Germania. Jaargang 2
(1899-1900)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |
[Nummer 5] | |
De nationale Opvoeding.VII‘Das Lesebuch’, zegt Kehr ‘,soll den Kindern der Repräsentant der Schriftsprache, der Centralpunkt alles Sprachunterrichtes sein.’ Welk moet de inhoud van het leesboek der lagere en middelbare scholen wezen? In Duitschland hecht men aan deze zaak zooveel belang, dat de werken, welke de onderwijskundigen daaraan hebben gewijd, eene uitgebreide bibliotheek uitmaken. Er behoeft dan ook weinig zakenkennis toe, om te beseffen, dat het leesboek het voornaamste boek van de school is. Gelijk Kehr zegt, vormt het het middelpunt van alle taalonderricht. Het leert de kinderen lezen, en zet hen aan dit later te doen. Bij dit alles, en dit is, in mijne oogen, het voornaamste, moet het den geest vormen, het hart veredelen en het gemoed verwarmen. Hoe moet het samengesteld zijn, opdat het die edele roeping vervulle? Gaan wij eerst bij Dr Schumann te rade. ‘Das Lesebuch ist nächst der Bibel,’ das wichtigste Buch in der Volkschule. Es soll eine Auswahl des Besten aus dem Geistesleben unseres Volkes sein, so dass es zu einem wahren Volksbuche werden und Mittelpunkt für den gesammten | |
[pagina 276]
| |
Sprachunterricht sein kann. Es gilt nach einem Worte von J.H. Voss in seiner Luise auszuwählen: ‘Was das Kindlein lieset nut Lust, und der Alte mit Andacht!’ Een waar woord. Opdat eene. bijdrage in een leesboek passe, moet het van dien aard zijn, dat de knaap het met lust, de meer gevorderde met belangstelling leest. ‘Ist es (das Lesebuch) der Jugend wahrhaft lieb geworden in der Schule, was bei rechtem Gebrauche nicht schwer halten kann, so wird es auch in das Mannesalter hinüber genommen, und in dem selbst gegründeten Hause noch oft und gern wieder gelesen werden.Ga naar voetnoot(1) Welke soort van stukken moet het leesboek bevatten? ‘Hier geht dann der einfache Weg der wahrhaften Bildung, von der kindlichen Sage und dem volkstümlichen Märchen, von den Volkssprüchen und Sprichwörtern, von den Priameln und von dem Volksliede und der sinnigen Dorfgeschichte zu der Kunstdichtung und bis zu den Meisterwerken unserer Volksepen u. s.w. herauf. Das Lesebuch soll aber nicht nur poetische Musterstücke bieten; eine hervorragende Stelle muss auch der Prosa in demselben eingeräumt werden. An ihr soll vorzugssweise die Sprache der Schüler geübt werden; sie bietet die Muster, denen die Darstellungsweise der Schüler nachzueifern hat. Darum wird manches besondere Musterstück unserer grossen Schriftsteller Aufnahme finden müssen. Vor allem aber ist es die Aufgabe der Prosa des Lesebuchs, deutsches Land und deutsches Leben kennen zu lernen in lebendig ausgeführten Bildern. Auch naturhistorische, geografische, geschichtliche und andere realistische Aufsätze grosser Meister gehören in das Lesebuch, wenn man nicht ein besonderes realistisches Lesebuch daneben einführen will.’Ga naar voetnoot(2) Dit laatste punt wordt hier te lande veelal verkeerd begrepen. Onder voorwendsel, bij middel van het leesboek, de wetenschappen aan te leeren, is dit boek niet zelden een leergang van landbouw, natuurkunde, gezondsheidsleer, ja | |
[pagina 277]
| |
