blootgesteld. Vrouwenlagers werden toen op meer centrale punten in de westelijke districtengetrokken en de vrouwen en kinderen voorzien van wagens, tenten, voedsel en onder zorg van oude mannen geplaatst, die minder geschikt waren voor krijgsdienst. Men zou gedacht hebben dat de vijand uit een gevoel van medelijden, dat zelfs door de dieren gedeeld wordt, deze vrouwenlagers ongehinderd zouden laten. Maar neen, telkenmale trok hij daarheen, verbrande al de wagens, tenten en voedsel, ving de bejaarde wachten die niet hadden kunnen vluchten en richtte eene ellende aan welke alle beschrijving te boven gaat. En waar hij niet kwam zond hij de Kaffers, of liever de Kafferhonden vormden altijd een vleugel van de Britsche legermacht en voltooiden het verwoestingswerk dat de Engelsche troepen begonnen hadden. Het was mijn plicht bij meer dan eene gelegenheid deze vrouwenkampen te gaan bezoeken en ik moet zeggen dat ik nooit gedacht had in mijn
| |
| |
leven dergelijke tooneelen van ellende te zien. De vrouwen en kinderen bijna alle lijdende aan malaria en andere ziekten, die de gevolgen van ontbering en slechte voeding zijn, zonder dokter, zonder medecijnen, zonder eenigen troost in deze wereld, bijna zonder kleeding, en na de vijandelijke strooptochten (Raubzüge) zonder voedsel. En deze vrouwen waren niet allen uit de arme en verachterde (niedrige) klassen, maar sommigen waren van de aanzienlijkste families van het land. Maar geen ontbering kon den geest dezer edele martelaressen breken, en met één stem raadden zij mij en de burgers aan te volharden tot het einde toe.
Het zou UHEd. vervelen zoo ik in bijzonderheden ging; ik wensch alleen één voorbeeld te geven om te toonen hoe Brit en Kaffer samenwerken in dit duivelswerk. Comdt. Riekert van Rustenburg wordt, zooals UHEd. weet, zeer gehaat door den vijand. Zijne vrouw, eene dame waarop ons volk trotsch mag zijn, had op eigen kosten een hospitaal te Rustenburg ingericht, alwaar zij onder anderen omtrent 15 zieken en gewonden verpleegde, die hoofd-comdt. C.R. de Wet aldaar achterliet in zijn grooten tocht van Bethlehem. Of dit van haar onvergeeflijke zonde was weet ik niet, maar het feit blijft, dat toen de vijand eenigen tijd daarna het dorp Rustenburg weer in 't bezit kreeg, hij voor haar een verfijnd kastijdingsmiddel uitdacht en haar zeven mijlen buiten Rustenburg naar de plaats Paardekraal in de nabijheid der rooverkaffers, te zamen met haar dochters en schoondochters verbande. Hier was geen ander blank schepsel behalve een oude grijsaard, Hermitage. Te vergeefs klaagde zij er over dat zij geen kost had en van honger moest omkomen of door de barbaren vermoord worden. Men gaf geen gehoor, want dat was juist de voor haar uitgedachte straf. Na onuitsprekelijk veel te hebben uitgestaan, werd zij een nacht gedwongen ter redding van haar leven te vluchten en kwam eene vrouw in haar nachtkleederen
| |
| |
door tot bij Rustenburg met de mededeeling, dat alle zielen te Paardekraal vermoord waren. Gelukkig bleek het later dat alleen de oude Hermitage door de Kaffers vermoord was, maar den angst door de arme vrouwen uitgestaan, behoef ik niet te beschrijven. Per slot van rekening werden deze vrouwen tezamen, met omtrent 15 anderen en de kinderen, uitgezonden naar de Boerenlinies, omdat de vijand dacht dat zij daar ten minste zeker van honger zouden omkomen. Dat deze oorlogvoering tegen weerlooze non-combattanten en deze vernieling van private eigendommen, welke op geen directe wijze in verband (Verbindung) met de voortzetting van den oorlog staan, in strijd met de voorschriften van het moderne volkenrecht zijn, behoeft geen betoog (Beweis). Door tallooze Engelsche rechtsgeleerden van gezag, door protocollen en conventies, plechtig door Engeland geteekend, worden deze daden en handelwijzen niet alleen afgekeurd (gerügt) maar ten strengste verboden. De leer van Wheaton, van Phillimore, van Hall stemt overeen met de oorlogsregulaties van de Brusselsche conferentie en van de jongst gehouden conferentie van den Haag, door de Britsche regeering goedgekeurd (gutgeheissen) en geteekend; en alle zeggen met ééne stem, dat privaten eigendommen of land geen contrabande zijnde, onaantastbaar zijn en non-combattanten ongehinderd moeten gelaten worden. Lord Roberts in zijne proclamatie beroept zich op onze beweerde (behauptete) wijze van guerilla-voering ter zijner rechtvaardiging. Hij zegt, dat hij alle middelen door beschaafde volkeren onder dergelijke omstandigheden aangewend, zal gebruiken om een einde aan dezen guerilla te maken. Ik ontken dat wij guerrilla voeren, maar gesteld eens dat wij zulks deden, zou dat de daden der Engelsche officieren rechtvaardigen? De rechtsgeleerde autoriteiten en de solemneele conventies maken geen onderscheid tusschen guerrilla en eenige andere wettige wijze van oorlogvoering. De vraag is alleen of wij
