Germania. Jaargang 3
(1900-1901)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 515]
| |
[Nummer 9]
Baron Adolf-Johann-Albert von ZIEGESAR
26 Maart 1849-17 Mèi 1901 Stichter van GERMANIA | |
[pagina 516]
| |
Baron Adolf-Johana-Albert von ZiegesarOp Vrijdag 17 Mei om 3 uur 's morgens verloor Germania haar stichter en hoofdopsteller. Het lange ontzettende lijden ging over in een zachten slaap, die voortaan niet meer gestoord noch onderbroken zou worden, daar hij eeuwig zou zijn. Zooals de edele keizerlijke lijder Frederik III, enkele uren vóór zijn dood met bevende hand een laatste levensregel voor zijn zoon Willem II in de woorden neerschreef: ‘lerne leiden ohne zu klagen, das ist das einzige was ich dich lehren kann’, zoo heeft ook von Ziegesar den vollen lijdensbeker tot den bodem geledigd met onverzwakten moed, met edele zelfbeheersching; geen klacht is gedurende de lange maanden van zijn bewust en smartelijk wegsterven over zijn lippen gekomen. Den zijnen en allen die dit heldhaftig bezwijken hebben bijgewoond een toonbeeld, zoo is hij ook allen geweest, die idealen zin hebben en een drang gevoelen om voor iets hoogs, iets edels te kampen en te lijden, inzonderheid ons Vlamingen, die een strijd strijden, heilig en hoog, die alles eischt van zijne kampers en enkel loont met de voldoening over den volbrachten plicht. Ook den aterlingen was hij een toonbeeld, de bastaardbende, die in 't donker haar verradersplannen smeedt. Hij streed met open vizier, in 't volle licht, zonder ‘vaar of vrees’; al wat laag is, was hem vreemd. Zij echter ontzagen den stervenden tegenstander niet met hun gezwadder, ten volle basterds dus, want den Germaan was de gewonde, de gevallen vijand heilig. Zij juichten om zijn dood als om een verlossing; dit is ons echter een troost, 't bevestigt ons dat hij iemand was en dat kunnen slechts weinige zeggen; alleen naar den fruitboom | |
[pagina 517]
| |
werpt men met steenen. Wij kunnen hun nu verzekeren dat hij voor hen niet dood is, dat hij in ons zal voortleven met heel zijn streven, dat ons streven is, huns ondanks en het licht dat hij medehielp aansteken, dat we dit zullen hooger en hooger houden en laten uitstralen, opdat het zwarter en verachtelijker late afsteken het giftbroeiend donker, waarin zij schuilen, zij vijanden van eigen taal en ras, van eigen aard en wezen, de basterds! Germania
***
Onder ontzaglijken toeloop van vrienden en bekenden, onderwelke persoonlijk zijn Exc. Dr. Leyds verschenen was, sprak de Heer Gillet, prefekt aan het Koninklijk Athenaeum te Brussel, ontroerd, de volgende rede in het Fransch uit:
Die Stellung die ich einnehme macht es mir zur traurigen Pflicht dem hervorragenden Professor dessen so frühen Tod das Brüssler Athenaeum heute betrauert, ein letztes Lebewohl zuzurufen. Das verhältnismässig kurze Leben des Baron Adolf von Ziegesar war einzig und allein edlen Zwecken geweiht und viele glückliche Erfolge zu Gunsten der Jugend hat es zu verzeichnen. Herr von Ziegesar ist am 26 März 1849 auf Schloss Berg geboren. Er entstammt einer altadligen familie, deren Mitglieder sich einerseits in der Armee auszeichneten, andrerseits hohe öffentliche Aemter bekleideten. Anfänglich dachte er nicht sich dem litterarischen Unterrichte zu widmen. Den Traditionen der Familie getreu, schlug er die militärische Laufbahn ein und erwarb sich als 17 jähriger Fähnrich im Feldzug 1866 das Militärehrenzeichen 1. Kl. nebst den Epauletten und im Grossen Kriege das eiserne Kreuz. Im Jahre 1881 bot ihm die belgische Regierung eine Stelle als Professor im Unterrichtswesen an. Er lehrte deutsche Sprache und Litteratur an den Athenaeen zu Gent, Aarlen und Brüssel. | |
