De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 629]
| |
Deynze.Prologhe.
In dit spel zijn vijf personagen: Menschlicke crancheyt, Gods gheestigh verstaercken, Fraey figuracye, Troost der schriftueren, Levende hope. Menschelicke crancheyt.
1[regelnummer]
Och hoe ydel zijn alle menschen die leven,
Want wy alle zijn der doot overghegheven,
Als ballijnghen verdreven duer Adams mesval;
Ga naar voetnoot1-3
De mensche es als tbeilt an een weegh gheschreven,
5[regelnummer]
Twelc recht dueren magh tott wt wert ghewreven,
Ga naar voetnoot4-5
Ga naar margenoot+
Of ghelijc een blomme die staet int dal,
Wiens schoonheyt de windt metten stove dect al;
Ga naar voetnoot6-7
En es te vergheifs ongherust om vergaren,
Want hy en weet niet wiet in voeren zal;
Ga naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
Maer ghelijc de voghels vanden voghelaren
Bestrict werden, ende zonder sparen,
Of ghelijc vischen met eenen boozen hake
Ghevaen werden en wech ghesleipt byder cake,
Werdt tonghemake de mensche als hy vertruct.
Ga naar voetnoot10-4
Gods gheestigh verstaercken.
15[regelnummer]
Ic magh wel claghen lacen, want zeer bedruct
Maect ghy my, och Menschelicke Crancheyt,
Int verhalen des booze tijts onlangheyt,
Ga naar voetnoot17
Want David met danc zeyt tot onzer leere:
Mijn ziele es oudt gheworden naer den heere;
20[regelnummer]
Hoe comt dan by dat u staerven zo zeer wondt?
Ga naar voetnoot19-0
Menschelicke crancheyt.
Ic hoore u legghen zeer schoonen grondt
Ga naar voetnoot21
Tot dezer stont, och Gods Gheestigh Verstaercken;
| |
[pagina 630]
| |
Waer mijn ziele verchiert met goede waercken,
Zo moght icze met Petro zonder qwelen
25[regelnummer]
Stautelic den ghetrauwen schepper bevelen;
Ga naar voetnoot23-5
Maer mynen moed heift hier op beraden hem,
Dat als ic staerve, laes, die vul mesdaden bem,
Niet en vare by Christum met Paulus luste.
Ga naar voetnoot26-8
Troost der schriftueren.
Zoo vaert metten moordenaere dan in ruste,
Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Die ter rechter handt van Christo was ghehanghen
En met hem int paradijs heift vruecht ontfanghen,
Niet om verstranghen; als wie es beradere,
Zo roupt hy alle zondaers te gadere;
Dus moght u zo wel als hem ghebueren.
Ga naar voetnoot32-4
Menschelicke crancheyt.
35[regelnummer]
Ic heete u willecomme, Troost der Schriftueren,
Ter goeder hueren comt ghy hier ghegaen,
Want strecken des doot hebben my ommevaen,
Dus ben ic verlaen in droufheyt, verpict,
Ooc hebben my svyants beken verschrict;
40[regelnummer]
Ic en zal niet meer leven, ic hebts my ghetroost.
Ga naar voetnoot37-0
Gods gheestigh verstaercken.
Och Menschelicke Crancheyt, laet dat propoost,
Want zulcke opinyen hebben meest zots;
Ga naar voetnoot41-2
Ga naar margenoot+
Ende en bedrouft niet den helyghen gheest Gods,
Daer ghy mede ieghen alle verliezijnghe
45[regelnummer]
Gheteeckent zijt inden dagh der verkiezijnghe,
Eer dat des waerelts grondt oyt was gheleyt.
Ga naar voetnoot43-6
Menschelicke crancheyt.
Och Gods Gheestigh Verstaercken, tes veil ghezeyt,
Maer als wy scheen moeten vanden gheeste,
| |
[pagina 631]
| |
Wat blijft den mensche meer dan een beeste?
Ga naar voetnoot48-9
50[regelnummer]
Diet smaect ten keeste, tes al tribulacye.
Fraey figuracye.
Wat qwestyen es hier?
Ga naar voetnoot50-1
Menschelicke crancheyt.
Fraey Figuracye,
Ons dient zeer wel u behendyghe manieren,
Want boven dat wy zijn allendyghe dieren,
55[regelnummer]
Comt tot ons ghevloeyt wter fonteynen
Een grondeloos raetsel ende onzen cleynen
Begrype voort braght daer of tontdoen tslot;
Ga naar voetnoot53-7
Al zulcke onzalyghe moeyte heift God
In swaerels cot den mensche voren ghehouden,
60[regelnummer]
Op dat zy hem daer met becommeren zauden;
Dwelc Salomon nomt al ydel plaghen.
