Immers, reeds een veertigtal jaren geleden, heeft mijn betreurde leermeester, wijlen Prof. J.F.J. Heremans, op afdoende wijze uiteengezet, waarom de naam Nederlandsch de eenig juiste is. En zijn betoog, door alle taalkundigen van Noord en Zuid eendrachtig beaamd, heeft dit punt voor goed geregeld.
Ik acht het dus minder noodig eene afgehandelde zaak hier weer breedvoerig te bespreken, en zal mij ermede vergenoegen op een enkel argument te wijzen, dat overigens beslissend is.
Wij noemen onze taal het Nederlandsch, omdat zij de beschaafde spreek- en schrijftaal is der Nederlanden (in den breeden zin, dus met inbegrip van Vlaamsch-België en van de Nederlandsche volksplantingen in Zuid-Afrika, en elders), en der Nederlanden alleen.
Niemand betwist dat Nederlanders en Noordduitschers oorspronkelijk tot hetzelfde volk behoorden, met andere woorden dat Vlamingen, Hollanders en Platduitschers of, beter nog, Franken, Friezen en Saksers allen Nederduitschers zijn en Nederduitsche tongvallen spreken. Maar, ten gevolge van omstandigheden, welke het overbodig ware hier te herinneren, heeft zich de schrijftaal van het Westen, onze taal, afzonderlijk gevormd en ontwikkeld en is buiten onze grenzen, als voertuig der gedachten onbekend.
Dit feit laat zich niet wegcijferen.
Kan men Nederduitsch noemen eene taal, die door de grootere helft van Nederduitschland niet gebruikt wordt?
Waren de Noordduitschers met ons vereenigd gebleven, hadden zij met ons aan de wording onzer schrijftaal medegewerkt en dezelve aangenomen, zoo zou natuurlijk voor die taal geen andere naam dan Nederduitsch deugen. Om dezelfde redenen is het gepast Nederlandsch de taal te heeten, die alleen in de Nederlanden de nationale taal is.
Zal die taal, onze taal, zelfs min of meer gewijzigd, ooit de beschaafde spreek- en schrijftaal worden van Noord-Duitschland en aldaar het Hoogduitsch onttronen?
Stellig niet.
Van den anderen kant, is er geen redelijk mensch in Duitschland, die de verdwijning onzer taal wenscht en ons zou aanraden dezelve tegen eene andere, al was het die van Goethe en Schiller, in te ruilen.
Waarom ons dan ten kwade gehouden dat wij aan onze taal eene benaming geven, welke het nationaal karakter ervan duidelijk aantoont? En waarom, als wij eene vereeniging stichten, die de handhaving dier taal betracht, zouden wij haar het Algemeen Nederlandsch Verbond niet mogen doopen?