[pagina 518]
| |
Unter solchen Umständen hätte man annehmen können, class Herrn von Ziegesar in diesem neuen Wirkungskreise eher eine bescheidene Rolle vorbehalten sein würde. Ganz im Gegentheil aber offenbarte der Neuernannte ein ganz besonders didactisches Talent, das ihm sogleich eine Stelle unter den besten unsrer Professoren einräumte. Dieser Kriegsmann hatte von der Natur eine seltene pädagogische Begabung empfangen und sein Unterricht zeichnete sich aus durch aussergewöhnliche Klarheit und hinreissende Begeisterung. In jener Zeit war das Studium der germanischen Sprachen noch weit von dem heutigen Aufschwung entfernt. Es kränkelte an der verderblichen Einwirkung der toten Sprachen und ihrer verknöcherten Methode. Eine jüngere, den Anforderungen der lebenden Sprachen entsprechende drängte sich gewaltsam auf. Er erfasste die Notwendigkeit dieser neuen Aufgabe und widmete ihr seine ganze Kraft, unterstützt von einer Gruppe gleichgesinnter Collegen zu deren Wortführer er sich machte. Mit seltener Geschicklichkeit und Ausdauer verfocht er ihre Grundsätze und Bestrebungen in der Presse, auf den Congressen und ganz besonders in seinen lebensprühenden Vorträgen. Der Erfolg blieb nicht aus. Herr von Ziegesar hatte die Freude seine Ideen siegreich überall durchdringen und seine Methode auf allen unsern Lehranstalten zur Anwendung gebracht zu sehen. Dieser pädagogische Feldzug mit seinen Erfolgen wird ihm ganz besonders eine Stelle sichern in unserm Gedächtniss, ebenso wie die reichen Eigenschaften Seines Herzens. So schied er denn von uns, von seinen Collegen geliebt, von seinen Schülern vergöttert. Mit dem innigsten Mitgefühl sahen wir ihn, Monate hindurch mit stoischer Festigkeit gegen eine unerbittliche Krankheit ankämpfen. Es war eine Zeit schwerer Prüfung! Möchte ihm in einer bessern Welt endlich Ruhe be- | |
[pagina 519]
| |
schieden sein; möchten die Beweise unsrer Liebe und Theilnahme einigermassen den Schmerz der Seinen lindern helfen.
Mijne Heeren,
Eenen droeven plicht vervul ik, daar ik, als tolk van Adolf von Ziegesar's Vlaamsche vrienden en bepaaldelijk namens de opstellers en medewerkers van Germania, aan den dierbaren overledene het laatste vaarwel toeroep. Sedert lange jaren hebben wij den edelhartigen man leeren kennen en hoogschatten, die in onze nationale beweging zulk een oprecht belang stelde en altijd bereid was om ons streven met raad en daad te helpen bevorderen. De Vlamingen zijn ten volle bewust dat zij zich zelven moeten redden en onder hen is er niemand, die de zelfstandigheid en het onafhankelijk bestaan van ons Vaderland ten voordeele van wien ook willen prijsgeven. Maar dat belet ons niet met innige dankbaarheid de blijken van hartelijke en onbaatzuchtige deelneming te aanvaarden, waarmede onze Duitsche stamverwanten ons meer dan eens hebben vereerd. Wij zijn overigens de voorhoede van het Germanendom en de strijd, dien wij hier tegen ontaarding voeren, is een strijd waarvan de uitslag voor gansch het Germaansche ras een beteekenis heeft, welke alle klaarziende geesten beseffen. Van den anderen kant, juist omdat wij Germanen zijn, heeft ons volk er het grootste belang bij, niet alleen met alle andere Germaansche stammen op vriendschappelijken voet te leven, maar tevens zich de Germaansche cultuur, waarvan Duitschland de hoogste uitdrukking is, eigen te maken. Want die beschaving, beter dan welke andere ook, strookt met de ziel van onze natie, met ons innig wezen, met onze overleveringen, met alle onze zedelijke en stoffelijke belangen. | |