Ga naar voetnoot58-1
Troost der schriftueren.
En Paulus heettet al zotte vraghen
In welcx behaghen niemant magh verbeteren,
Want hy verwaerpse als onreyn sleteren;
Ga naar voetnoot62-4
65[regelnummer]
Maer anhoort Petren: zijt altijts bereedt
Een yghelic andwoorde ende bescheet
Te gheven breedt des hoops die es in uwen gront.
Ga naar voetnoot65-7
Menschelicke crancheyt.
Daer vanghe ic u by dwoordt wt uwen mont
Dat ghy zijt sprekende, Troost der Schriftueren, nu;
70[regelnummer]
Dus wilt my berechten met fraeyen figueren nu.
Ga naar voetnoot70
Tot dezer hueren nu ic te weten wensche:
Welc den meesten troost esden staervende mensche,
Want zo wie dat speilwijs, om een veriolyzen,
Schriftuerlicxt, figuerlicxt, can bewyzen,
Ga naar voetnoot73-4
75[regelnummer]
Zeer schoone pryzen magh hy hier trecken.
| |
[pagina 632]
| |
Dus en volght gheen monstren die de waerheyt decken,
Ga naar voetnoot76
Maer wilt ontwecken wt ionsten reene.
Troost der schriftueren.
Och, die qwestye en zal hopic niet alleene
Ga naar margenoot+
Voortbrijnghen ghemeene dan troostigh betrauwen.
Ga naar voetnoot78-9
Menschelicke crancheyt.
80[regelnummer]
Ia wel, nochtans can ic niet gheschauwen
Hoe datt God met ons maect, vulder allende
Int beghinsel, noch veil min int hende,
Want die bekende preker const niet ghevroen.
Ga naar voetnoot80-3
Figuere.
Hier tooghtmen Christum doodt ant cruce, ende Levende Hope neimt hem vanden cruce. Fraey figuracye.
Maer ziet, die wyzer es dan Salomoen,
85[regelnummer]
Leert ons zeer coen dit hopelic verstaen
En heift hopelic de doot voor ons ontfaen.
Ga naar voetnoot85-6
Hebt ghy wel ghezien, och mensche ketyvigh,
Hoe Christus es gheworden voor ons aflivigh?
Ga naar voetnoot87-8
Menschelicke crancheyt.
Och ia, ic hebt vry wel ghenomen in.
Gods gheestigh verstaercken.
90[regelnummer]
Zo wilt u wapenen metten zelven zin
Wanneer ghy int beghin der doot zijt bestreden,
Want Christus voor ons heift gheleden
En duer ons zondyghe zeden de doot ghesmaect.
Ga naar voetnoot90-3
Menschelicke crancheyt.
Maer zijn lichaem zagh ic ligghen al naect,
95[regelnummer]
Rustende inden schoot van eender vrauwe.
Troost der schriftueren.
Dat wijf, zo Paulus zeght, es ons ghetrauwe
Ende en laet ons nemmermeer beschaemt.
Ga naar voetnoot96-7
| |
[pagina 633]
| |
Menschelicke crancheyt.
Hoe heetze dan?
Gods gheestigh verstaercken.
Hope zo es zou ghenaemt,
100[regelnummer]
Vander welcker David heift ghepropheteirt,
Zoo Petrus in Actibus ons exponeirt,
Dat Christus in David, voorziende zijn staerven
Ende tsecours dat hy daer in zoude verwaerven,
Onder ander voorsprac, als een diets luste:
105[regelnummer]
Mijn vleesch zal ooc in hope nemen ruste.
Ga naar voetnoot99-5
Dit hebben wy, om wt te drijncken puerlic
Voor die redene, ooc ghetooght figuerlic,
Op dat de mensche den meesten troost zoude zyen
Die hem gheschyen magh in zijn overlyen,
Ga naar voetnoot106-9
110[regelnummer]
Dats hope, daer Christus, ons hooft, in zijn doot
In was rustende in des staervens noot,
Zoo ons schriftuere bloot doet claer vermaen.
Ga naar voetnoot112
Ga naar margenoot+
Troost der schriftueren.
Noch stater gheschreven, wilt dit wel verstaen:
Die oprechte heift op God zijn hope meest,
115[regelnummer]
Die werdt zynen troost als wtvaert zynen gheest;
Ga naar voetnoot114-5
Deze en verlaet ons in gheenen tyden,
Want Paulus zeght ons: zy staet vast duer lyden.