wat weet ik al? Wat gebeurt in zulk geval? Dat de leesles ontaardt in een cursus van al die wetenschappen. De leerlingen worden niet geoefend in het lezen; de materialistische strekking viert haren vollen teugel, terwijl de nationale eischen geheel uit het oog verloren worden. In dit opzicht hebben wij hier te lande dingen zien gebeuren, die overal elders onmogelijk zouden zijn: leesboeken, bijna uitsluitend aan wetenschappen gewijd, zagen het licht, en werden schier algemeen ingevoerd, in strijd met de wezenlijke belangen van het onderwijs. Men heeft hooger gezien, dat Schumann eischt, dat het beste wat de nationale dichters hebben voortgebracht, in het leesboek zijne plaats moet vinden. Er hoeft niet eens bijgevoegd, dat het voor de leerlingen geschikt, en binnen hun bereik moet vallen. Schumann voegt er bij: ‘Das Lesebuch soll aber nicht nur poëtische Musterstücke bieten; eine hervorragende Stelle muss auch der Prosa in demselben eingeräumt werden. An ihr soll vorzugsweise die Sprache der Schüler geübt werden; sie bietet die Muster, denen die Darstellungsweise der Schüler nachzueifern hat. Darum wird besonders manches Musterstück unserer grossen Schriftsteller Aufnahme finden müssen. Vor allem aber ist es die Aufgabe der Prosa des Lesebuchs deutsches Land und deutsches Leben kennen zu lernen in lebendig ausgeführten Bildern.’ Dat is inderdaad de hoofdzaak. Het leesboek moet een waar handboek van vaderlandsliefde en nationaliteit zijn. Zeker de vertelling, het sprookje, het dichterlijk verhaal zijn er op hunne plaats. Beschrijvingen van vreemde landen en plaatsen, zedeschetsen, opstellen over de algemeene geschiedenis komen er in voor. Doch hier is vooral in het oog te houden, dat onze eigen zaken ons meer ter harte gaan, dan vreemde. Het leesboek zal dus een nationaal karakter hebben. Het zal liefde voor eigen taal, eigen zeden, eigen karakter prediken. Men geve het woord aan onze nationale schrijvers, | |
[pagina 278]
| |
aan hen, die hunne stof uit ons gemoedsleven hebben geput. Vlaamsche steden, Vlaamsche grond zal er in worden beschreven. Vlaamsche mannen en vrouwen zullen er spreken en handelen. Vlaamsche helden zullen optreden: zij zullen de liefde, de genegenheid der jeugdige lezers opwekken. Onze geschiedenis zal worden verheerlijkt. Geene dorre, eentonige opgaven van feiten en jaartallen; maar frissche, boeiende verhalen, waarbij dan de letterkundige vorm en de aanschouwelijke voordracht als hoofdvereischten zullen beschouwd worden. De vaderlandsche sage, de historische legende zullen zeker niet verwaarloosd worden. Eene hoofdvereischte: het boek zal aantrekkelijk zijn. De jongens zullen naar het uur watertanden, waarop het wordt opengeslagen: de leesles zal aldus een tijd zijn van poëtisch genot, van zedelijke volmaking, van nationale vorming. Het leesboek zal den leerling aanzetten later in het lezen uitspanning en vermaak te zoeken; het zal tevens, gelijk hooger reeds gezegd werd, de spil zijn, waarrond geheel het spraakonderricht draait: een voorbeeld van taal en stijl; zoodat het, zoowel op de mondelinge als schriftelijke voordracht der leerlingen den besten invloed teweeg brengt. Hoewel wij reeds leesboeken voor het Lager onderwijs bezitten, die alleszins verdienstelijk mogen genoemd worden, moet worden erkend, dat wij nog tamelijk ver van het ideaal verwijderd zijn. Onze Nederlandsche Letterkunde geeft echter aan de verzamelaars rijke keus: ik zou hun raden vooral de Duitsche modellen na te zien, en deze tot patroon hunner Vlaamsche werken te doen dienen. De Bloemlezingen voor het Middelbaar onderwijs behoeven aan dezelfde vereischten te voldoen als de leesboeken der lagere scholen. Natuurlijk moet zoowel hun fnhoud als hun vorm met den graad van bekwaamheid en de behoeften der leerlingen rekening houden. Wij hebben im den laatsten tijd de verzamelingen | |