[pagina 520]
| |
Van daar de wenschelijkheid om te gelijk de vriendelijke aandacht der Duitschers op den Vlaamschen taalstrijd te vestigen en wederkeerig de Vlamingen bekend te maken met al het goede, met al het grootsche, dat onze Duitsche broeders hebben gesticht. Vandaar het nut van een geregeld geestesverkeer tusschen alle Germanen, tusschen het machtige en bloeiende Duitschland en het kleine, maar toch niet te versmaden Vlaanderen. Aan die taak had Adolf von Ziegesar zijn leven gewijd en de diensten, welke hij op dat gebied heeft bewezen, zal men niet licht vergeten. Hij wordt ons ontrukt in de volle kracht des levens, op het oogenblik dat de eerste vruchten van zijne onverpoosde, jarenlange bemoeiingen begonnen te rijpen. Zijn vroegtijdig afsterven is voor ons allen eengrievend, een onherstelbaar verlies. Maar hij heeft ons den weg gewezen, die tot het beoogde doel, de redding en de opbeuring van onzen stam, moet leiden. Dien hobbeligen, schoon eervollen weg zullen wij blijven bewandelen. Wij zullen het voorbeeld volgen van den man, die ons op de baan heeft vóórgelicht. Even als hij zullen wij, tot spijt van wie 't benijdt, onzen plicht trachten te doen. En terwijl wij in die richting met taaien wil en niets ontziende standvastigheid blijven voortwerken, zal het ons een troost en eene aanmoediging zijn, dat wij het aandenken van onzen vriend hierdoor in eere houden en hem de eenige hulde bewijzen, die het in onze macht ligt hem aan te bieden. Rust zacht, geliefde strijdgenoot! De door u zoo glansrijk begonnen taak zal voortgezet worden. Gij hebt den dag der zegepraal niet mogen beleven. Maar die zegepraal is onvermijdelijk; zij nadert, en de Vlamingen zullen niet vergeten dat gij één dergenen waart, die haar hebben voorbereid en mogelijk gemaakt. Vaarwel! Mr. Prayon van Zuylen | |
[pagina 521]
| |
Namens het Kunstgenootschap ‘De Distel’Geen stormwind kon den eik doen bukken,
Die jaren pal stond, ongebogen;
Geen lauwheid kon ternederdrukken
Zijn kracht, in schoonheid opgetogen;
Maar schielijk bliksemt uit de wolken
Een straal met gloeiend vuurgeweld,
En blaren schroeien, splinters springen
En de ijz'ren eik ligt neergeveld.
Zoo kon geen weerstand u doen buigen,
Geen tegenspoed uw wil doen falen:
De vruchten van uw werk getuigen
Van stagen kamp voor de idealen.
Den moed, - op 't woelig, bloedig slagveld,
Met 't schittrendst eerekruis beloond, -
Hebt ge in den harden kamp des levens
Met nooit verwonnen kracht betoond.
O ridder van het Schoone en 't Ware,
O koene volg'ling der Germanen,
Waar 't vorsehend oog in 't leven stare,
't Vindt u op al zijn gloriebanen.
O Telg van 't groot geslacht van Göthe,
Van dubb'len adel; - kalm in moed
En mild in kracht, zoo was uw leven, -
Uw streven schoon en waar en goed.
En nu we u, - plots ternêergeslagen
Door hooger macht, met bloemen kronen,
Komt Vlaand'ren op het schild u dragen
En huld'gen lijk zijn waardste zonen.
| |
[pagina 522]
| |
Is 't ook geen deel van groot Germanje,
Waar u de laatste rustplaats wacht?
Rust, van des Vlamings liefde omgeven,
Rust, eedle Duitscher, rust er zacht...