wettiglijk oor- | |
| |
logvoeren en erkende combattanten zijn en als zoodanig onder de oorlogswet der naties vallen! Nu, dat wordt door de Engelsche proclamaties erkend en bevestigd. Wij zijn geen roovers of misdadigers maar wettige combattanten en als zoodanig kunnen wij ons beroepen op het volkenrecht en de door de Engelschen geteekende conventies. Ik mag met vrijmoedigheid zeggen dat ik op juridisch gebied even goed op de hoogte ben als zij op wier advies de proclamaties en handelwijzen van de Britsche regeering en de militaire autoriteiten gebaseerd (gegründet) zijn, en ontken (leugne) dat, met voorbijgaan natuurlijk van erkende barbaarschheden en zeldzame handelingen door den besten rechtsgeleerden afgekeurd (gerügt), er in de annalen der beschaafde oorlogvoering procedenten zijn voor de algemeene afbranding van plaatsen en dorpen, de verwoesting van alle voedingsmiddelen (Lebensmitteln), de behandeling van vrouwen en kinderen als krijgsgevangenen en hun verbanning naar vreemde landen, om van nog gruwelijker handelingen niet te spreken. En ik ontken dat wij guerrilla voeren; was het guerrilla b.v. toen generaal de la Rey en ik op 3 December aan Sterkstroom en op het terrein waar deze schrikkelijke vernieling is aangericht, na een zwaren slag, het Engelsche kamp innamen en 130 zwaar beladen wagens en over de 3000 ossen buit maakten en honderd van den vijand dood en gewond en meer dan honderd krijgsgevangenen in onze handen vielen? Of was het guerrilla toen generaals de la Rey, Bevers en ik op 13 December het lager van generaal Clements en Legge in hun gefortificeerde posities aan den Magaliesberg te Nooitgedacht aanvielen en na een van de hardste slagen van dezen oorlog hen versloegen, hun kamp van hen afnamen en over de 300 krijgsgevangenen en over de 400 dooden en gewonden, waaronder de gesneuvelde (gefallen) generaal Legge in onze handen vielen? Ik wil niet eens gewagen (reden) van de andere groote slagen in de beide Republieken in de
laatste maanden geleverd.
| |
| |
Dat is voorwaar geen guerrilla, waar groote legers van den vijand zoo aan stuk geslagen werden. De waarheid is, dat wij een nieuwe soort van oorlogvoeren hebben ontwikkeld, waarvoor de vijand den ouden, verkeerden naam van guerrilla gebruikt. Na gedurende de eerste helft van den oorlog op de oude wijze te hebben gevochten met al onze macht en overtuigd zijnde, dat de Engelsche overmacht voor ons te groot is, hebben wij een ander pad ingeslagen, waar strategie, beweging, dispositie van geringe strijdmachten over uitgestrekte terreinen van veel grooter belang is dan het eigenlijke vechten doch niet als guerrilla's. Wij staan steeds in verband met de andere deelen en afdeelingen en op geschikte tijden en plaatsen kunnen wij altijd met verpletterend (zerschmetterend) effect op den vijand concentreeren. Wij voeren geen guerrilla, de Boeren kunnen nooit guerrilla voeren; hun aard en militaire opvatting zijn in strijd daarmede. Hun goede organisatie en de humane manier waarop zij tot hiertoe in den voor hen zoo bitteren en heiligen strijd hebben volhard, laten den vijand geen de minste verschooning (Entschuldigung) voor zijne barbaarschheid. Deze barbaarschheid heeft echter dit goede voor ons gehad, dat ze voor een groot gedeelte onzer burgers alle secondaire en met hun plicht strijdende doeleinden (Endzwecke) heeft doen verdwijnen. Zij hebben nu geen plaatsen of wereldsch goed meer om te beschermen; velen hebben zelfs geen vrouwen en kinderen meer om voor te zorgen. Nu eerst, onder het juk (Joch), voelen zij wat hun onafhankelijkheid voor hen waard is en branden zij met een heiligen ijver om hun dierbaarsten van de verdrukking te verlossen, om de koloniale broeders, die daar ginds in de tronken zitten ter wille onzer onafhankelijkheid, uit hun banden te bevrijden, en om voorzichtig voor geheel Zuid-Afrika een vrede te bewerkstelligen welke de vele kostbare offers reeds gebracht en de groote opoffering reeds gemaakt, het bloed en de tranen, niet alleen die van
| |
| |
het voorgeslacht maar vooral die in dezen vreeselijken strijd gestort, niet onwaardig zal zijn.
Ik heb de eer te zijn
UHEd.'s d.w. dienaar
(Get.) J.C. SMUTS, Staatsprocureur
en Asst. Comdt.-Generaal der Z.-A.R.
|
|