[pagina 279]
| |
van Pol de Mont en van Bols en Muyldermans zien verschijnen, die in alle opzichten merkwaardig mogen genoemd worden. | |
VIII.Mijn inzicht is geenszins een leergang van moedertaal te schrijven. Aan hen, die belang in het onderwijs stellen, wilde ik doen zien wat ons ontbreekt. Tevens wilde ik de aandacht der overheden, die waarlijk de nationale beschaving van ons volk behartigen, op enkele zaken vestigen, die, naar mijne bescheiden meening, al te zeer uit het oog worden verloren. Nog blijft mij over het declameeren, het zingen, en het onderwijs der geschiedenis eenige woorden te reppen. ‘Das Deklamieren ist eine Sprachübung die für alle Klassenstufen von höchster Wichtigkeit ist, denn durch das wörtlich getreue Wiedergeben der richtig aufgefassten und angeeigneten Sprachformen, wird der Geist und die Sprache des Kindes in ausserordentlicher Weise bereichert. Wo darum die Deklamierübungen versäumt oder vernachlässigt werden, da zeigt sich in der Sprachbildung immer eine sehr bedauerliche Lücke. Elkeen begrijpt, dat het opzeggen van schoone gedichten, wanneer het doelmatig geschiedt, in de hoogste mate den taalschat der leerlingen uitbreidt, en hunne uitspraak bevordert. Men veredelt hunnen stijl, en oefent tevens den besten invloed op hunnen geest en gemoed uit. Daarbij moet gezegd, dat het kind niets zoo gaarne doet als gedichten opzeggen of liedjes zingen. Ook heeft elkeen kunnen opmerken, dat zelfs de onbeschaafdste ouders gelukkig zijn, wanneer zij hunne kinderen in eene zuivere taal edele gevoelens hooren voordragen. Natuurlijk moeten de aan te leeren stukken in alle opzichten wezenlijke modellen zijn. ‘Bei Aufstellung eines Lehrplanes für Deklamierübungen haben wir uns von dem Grundsatz leiten lassen dass den | |
[pagina 280]
| |
Kindern nur das geboten werden darf, was sowohl dem Inhalte als der Form nach musterhaft ist. Nur bei Erfüllung dieses Grundsatzes hat das Deklamieren einen sprachbildenden und ethischen Werth. Die zu deklamirenden Stoffe gehören theils geistlichen, theils weltlichen Dichtungen an, und sind demgemäss aus dem KirchengesangbucheGa naar voetnoot(1) theils aus dem Schullesebuche entnommen. Die Auswahl ist so getroffen, dass die Kinder auf eine ungesuchte Weise in die deutsche Dichterwelt eingeführt werden und mit den besten literarischen Erzeugnissen unserer edelsten Dichter zugleich einen Einblick in unsere Literaturgeschichte bekommen. Es muss uns viel daran liegen, dass unsere Kinder die hauptsächlichsten deutschen Dichter, deren Leben und Wirken kennen, schätzen und lieben lernen. Wir schliessen uns dabei mit vollem Herzen an Herders Auffassung an, der in einer seiner Schulreden so treffend sagt: ‘In den Schulen sollten wie auf der Tenne das Korn von der Spreu gesichtet, die edelsten und besten Schriften des Volkes laut gelesen, auswendig gelernt, vorgetragen, von der Jugend sich zur Regel gemacht und mit Herz und Seele befestigt werden... Denn das laute Lesen und auswendige Vortragen des innerlich Aufgenommenen gibt dem Gemüte Freude, der Phantasie und dem Geiste Nahrung, dem Herzen einen Vorgeschmack grosser Gefühle und erweckt, wenn dies bei uns möglich ist, einen Nationalcharakter.’Ga naar voetnoot(2). Deze laatste woorden, in den mond van Herder, geven ons Vlamingen, reden met vertrouwen de toekomst in te blikken, wanneer wij moeten erkennen dat ons nationaliteitsgevoel niet zoo sterk ontwikkeld is als wij dit zouden wenschen. Kerhr geeft voor al de klassen, van de laagste tot de hoogste, de gedichten op, die in een schooljaar (40 weken) moeten geleerd worden. Dit is alleszins goed te keuren. Op | |