(Brussel)
Prosper Van Langendonck
| |
Aus der warm empfundenen Rede des Vorsitzenden des Veteranen Vereins von Brüssel Herrn Theodor Plank.Nicht nur seiner tieftrauernden Familie ist sein Hingang schmerzlich, sondern Jedem der diesen edlen Mann näher gekannt hat. Der Umstand dass Sie so zahlreich an dieser Stätte erschienen sind, ist mir ein Beweis dafür. Freiherr von Ziegesar war ein echter Deutscher. Für jedes vaterländische Werk zeigte er Interesse und kein deutsches Fest wurde gefeiert, in dem er es nicht bekundete. Schwerlich wird man einen energischeren, gewandteren und überzeugteren Verfechter des Deutschthums im Auslande treffen. Die Gründung des Veteranen Vereins, dessen Ehrenbeirath er war und in dem die alten Krieger eine zweite Familie gefunden haben, ist zum grössten Theil sein Werk und wenn die Fahnenweihe von 1897 in den Annalen der deutschen Chronik einzig dasteht, so ist es seinem Geiste, seiner aufopfernden Thätigkeit zu verdanken. Vom Krankenlager raffte er sich auf um die Vorbereitungen zur 100 jährigen Moltkefeier zu treffen; er hatte es sich so vorgenommen: ‘Allezeit bereit für des Reiches HerrlichkeitGa naar voetnoot(1).’ | |
[pagina 523]
| |
Gegen Jedermann war er freundlich und liebenswürdig; ein jeder schätzte und liebte ihn. Kein Armer wandte sich vergebens an sein gutes Herz. Mit grossem Aufwand von Zeit und Arbeit hielt er noch vor 1 1/2 Jahren litterarische Vorträge zu Gunsten der Unterstützungskassen. Nicht nur dem Titel nach war er ein Edelmann er besass auch den wahren Seelenadel. Alles Gemeine blieb ihm fern. Nun liegt er vor uns wie eine vom Sturm geknickte Eiche; seine liebe Stimme ist erloschen. Sein treues Auge hat sich für immer geschlossen. Er wird nicht mehr im Kreise der Kameraden erscheinen, sein Andenken wird aber in unsern Herzen fortleben. Nimmer werden wir ihn vergessen. Lebe wohl, lieber Kamerad von Ziegesar. Ruhe in Frieden. | |
Zur Jubelfeier MoltkesGa naar voetnoot(*)
| |
[pagina 524]
| |
Lispeln Alle mit sterbendem Hauch:
Allezeit
Bereit
Für des Reiches Herrlichkeit!
Wiederkehrend, lorbeergeschmückt,
Hellumstrahlt und freudig beglückt,
Denkend, sorgend bis in den Tod
Folgst du stets dem einen Gebot:
Allezeit
Bereit
Für des Reiches Herrlichkeit!
Nahe, deutsche fröhliche Schaar,
Bringe Dank ihm tausendfach dar,
Jubelschall ertöne im Chor,
Moltke's Losung steige empor:
Allezeit
Bereit
Für des Reiches Herrlichkeit!
