Aan onze Lezers.
Bij het begin van dezen onzen tweeden jaargang beschouwen wij het als onzen plicht een woord van hartelijken dank te richten tot de Vlaamsche en Duitsche vrienden, die ons zoo wakker zijn bijgesprongen, hetzij om ons tijdschrift door hunne hooggeschatte medewerking leerrijk en aantrekkelijk te maken of om hetzelve alom te helpen verspreiden.
Wij danken ook onze inschrijvers, die reeds talrijk genoeg zijn om ons toe te laten hier met innige voldoening de verklaring af te leggen, dat Germania's voortbestaan zoo goed als verzekerd is.
Maar, al treden wij hoopvol de toekomst binnen, toch kunnen wij den verkregen uitslag, hoe bevredigend ook, niet aanzien als de volle verwezenlijking van onze wenschen.
Willen wij de vriendschappelijke toenadering van Nederlanders en Duitschers practisch bevorderen; willen wij bij de Vlamingen inzonderheid het duister bewustzijn van hunnen Germaanschen oorsprong versterken en in laaienden lichtstroom doen ontvlammen; willen wij hen de Germaansche beschaving, en in de eerste plaats de Duitsche, leeren kennen en waardeeren; willen wij eindelijk de belangstelling van onze Duitsche stamverwanten waarlijk gaande maken door hen op de hoogte van onze toestanden, van onze belangen, van onze strekkingen behoorlijk te brengen, - dan hoeft een tijdschrift, dat zulk eene veelomvattende en tevens netelige