[pagina 281]
| |
die wijze alleen kan men de noodige afwisseling bekomen, en naar een welberekend plan te werk gaan. In de hoogste klas blijven de leerlingen drie jaar. Gedurende dien tijd leeren de leerlingen 56 gedichten, het kruim der Duitsche letterkunde. Dat met het nationale beginsel rekenschap wordt gehouden bewijst o.a. de keus van Am 3 September (Geibel); Der Gott, der Eisen wachsen liess (Arndt.) Die Deutschen Ströme (Max Schenckendorf). Fehrbellin (Minding). Muttersprache (Max Schenckendorf). Gebet während der Schlacht (Körner). Der Trompeter von Gravelotte (Freiligrath). Deutscher Trost (Arndt). Frisch auf mein Volk Körner). Deutschland über alles! (Hoffmann von Fallersleben). Daarnevens stukken als Roland Schildträger en Des Sängers Fluch (Uhland). Der Alpenjäger, Der Taucher, uittreksels uit het Lied von der Glocke (Schiller), Der Fischer, Erlkönig (Goethe) enz. De Heer Weyler. Bestuurder der Stads Middelbare School van Antwerpen, heeft insgelijks voor elke klas, eene reeks gedichten uitgeven, die ten warmste aanbeveling verdienen, Voor onze Vlaamsche scholen zijn o.a. met het oog op de ontwikkeling van den nationalen volksgeest, uitmuntend: Het Vaderland (Schaepman). Verloren (De Cort) Brugge (Sabbe). Uittreksels uit de Drie Zustersteden, Pieter de Coninc (Hiel). Groeningeveld (G. Gezelle) De Noodkreet (Claeys) Fierheid (Rodenbach) Filips van Artevelde (J. Vuylsteke.) Zij stonden voor den Halletoren (De Geyter) enz. Het spreekt van zelf, dat hier van geene eenzijdigheid spraak kan zijn. De verschillende huiseliijke deugden moeten aangewakkerd, terwijl de gekozen stukken poedagogische eigenschappen moeten bezitten, waarover het niet gepast voorkomt hier uit te weiden, Alleen moet erkend, dat onze letterkunde in staat is de strengste eischen der vaderlandsliefde en der onderwijsleer te bevredigen. De opvoedende waarde van het zingen kan nauwelijks overschat worden. ‘Einen Schulmeister, der nicht singen kann, | |
[pagina 282]
| |
den sehe ich nicht an,’ zegde reeds Marten Luther. Ik mag echter niet verhelen, dat, daar waar men een specialist voor het zangonderwijs heeft, men noodzakelijk betere uitslagen zal verkrijgen, dan daar waar de onderwijzer zelf daar mede belast is, gelijk uit mijne vorige beschouwingen blijkt, en gelijk hetgezond verstand ende ondervinding het overigens leeren. Het valt in het oog, dat de zang den zegenrijksten invloed op de zedelijkheid uitoefent. Hij veredelt het gemoed, ontwikkelt het schoonheidsgevoel, en versterkt het stambewustzijn, terwijl hij voor de klas eene onuitputtelijke bron van reine vreugde en frisschen levenslust is. Wil men echter, dat de school er toe bijdrage, om het vuile straatlied te verdringen, zoo past het, dat wat door de jongens en meiskens gezongen wordt, zoowel wat tekst als melodie betreft, onberispelijk zij. Zoolang men zich bij zedepreken houdt, zoolang men muziekstukken wil aanleeren, die slechts door muzikanten kunnen worden begrepen, zal men niets verkrijgen. Men moet zorgen, dat de boer achter den ploeg, de houthakker in het bosch, de arbeider in het werkhuis, de vrouw aan den haard de liederen zingen, die ze in de school geleerd hebben. Daarom houde men eerst Kehrs gouden raad in het oog: ‘Unter allen Umständen ist es