| |
Nachruf an der Gruft des am 17. Mai in Brüssel verstorbenen
| |
[pagina 525]
| |
Warum ist diese Wehmut eine so tiefe? Gewiss, weil auf den selig Entschlafenen das Wort Anwendung finden muss, das einst der grosse Meister von Nazareth auf einen seiner Jünger bezog: ‘Siehe ein rechter Israelit, in welchem kein Falsch ist, - ein Wort, das hier lauten darf: ‘Siehe, ein rechter Deutscher, in welchem kein Falsch war.’ Wer ihm je in sein offnes Auge schaute, wer je seinen markigen, begeisterungzündenden Worten lauschte, der sah in dem Verstorbenen die hehrste Verkörperung dessen, was der Dichter von den alten Germanen als Charakterbild zeichnet: ‘Von Alters her im deutschen Volke war der höchste Ruhm, getreu und wahr zu sein.’ Getreu zu sein, getreu seinem Volke, d.h. nicht bloss sich bekennen zu seinem Volke, sondern rastlos arbeiten für seines Volkes Grösse und ernstchaft thätig sein für die Zusammenfassung aller der in der weiten Welt verstreuten Theile seines Volkstums. Wer konnte wohl diesem Gedanken eine glühendere Begeisterung entgegenbringen als unser Baron von Ziegesar? Wer hat wohl mehr als er seine ganze Kraft dem Ziele gewidmet, dass sich die Niederdeutschen wieder mehr als vor Jahren ihrer Mutter Germania erinnerten? Wie hat ihm nicht das Wachsen und Werden der diesem Ziele gewidmeten Monatschrift Germania am Herzen gelegen! ‘De taal is gansch het volk’ das war seine Devise in seinem mannhaften Streite für die Erhaltung und Ausbreitung der vlämischen Sprache und in dieser des ganzen vlämischen Volkscharakters. Aber nicht nur ein getreuer, sondern auch ein wahrer Mann wusste er stets zu sein! Nichts beschönigend, sondern rückhaltslos die Fehler klarlegend, deren sein Volk und dessen Führer sich schuldig machten, das war seine Art, die er auch nicht verleugnete wenn klügelnde Vorsicht bezüglich des eignen Ichs Zurückhaltung geboten hätte. | |
[pagina 526]
| |
So war er ein ganzer Mann, wie selten einer! Wer wird imstande sein, einen so tapferen Vorkämpfer des Deutschtums in der Westmark zu ersetzen? Darum und ganz besonders auch darum beklagen Alldeutsche aufs tiefste seinen so frühen Heimgang, und es vermögen Worte nicht zu fassen den Herzensdank, den ihm der Alldeutsche Verband und seine Hauptleitung, den ihm die Ortsgruppe Antwerpen, zu deren Mitgliedern er zählte und die Ortsgruppe Hoboken deren gerngesehener Gast er war, über seine Gruft hinausrufen. Was bedeuten Dankesworte gegenüber einer so grossen Dankesschuld! Und doch hat das Menschenherz in solcher Scheidestunde nichts als ein ‘Habe Dank!’ Ja, Dank Dir, Du edler Freund für Alles, was Du uns gewesen bist, für all Dein reiches, selbstloses Wirken im Interesse des alldeutschen Gedankens und der innigeren Berührung von Hochdeutsch und Niederdeutsch. Dein Andenken wird unauslöschlich in unseren Herzen fortbestehen! Dein Vorbild soll uns Allen voranleuchten als ein siegverheissendes Panier im Kampfe für germanisches Volkstum. Möge Himmelsfrieden getragen von Engelsphären, Deine stille Gruft umwehen, jetzt und immerdar! (Antwerpen) H. Uhlmann | |
Ter Nagedachtenis van wijlen Bon von ZiegesarAan de diepbeproefde Achtergeblevenen Hij is niet dood, dien wij ten grave brachten!
God eischte slechts zijn lichaam; maar zijn geest
Blijft onder allen die het doel betrachten,
Waaraan zijn leven is gewijd geweest!
| |
[pagina 527]
| |
Hij is niet dood! want 't is geen werk van dagen
Dat hij verricht heeft, met zijn vurig woord
Van hart tot hart, Germanje rond te dragen,
Een band te smeden om het heele Noord!
Hij is niet dood! Het zaad dat is gezegen
Uit zijne hand, het viel in goeden grond;
Daar kiemt het nu, om eenmaal op te wegen,
Bij alle vrucht die ooit het Zuiden zond!
Hij is niet dood! zijn geest zet menig herte
Voor 't Nieuwe Vaderland, Germanje, in gloed
En 'k hoor zijn woord weergalmen in de verte
Dat wie Germaan is, vrank en vrij zijn moet.
Hij is niet dood! zijn lichaam is bezweken,
Te zwak voor langer, onverpoosden strijd;
Zijn geest zal bij de jeugd het licht ontsteken
Der weergeboort van den Germaanschen Tijd.
Hij is niet dood! - Germanje zal 't getuigen! -
Wanneer het, groot na louterende pijn,
Het Zuiden aan zijn voeten nêer ziet buigen,
Dan zal ook hij bij de overwinnaars zijn!
Jef Hinderdael.
|