Ga naar voetnoot117
David wilt niet vermyden, maer zeght hier by:
God, als ic my vreeze, zo hope ic op dy.
Ga naar voetnoot118-9
120[regelnummer]
Daer op Iob vry dus veil bescheets meer gheift:
Ic weet dat mijn verlosser ende heer leift
Ende ten ionxsten daghe zal ic verryzen;
Voorts: in mijn vleesch zal ic God pryzen.
Ga naar voetnoot120-3
Dus troost hem hope in veil gheweens.
| |
[pagina 634]
| |
Fraey figuracye.
125[regelnummer]
Die proposicye es alleleens
Ghelijc de prophete Ezechiel vertelt:
Ga naar voetnoot125-6
Hoe hy inden gheest gheleedt was op een velt,
Dwelc was bestelt met ghebeenten der doden;
Ga naar voetnoot128
Ende die heere heift hem gheboden
130[regelnummer]
Daer ieghen te propheteren; hier mede
Ghijnghen de ghebeenten van lede te lede
En rechte stede in tzamen vergaderen;
Daer naer wiesser an zenuwen en aderen
Midts een vel en ten lesten levenden gheest.
Ga naar voetnoot132-4
Troost der schriftueren.
135[regelnummer]
Maer daer wegh ghetrocken es de gheelen keest
Der ghebeenten ende niet en blijft dan stof,
Daer paeyt ons de prophete Daniel of,
Zegghende: als de laesten tijt werdt vul,
Vele die daer gheslapen hebben int ghemul,
140[regelnummer]
Van die werdt gheheel de doot verdreven.
Ga naar voetnoot135-0
Gods gheestigh verstaercken.
Esayas heift dit woordt op gheheven:
Zy zullen leven, u dooden perfect;
Ghy die onder de aerde light, ontwect;
Och doode, willet groen velt anmaercken.
Ga naar voetnoot141-4
Menschelicke crancheyt.
145[regelnummer]
Ic moet verblyen, och Gods Gheestigh Verstaercken,
Ghy zijt, die den mensche dus troost inspireirt.
Troost der schriftueren.
Maer duer hope zijt ghy daertoe ghestyleirt,
Want al es hy dus wel in woorden gloedigh,
Ga naar margenoot+
Dit leven langh blijft hy wanckelmoedigh,
150[regelnummer]
Die Gods gheest vorspoedigh heift, want de daghen
Zijns vleeschs moet hy pyne en rauwe draghen.
Ga naar voetnoot147-1
Noch es Paulus ghewaghen: wy, die deze vrucht
Ga naar voetnoot152
| |
[pagina 635]
| |
Des gheests ontfaen hebben, zijn noch beducht
En wachten verlossijnghe onzer lichamen,
155[regelnummer]
Want alle creatueren verzuchten tzamen;
Ia dat meer es, de gheest, tot God vliende,
Bidt voor onze crancheyt, zeer ontziende;
Ga naar voetnoot157
Dus zijn wy zaligh in hope bekent,
Maer noch niet in hope diemen ziet prezent,
160[regelnummer]
Want de kindsheyt daer wy naer zijn verlanghelic,
Ga naar voetnoot158-0
Die es onzienelic en onverganghelic.
Ga naar voetnoot152-161
Dus moet God ons ooghen ende ooren erwaercken,
Op dat wijt moghen hooren ende maerrken,
Wat God zynen liefhebbers heift bereedt.
Ga naar voetnoot162-4
165[regelnummer]
Dus staet liefde op hope; dit es tbescheedt,
Dat ons zeer breedt moet commen wt hopen.
Ga naar voetnoot165-6
Menschelicke crancheyt.
Maer ic biddu wilt ons dan ontcnopen:
Of de creatuere vry zal werden
Van tverganghelic wezen, daer zou met scherden
170[regelnummer]
Inne terdt; willet ons claerlic lezen.
Ga naar voetnoot167-0
Fraey figuracye.
An Christus werdt dat claerlic bewezen,
Die daer omme vander doot es verrezen.
Ga naar voetnoot172
Hier werdt Christus levende inden schoot van Levende
Hope.
Levende hope.
Och Crancke Mensche, wilt nu verqwicken
Ende wt wassen clouck in allen sticken
175[regelnummer]
An dien, die daer es thooft, Christi verheven,
Ende duer de doot ghegaen es int leven;
Hy heift u ghegheven troost beqwame.
Ga naar voetnoot173-7
Ghy die ghenaemt zijt zynen lichame,
Mooght wel leven melodyeuzelic.
Ga naar voetnoot178-9
| |
[pagina 636]
| |
Menschelicke crancheyt.
180[regelnummer]
Och Levende Hope victoryeuzelic,
Ga naar voetnoot180
Tot u om mijns staervens troost willic keeren.
Ghebenedijt zy God, die vader ons heeren,
Die ons tot vermeeren wederbaert wt noodt
Duer Christus verryzenesse vander doot,
185[regelnummer]
Want God ons bloot duer u trect in effecte,
Tot een onverwelckerde, onbevlecte
Ga naar margenoot+
En eeuwyghe aervenesse zonder verganc.
Ga naar voetnoot182-7
Levende hope.
Wilt ghy daer in wezen, och Mensche Cranc,
Hanght duer my, Hope, an dezen vromen,
190[regelnummer]
Die de doot huer maght heift benomen
En tonverganghelic wezen int licht broght.
Ga naar voetnoot189-1
Menschelicke crancheyt.
Of ghy ontladen al tghewight moght
Daer mynen moet mede es verladen,
Ga naar voetnoot192-3
Hoe magh ic ghevolghen Christus paden?
195[regelnummer]
Gheenssins; dies therte altijts met beven hoopt,
Want dien wegh es smal die totten leven loopt,
Zoo datter naer zullen veil worstelens maken
Ende zy en zullender niet in gheraken;
Dits zwaer om smaken onzer natuere.
Ga naar voetnoot196-9
Troost der schriftueren.
200[regelnummer]
Maer zy en cloppen niet an de duere
Dwelc Christus es, die elc wilt gherieven,
Maer clemmen daer anders naer als dieven.
Ga naar voetnoot200-2
Dit doet huer moeyte voor niet beclyven,
Want zy int hooft Christo niet en blyven,
205[regelnummer]
Waer an tgheheel lichaem der ghemeenten hanght
Ga naar voetnoot203-5
Ende hulpe van elc anderen ontfanght,
Ga naar voetnoot206
| |
[pagina 637]
| |
Maer deze gaen elc zijn eyghen weghen
Ende staen Christum met huer waercken teghen
In eyghen wtghecoren gheestelicheyt,
Ga naar voetnoot208-9
210[regelnummer]
Meenende dat daer zaligheyt in leyt
Dat zy an tvleesch gheenen cost en waghen
Tot zijnder nootdurst, of in huer draghen
Aldus of alzoo gaen sectigh ghecleedt:
Ga naar voetnoot211-3
Blende leeders, daer de blende duer wert verleedt,
215[regelnummer]
De welcke zoo tzamen in den put gherocht zijn.
Ga naar voetnoot214-5
In tijts moghen zy nochtans tot God bedocht zijn,
Die niet en wilt dat iemant blyve verloren.
Ga naar voetnoot216-7
Levende hope.
Tot Tymotheum zeght Paulus daer voren:
Als de vrome lyden wy vervolghijnghe en spot,
220[regelnummer]
Want wy hopen op den levenden God,
Die daer, zo wy ons ghetroosten des,
De zalighmakere alder menschen es,
Zonderlijnghe expres den gheloovyghen teeren.
Ga naar voetnoot218-3
Troost der schriftueren.
Ia al waren zy boos en zy weder keeren;
Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Den Romeynen gheift Paulus de vercoenijnghe:
Hoe dat Christus niet alleene en es de verzoenijnghe,
Noch vuldoenijnghe onzer zonden alleene,
Maer ooc voor de gheheele waerelt ghemeene,
Op dat zy reene tleven in hem betrapen,
230[regelnummer]
Die deerste verwect es onder die daer slapen;
Ga naar voetnoot225-0
Want hy, ons hooft, es de doot ghepasseirt
Ende int eeuwigh leven voor ons triumpheirt.
Neimt hier wt moet, o ghy staervende flauwe.
Ga naar voetnoot233
| |
[pagina 638]
| |
Gods gheestigh verstaercken.
Al es de poorte des levens nauwe,
235[regelnummer]
Wy hebber thooft duere, dus niet en verschiett.
Ga naar voetnoot235
Menschelicke crancheyt.
Ic bidde u lien dat ghy my dat bediett,
Ga naar voetnoot236
Hoe ghy dat schriftuerlic mooght vertooghen.
Troost der schriftueren.
Paulus, de Apostele, can dit verhooghen,
Want hy als wtvercoren dat claer ghelooft,
240[regelnummer]
Dat Christus van alle menschen es thooft.
Ga naar voetnoot238-0
Voort totten Ephesen spreict hy noch daer van:
Christus es thooft van een yghelic man;
Ga naar voetnoot242
Wy, leden zijns lichaems, zijn, wy tghemeente,
Van zynen vleessche en van zynen ghebeente,
245[regelnummer]
Die zonder vercleente bemindt en beraedt,
Want wie heift oyt zijn eyghen vleesch ghehaett?
Ga naar voetnoot243-6
Voort es hy ooc zijns lichaems behoedere
Ga naar voetnoot247
Ende schaemt hem niet te heeten ons broedere;
Ga naar voetnoot248
Hy es ooc des vleeschs ende bloets onmaghtigh,
250[regelnummer]
Ghelijc zyne broeders, gheworden deelachtigh
En heift hem zelven crachtigh ter doot verneirt;
Want ghelijc hy in allen was ghetenteirt,
Alzoo can hy de ghene troost gheven
Die ghetenteirt werden in huer leven.
Ga naar voetnoot249-4
255[regelnummer]
Dit brijnght ons verheven levende hope groot,
Dat wy ons hooft gheheel hebben duer de doot,
Want daer de mensche thooft crijght duere,
Daer volghen de leden wel ter kuere;
Ga naar voetnoot255-8
Dus ghelijc wy stuere al in Adam staerven,
260[regelnummer]
Zullen wy alle tleven in Christum verwaerven.
Die eersterlijnc, Christus, ons hooft, gaet voren;
Daer naer alle die Christum toebehoren
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 639]
| |
Ende naer dezen dende of de reste,
Ga naar voetnoot259-3
Die hy al verwecken zal int leste,
265[regelnummer]
Want hy sprac: verwondert u niet der gaven mijn,
De tijt comt, dat de doode in de graven zijn
Mijn stemme zullen levende maercken.
Ga naar voetnoot265-7
☞ Hier verryzen de dooden.
Deis gaven daer of ghetughen int verstaercken,
Te wetene alvoren veil helygher lichamen,
270[regelnummer]
Die naer Christus verryzenesse camen
Te Ierusalem in die helyghe stadt
Ende vertooghden hem daer veil menschen plat;
Ga naar voetnoot268-2
Want de steenen graven zijn open gheschuert.
Levende hope.
Alzoo dat hemlieden es ghebuert,
275[regelnummer]
Zalt ons allen gheschien inden dagh des oordeels;
Want Paulus gheift ons dus veil meer voordeels
Om dat te ghelooven, naer tghelaten
Dat hy voor de Roomsche potestaten
Of ieghen Tertullo, den procureur der Ioden,
280[regelnummer]
De hope der verryzenesse der doden
Vryelic beleden heift noch slechtere:
Bee der gherechtere ende ongherechtere.
Ga naar voetnoot276-2
Als vroom vechtere hy tot Tymotheum schrijft:
Al eyst dat de mensche ongheloovigh blijft,
285[regelnummer]
Christus blijft ghetrauwe, wilt dit wel smaken;
Thooft en magh zijn leden niet verzaken,
Ga naar voetnoot283-6
Die om tzaligh maken des zondaers es commen.
Ga naar voetnoot287
Gods gheestigh verstaercken.
Ooc hoortmen hem den troost der heydenen nommen,
Ga naar voetnoot288
Daer of men zeght naer Esayas vertellen:
290[regelnummer]
Wy hebben een compact ghemaect met der hellen
Ende metter doot, duer een valsche vorme;
Zo zal den windt, duer haghel en storme
| |
[pagina 640]
| |
U valsch toeverlaet wegh werden versteken,
Ga naar voetnoot289-3
Want God en wilt zijn lof niet laten spreken
295[regelnummer]
Totten beilden, wilt dit wel voort staercken;
Ga naar voetnoot294-5
Dus wilt alleene leeren op dwoort maercken
Ende met accoort waercken op den gront steen doch,
Die groote belofte gheift zonder bedroch,
Wiens cracht duer hope magh niet faelgieren.
Ga naar voetnoot296-9
Menschelicke crancheyt.
300[regelnummer]
Maer ic biddu wilt ons allegieren,
Want een dijngh my den moet houdt onder voet:
Ga naar voetnoot300-1
Ga naar margenoot+
Dats dat Paulus zeght over vleesch en bloet
Trijcke Gods niet bezitten en moghen.
Ga naar voetnoot302-3
Fraey figuracye.
Dats, dat zy daertoe noch niet en doghen;
Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Ghelijc tghezaeyt cooren es van gheender waerden
Ter wylen dat verrot in der aerden
Of groen es, om alzoo int schuere te halen,
Maer moet ander figuere nemen zonder dralen,
Ten principalen stroo, haren, graen en cnopen;
Ga naar voetnoot305-9
310[regelnummer]
Alzoo ooc wy die in den heere hopen,
Zullen, zoo een graen brijnght veil vulle haren,
Die cracht meerdren, ghelijc armeyen vergaren,
Vleghels nemende en zo duer den dau terden,
Want wy zullen loopen ende niet flau werden.
Ga naar voetnoot310-4
315[regelnummer]
Dus als tvleesch en bloet van gheen onspoet zweeten,
Ga naar voetnoot315
Zoo en zullen wy niet meer vleesch en bloet heeten,
Want die inden levenden bouck staen gheprent
Hebben eenen name die niemant en kent,
Noch zy ooc, tot dat zy commen in Gods rijcke.
Ga naar voetnoot317-9
| |
[pagina 641]
| |
Troost der schriftueren.
320[regelnummer]
Wy en zullen niet alle vallen in slijcke,
Want wy die noch levende zijn, alzo haest
Alsmen voor elc de laeste trompette blaest,
Zullen verwandelt werden, zonder veil respijts,
Zeght Paulus, binnen eenen ooghenblick tijts.
325[regelnummer]
Ooc zullen de doode duer dat virtuut leven,
Want de bazune zal een gheluut gheven
En de doode zullen opstaen, zonder spot.
Ga naar voetnoot320-7
Dus al eyst dat tuutwendigh lichaem verrot,
Ten vergaet niet, naer Paulus oorconden,
330[regelnummer]
Dat staervelic woordt vanden leven verslonden,
Ende werdt alzoo een nieuwe creatuere.
Ga naar voetnoot330-1
Figuere.
☞ Hier tooghtmen Christum ten hemel varende. Menscheliche Crancheyt, ziet hier de figuere
Ga naar voetnoot332
An, ons hooft Christus, die voor den volcke
Op ghenomen es met eender wolcke
Ga naar voetnoot333-4
335[regelnummer]
Ende heift hem ghezet ter rechter handt
Der maiesteyt Gods, in dat opperste landt,
Zoo dat gheen overheyt of principaten,
Noch voorschip, noch thronen te boven en gaet hem,
Ga naar voetnoot335-8
Want het es al duer hem gheschepen
340[regelnummer]
Ende al te gader in hem begrepen,
Dat in hemel, aerde es voor alle menschen.
Ga naar voetnoot339-1
Ga naar margenoot+
Gods gheestigh verstaercken.
Wy en connen gheenen wegh ghewenschen
Tot God rumere, want des padts blootheyt
Ghemaerct, en donsprekelicke grootheyt
345[regelnummer]
Ons hoofts, dwelc ons heift gheopent tvelt,
Ga naar voetnoot343-5
Ghemaerct dat ons schriftuere met hem telt
| |
[pagina 642]
| |
Ende zeght, int hemelsche wezen beloken,
Ga naar voetnoot346-7
Hat hy ons den middel thuun heift ghebroken
Ende wt gheworpen de heerschappye
350[regelnummer]
Des vyants, onzer weder partye,
Want wy tot God in dezer leere aerven.
Ga naar voetnoot348-1
Zaligh zijn de doode die in den heer staerven,
Ga naar voetnoot352
Tzy heden of morghen, want vry zonder zorghen
Werdt huer leven in Christo met God verborghen,
Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Want Christus es huer leven en staerven ghewin.
Ga naar voetnoot355
Dies men duer de doot moet ten leven in
Ende wie doot es, es der zonden ghestorven,
Want wt die eerst huer maght heift verworven.
Ga naar voetnoot357-8
Ooc: wie doot es, wt dwoort van Paulus monde,
360[regelnummer]
Die es gherechtvaerdight vanden zonden
Tot allen stonde, van qwade temptacye.
Ga naar voetnoot359-1
Menschelicke crancheyt.
Maer men moet hem stellen in state van gracye,
Anders waer hoops fundacye cranc toeverlaet.
Ga naar voetnoot362-3
Troost der schriftueren.
Tes de rechte gracye Gods daer ghy in staet,
365[regelnummer]
Want ghy wacht de openbarijnghe ons heeren,
Welcke hope u, naer Paulus leeren,
Alleene zal bevestyghen totten hende.
Ga naar voetnoot364-7
Levende hope.
Och, Menschelicke Crancheyt, vul der allende,
Anhoort den goeden roup uwer hopijnghe,
Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Daer of ic u ooc wille doen ontcnopijnghe,
Ga naar voetnoot370-8
Welc daer es die heerlicke aervenesse
Die ons comt duer Christus verstaervenesse,
| |
[pagina 643]
| |
Midts der onmatyghe staercke cracht
Welcke God in Christo an ons heift ghewracht,
375[regelnummer]
Als hy hem op vander doot ghewect heift,
Waer duer ons hope, die in hem strect, leift,
Ende es ter rechter handt Gods ghezeten.
Voort eyst al onder zijn voeten ghesmeten.
Ga naar voetnoot369-8
Dies moghen wy duer zulcx victorye zijnghen.
Ga naar margenoot+
Gods gheestigh verstaercken.
380[regelnummer]
Hy heift hem ooc ghezett voor alle dijnghen
Tot een hooft der ghemeenten, welc daer es
Zijn lichaem, zoo Paulus bewijst expres,
Ende de volheyt diens, daer zy an es ghehult,
Dats God, diet al in allen vervult,
385[regelnummer]
Want dat hooft es trauwen an tlichaem gheheelt.
Ga naar voetnoot380-5
Of meent ghy dat Christus in sticx es ghedeelt,
Ga naar voetnoot386
Of dat hy eenigh cranc let achter zal laten?
Al zitt hy hooghe boven alle staten-
Wilt vaten- zynen lust es met waerden fijn
390[regelnummer]
Totten helyghen die hier op daerde zijn
Ga naar voetnoot389-0
En hy zal ooc weder omme tot ons keeren.
Fraey figuracye.
Men doet den behouvenden leden meest eeren
Ende wy verchierenze ooc alder meest
Die ons qwalic staen, want natuere eest
395[regelnummer]
Daertoe ende vreest; dit es principael.
Ga naar voetnoot392-5
Menschelicke crancheyt.
Maer of wy duer watere, vier, zwaert of regael
Ga naar voetnoot396
Of anders zonder priester staerven, vol zonden?
Troost der schriftueren.
Zoo es Christus ons priester teeuwyghen stonden
Ende ooc ons middelaer en vooren sprekere,
400[regelnummer]
Die ons vonnessen zal; dies zijn wy zekere,
Ga naar voetnoot398-0
Dat wy onzen troost niet en moghen verliezen
| |
[pagina 644]
| |
En willen voor hem gheenen advocaet kiesen.
Want wy totten Hebrein zeer plucht lezen:
Ga naar voetnoot403
Een staercken troost hebben, dier toe ghevlucht wezen
405[regelnummer]
Om te houden an die voorghezette hope,
Die ons anghebonden es met Gods eedts cnope
Als een vasten hancker des hoops onzer zielen,
Zoo dat onmoghelic ware dat wy vielen,
Want duer die hope, naer dezer spraken
410[regelnummer]
Die dapostel zeyt, wy God ghenaken,
Duer Iesum die ons hopent den wegh,
Een priester naer die wyze Melchicedech,
Ga naar voetnoot404-412
Zoo ghy hier zien zult, u ooghen opslaende.
Figuere.
Ga naar voetnootFiguere
☞ Hier steentmen Stephanum ziende in den hemel, ende Christum staende ter rechter handt Gods. Stephanus zeght.
Ic zie den hemel open en Christum staende
415[regelnummer]
Ter rechter handt Gods; ziet waer hy staet, ziet.
Och heere, en rekent hem deze mesdaet niet,
Ga naar margenoot+
Want zy in onwetentheyt zijn onbevreest;
Heere Iesu Christe, ontfanght doch mynen gheest.
Ga naar voetnoot414-8
Gods gheestigh verstaercken.
Nu es u, o staervelicke creatuere,
420[regelnummer]
Ghetooght oorconde, schriftuere, figuere,
Ga naar voetnoot420
Dat Christus, dijn hooft, u een wegh zeer breedt
Totten leven duer helle en doot heift bereedt;
Ooc duer zonde ende vermaledydijnghe,
Naer Paulus ad Galathas belydijnghe,
425[regelnummer]
Als hy voor ons es vermaledijt gheweist
Hanghende an thoudt des crucen, want men leist:
Wie an een houdt hanght, es vermaledijt by God,
Ga naar voetnoot423-7
Zeght ons die tweede wet, zonder eenigh spot.
Ga naar voetnoot428
| |
[pagina 645]
| |
Dus es ooc die vermaledydijnghe huer ganghen,
Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Want hy heift ooc an een houdt ghehanghen.
Gheen meerder troost teghen sdoots afgryzijnghe
Dan ons comt duer Christum, ons hoofts, verryzijnghe.
Ga naar voetnoot432
Ooc hebben wy ghezeyt, ghetooght en ghelooft,
Ga naar voetnoot433
Hoe dat de zelve Christus, onzer alder hooft,
435[regelnummer]
Vander doot verwect zijnde niet meer en staerft,
Maer in dat eeuwigh leven es gheaerft
Ga naar voetnoot436
Ende ooc ter rechter handt Gods es int hooghe.
Troost der schriftueren.
En by dezen onzen laesten tooghe
Van Stephano hebben wy schoon verclaert,
440[regelnummer]
Dat die gheest niet wt tkaersten lichaem en vaert,
Maer hy wert int hooft Christi vast ghearresteirt,
Ga naar voetnoot441
Daer hy, zo Stephanus bewees, arryveirt,
Zoo troost der schrift moet ghetuugh gheven des.
Ga naar voetnoot442-3
Gods gheestigh verstaercken.
Tes waer, al datter af gheschreven es,
445[regelnummer]
Zeght Paulus, alzoodanigh labueren
Es ghedaen om dat wy duer troost der schriftueren
Hope zouden hebben, naer u propoost,
Ga naar voetnoot444-7
Dwelc es den mensche staervende meesten troost,
Ende moet hanghen tstaervelic lichaem an,
Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Dwelc Gods wet niet gheoorzaem zijn en can.
En ten vermaghs ooc niet, want der wets heesch
Es liefde tot God ende naersten, daer tvleesch
Hem nie toeghevoughen can, met gheenen lede,
Ga naar voetnoot452-3
Want de creatuere der ydelhede
455[regelnummer]
Onderworpen es, teghen hueren wille,
Ga naar margenoot+
Van God daer hy voren moet zwyghen stille,
Dieze dus onderworpen heift en verneirt,
| |
[pagina 646]
| |
Ende alleene op hope ghefondeirt;
Ga naar voetnoot454-8
Welcke hope wy by Petrus rade
460[regelnummer]
Ghevest hebben in de bloote ghenade,
Die ons duer dat hooft Christi nederwaert
Ghevloeyt commen zal, als hy hem openbaert;
Ga naar voetnoot459-2
Welcke ghenade wy onvervaert groot maercken,
Ga naar voetnoot463
Want zy gaet te boven alle Gods waercken,
Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Die de doode levende maect ende hier by
Ooc roupt tghene dat niet en es, dat zy,
Ga naar voetnoot465-6
Duer de verryzenesse Christi, ons hoofts.
Fraey figuracye.
Abraham, die hertoghe des gheloofs,
Heift hem ooc ghevestight op dezen gront,
470[regelnummer]
Want zijn gheloove op de hope stont,
Ia, op hope daer niet te hopen en was;
Ga naar voetnoot468-1
Alzoo doen wy ooc hier in dit cas,
Want wy beminnen God, zeght Petrus, wien
Wy nochtans noyt en hebben ghezien.
Ga naar voetnoot472-4
475[regelnummer]
Zoo Paulus wt Esayam doet ghewagh:
Dat noyt oore en hoorde, noch noyt ooghe en zagh,
Welc God zynen liefhebbers heift bereedt.
Ga naar voetnoot475-7
Dus staet liefde op hope, dits tbescheedt,
Ga naar voetnoot478
Alzo wy voor elc nu claer vertooghen.
Menschelicke crancheyt.
480[regelnummer]
Hoe maghse dan Paulus zoo zeere verhooghen?
Levende hope.
Al dat ghehoopt es zal commen voor ooghen,
Dan zal zijt lichtelic hopen en gheloven al;
Ga naar voetnoot480-2
Dan werdet ooc dat zy gaen te boven zal
Ende van dryen die daer zullen blyven,
485[regelnummer]
De alder meeste; maer om smoets verstyven
Ga naar voetnoot483-5
Int staerven, es Paulus aldus labuerigh:
Ga naar voetnoot485-6
| |
[pagina 647]
| |
Broeders en zijt om die daer slapen niet truerigh,
Ghelijc de ghene die gheen secreten
Van onzer hopijnghe niet en weten;
Ga naar voetnoot487-9
490[regelnummer]
Ende es wt de zelve hope levende
Tot eenen eenyghen troost ons ghevende,
Ga naar voetnoot490-1
Om daermede te troosten elcken int staerven.
Gods gheestigh verstaercken.
Wy weten, Prince, niet anders te verwaerven,
Ga naar margenoot+
Dus willet onzer simpelheyt vergheven
495[regelnummer]
En neimt in dancke met uwen raedt verheven,
Ga naar voetnoot493-5
Donze om een betere tot dezer huere;
Ga naar voetnoot496
497[regelnummer]
Ontfaet ionste voor conste, al eyst slicht duere.
Ga naar voetnoot497
Finis.
Volhent te Ghendt by my Ioos Lam-brecht Lettersteker Den laesten dagh van Ougst
int Iaer M.CCCCC. XXXIX.
|
|