richtig, dass das, was für Erwachsene gut ist, deshalb noch nicht für Kinder gut ist, dagegen ist es wahr, dass ein Kindeslied niemals schön ist wenn es nicht auch von Erwachsenen mit Antheil gesungen wird. Liebeslieder sind aus dem Schulunterrichte selbstverständlich auszuschliessen: nur soll man nicht so zimperlich sein, und etwa deshalb ein schönes Lied wegwerfen, weil der Ausdruck’ Schätzchen ‘darin vorkommt.’Ga naar voetnoot(1) Dat is het. Daarom zij de tekst steeds boeiend, en de melodie eenvoudig en natuurlijk. Beiden moeten gemakkelijk in het geheugen kunnen geprent worden. Sinds eenigen tijd bezitten wij vaderlandsche schoolliederen, die hoogst merkwaardig zijn. Als toonbeeld zal ik aanhalen: Ons Vaderland | |
[pagina 283]
| |
van Jan Blockx, dat inderdaad een meesterstuk mag genoemd worden. Mogen onze nationale toondichters dit vak steeds met voorliefde beoefenen! In Duitschland hebben de grootste meesters er hunne beste krachten aan gewijd. De werken onzer Vlaamsche dichters inzonderheid Hiel, Van Droogenbroeck, Coopman bevatten tal van liederen, die aan al de vereischten beantwoorden, welke de onderwijsleer aan dergelijke gedichten stelt. De edelste gevoelens drukken ze uit: Sie singen von Lenz und Liebe von goldner, sel'ger Zeit,
Von Freiheit, Männerwürde, von Treu und Heiligkeit;
Sie singen von allem Süssen, was Menschenbrust durchbebt.
Sie singen von allem Hohen, was Menschenherz erhebt.Ga naar voetnoot(1).
Enkele woorden over het onderwijs der Vaderlandsche geschiedenis. Een geregelde leergang van historie is in de meeste onzer volksscholen onzin. Daartoe ontbreekt de tijd, en het is overigens boven de bevatting der leerlingen. Insgelijks is het verkeerd in de middelbare onderwijsgestichten, van den lagerengraad de Oude, Middeleeuwsche, Nieuween Vaderlandsche geschiedenis te willen onderwijzen. Wat gedaan kan, en moet worden, is de kinderen met de grootste mannen bekend maken, waarop ons vaderland trotsch is. Het koud, dor onderwijs van jaartallen en cijfers, dat thans algemeen in voege is, is louter tijdverlies. Hoe zal het later te stade komen? Hoelang zullen de leerlingen er iets van onthouden? Welke vormende kracht heelt het? Neen, de geschiedenis moet geestdrift tot het goede, vooral nationalen trots te weeg brengen. ‘Das Beste an der Geschichte ist die Begeisterung, die sie erregt’ zegt Goethe. Bestudeert men de Duitsche werken over opvoedkunde en onderwijsleer, zoo bemerkt men aanstonds, dat de oorlogen van 1813-14-15 en 1870 eene aanzienlijke rol in hun zangen geschiedkundig onderricht spelen. Dit is geenszins te ver- | |
[pagina 284]
| |
wonderen, en evenmin af te keuren: zoo wordt dit krachtig, zelfstandig volk gekweekt, dat tot groote daden in staat is. Het past insgelijks, dat ons grootsch verleden niet uit het oog worde verloren. Pieter De Coninck en Artevelde moeten voor onze leerlingen steeds ideale helden blijven. Doch, daarnevens mogen onze kunstenaars niet worden vergeten. Het is waarlijk wonder, dat dezer namen bijna nergens genoemd worden. Des te meer, daar zij ons tot zulken zuiveren roem verstrekken, en hunne persoonlijkheid vaak zoo eigenaardig, zoo wel afgeteekend is, dat geen onderwijs zoo aantrekkelijk mag genoemd worden. Daarbij geeft het, meer dan een ander misschien, de gelegenheid om het stambewustzijn te versterken, en tevens het gevoel voor het schoone te ontwikkelen. Ik stel mij voor later op deze zaak uitvoerig terug te komen. (Wordt voortgezet). Gustaaf Segers. |
|