Deze figuur (IX) wordt op de tweede horizontale balk van de grote figuur geplaatst. Voor figuur X gaat men op dezelfde wijze te werk met IV en III; voor XI met VI en V en voor XII met VIII en VII. De vier nieuwe figuren die aldus bekomen worden zijn de kleindochters of nichten (neptes). Ze worden eveneens op de grote figuur elk in het daartoe bestemde vakje ondergebracht.
Op precies dezelfde manier gaat men te werk om de figuren XIV en XIII te vinden: door optellen van de respectieve rijen punten van IX en X bekomt men figuur XIII en door optellen van de rijen uit XII en XI bekomt men XIV. Door het optellen van de punten uit XIII en XIV, tenslotte, bekomt men XV. De figuren XIII en XIV zijn de getuigen (testes): ze komen in de grote figuur op de volgende horizontale balk, telkens onder de twee kleindochters waaruit ze zijn afgeleid.
De vijftiende figuur (XV) wordt de rechter (judex) genoemd en krijgt een plaats helemaal onderaan op de grote figuur.
Aldus ziet de volledig ingevulde figuur er voor het gegeven voorbeeld uit: