De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |
Thielt.Prologhe.
In dit spel zijn vier personagen: Goetwilligh om staerven, Troostelicke allegacye, Des gheests insprake, Pinelicke vreeze. Goetwilligh om staerven.
1[regelnummer]
Eerwaerdighe wyze,
Troostelicke allegacye.
Therte u lien goet groet
Die hier dus opene der vrueghden vloet doet,
Wiens opstel spruut wt de fonteyne claere
5[regelnummer]
Der schriftueren.
Ga naar voetnoot1-5
Goetwilligh om staerven.
Noyt zulcke reyne mare!
Ga naar voetnoot6
Zouden zy die comparacyen stellen,
Ga naar margenoot+
Die onze imaginacyen qwellen,
Zonder proffijt, ten zou niet ghefondeert zijn.
Ga naar voetnoot7-9
Troostelicke allegacye.
10[regelnummer]
Deze vraghe moet van alle gheeert zijn,
Zy verdient van elcken prijs trezoorlic
Ga naar voetnoot11
Naer Horatius;
Goetwilligh om staerven.
Want zou es orboorlic
Troostelicke allegacye.
Ende zoete, om dat troost sdrucx qwale breict.
Ga naar voetnoot13-4
Goetwilligh om staerven.
15[regelnummer]
De doot ons allen met hueren strale steict,
Ga naar voetnoot15
Ende an twel staerven my dijncke dat al cleift.
Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 244]
| |
Troostelicke allegacye.
Ooc elcken die hier in tzondigh dal leift
Troost van node es, wil hy wel staerven.
Ga naar voetnoot17-8
Goetwilligh om staerven.
Dus wijsheyt des vaders, laet ons verwaerven
20[regelnummer]
Uwe gracye, die therte devoot zooght.
Troostelicke allegacye.
Ons ‘welc den meesten troost es inde doot’ tooght.
Ga naar voetnoot19-1
Hier vertrect Troostelicke Allegacye ende naer pauza comtze
weder, ende met haer compt Des Gheests Zonderlinghe Insprake, ende noch een
man, ghenaemt Pijnelicke Vreeze.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Pays zy u, broedere.
Troostelicke allegacye.
God u ghezonden heift
Ga naar voetnoot22-3
Hem, die troost alle goede gronden gheift,
25[regelnummer]
Den vertroostere, alder vruechden stake,
Ga naar voetnoot24-5
Des stille gheests zonderlijnghe insprake,
Die op de Apostolen als gheluck daecte
Ga naar voetnoot27
Doe hemlien lyden en grooten druck naecte;
Paracletus, dats troostere, hy ghenaemt es;
Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Der zielen vercoelijnghe hy befaemt es,
Die int slaven ruste, vruecht int schreyen biet.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Als Christus van swaerels contreyen schiet,
Den troostere te zendene hy beloofde.
Ga naar voetnoot30-3
Troostelicke allegacye.
Als Sgheests Zonderlingh Woort blaest de verdoofde,
35[regelnummer]
Hy verandert, beroert, ooc duerstraelt, wect
Wien anders gheen woort wt menschen ghedaelt trect.
Ga naar voetnoot34-6
| |
[pagina 245]
| |
Int spreken orboort hy zulcke manieren,
Dat hem hooren als hy wilt Gods scholieren;
Ga naar voetnoot37-8
Ga naar margenoot+
Schriftuere ons herte in Gods handen laet.
Ga naar voetnoot39
Des gheests zonderlijnghe insprake.
40[regelnummer]
Gods ghifte boven smenschen verstanden gaet,
Zonder Gods gheest niemant die duerzien can.
Ga naar voetnoot40-1
Troostelicke allegacye.
Zal ons den meesten troost moghen gheschien dan,
Den meesten troostere ons die zenden moet.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Des meesten troost die sdrucx allenden boet
45[regelnummer]
En maken wy niet Gods woordt generalic,
Of beloften, of Gods liefde noyalic,
Want meest roeren singuliere dijnghen.
Ga naar voetnoot44-7
Troostelicke allegacye.
Onzen meesten troost es duer sgheests inbrijnghen
Tmeeste betrauwen, dat ons es ghegheven
50[regelnummer]
Christus ende al met hem; tblijct gheschreven:
Ga naar voetnoot48-0
Zijn eyghen zone heift God niet ghespaert,
Maer ons ghegheven, zoo Paulus verclaert,
Ende al met hem; wilt niet zuchten, duchten.
Ga naar voetnoot51-3
Pynelicke vreeze.
Ommers truert, steint, want slevens vruchten vluchten
55[regelnummer]
Van u, ende des rechters iugement vecht
Ga naar voetnoot54-5
Ieghen u, ach arm, qwaet, verblent knecht!
Wiens hoogheyt ter hemelen binnen minnen,
Ia eeren, dienen der zeraphinnen zinnen,
Ga naar voetnoot57-8
Hebt ghy vergramt; hoe zult ghy zijn toorne
60[regelnummer]
Connen ontlopen?
| |
[pagina 246]
| |
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Troost u, wtvercoorne!
Hoe heift u God niet alle dijnck gheschoncken
Ga naar voetnoot62
Met zynen zone.
Troostelicke allegacye.
Zulcke layende voncken
65[regelnummer]
Tot Paulus herte dat troostelic woordt zant:
Wie magh ons, riep hy, verdommen voort, want
Niemandt Gods vercoorne accuseren magh;
God rechtvaerdight ons, wie my afkeeren magh
Van Christus liefde, honghere of zwaert fel;
70[regelnummer]
Wat ic doch lyden magh, God eyst my waert wel
Die grotelicx tooght dat hy al voor my es.
Ga naar voetnoot66-1
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Een bewijs, naer Paulus, dit staerck en vry es,
Ga naar margenoot+
Dats dat God voor my blijft, wiens ghenadighede
Christum gheift tot mijnder beradighede
75[regelnummer]
Ende al met Christum; dezen troost gheprent was
In Paulus.
Ga naar voetnoot72-6
Troostelicke allegacye.
Wien de doot, zeght hy, ontrent was
Alle daghe; wt dit zoete fruut spruut
Ga naar voetnoot77-8
Al dat goet es.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
80[regelnummer]
Meerder troost daer wt luut
Dat God Christum gaf, dan of ic alleynelic
Christus doot allegierde.
Ga naar voetnoot80-2
Troostelicke allegacye.
Want certeynelic,
By dat God gaf zynen zone wtghelezen,
85[regelnummer]
Zijnder twee de meeste ionsten bewezen
Daer in schriftueren yewers of ghegloost staet.
Ga naar voetnoot85-6
| |
[pagina 247]
| |
Des gheests zonderlijnghe insprake.
De eerste, dat God naer zijns propoosts raet
Zonder ons, ia zonder Christus verdienen,
Ga naar voetnoot87-8
Heift Iesum ghegheven.
Troostelicke allegacye.
90[regelnummer]
Theologienen
Zegghen: Gods voortnemen op niemants waerck ziet.
Ga naar voetnoot90-1
Des gheests zonderlijnghe insprake.
De dryvuldicheyt deze ghifte staerck biet,
Dies God verlost als principael autheur,
Christus als verdiendere.
Ga naar voetnoot93-4
Troostelicke allegacye.
95[regelnummer]
Gods ionstigh faveur
Heift de waerelt, vindic, themwaert ghepayziert
Ga naar voetnoot95-6
Duer Christum.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
De tweeste ionste ghepubliert
Es, dat Gods zuene hem zelven gaf tydelick.
Ga naar voetnoot98-9
Goetwilligh om staerven.
100[regelnummer]
De hooghste dryvuldicheyt danckic belydelick,
Die my vander eeuwigheyt Iesum schanck;
Ga naar voetnoot100-1
Den middelaere Christus zegh ic ooc danck
Duer zijn bitter doot;
Ga naar voetnoot102-3
Troostelicke allegacye.
Die remis der zonden
Ga naar margenoot+
105[regelnummer]
Ende deerste gracye heift ghevonden;
Ga naar voetnoot104-5
Maer zo en eyst niet van allen zaken.
Ga naar voetnoot106
| |
[pagina 248]
| |
Des gheests zonderlijnghe insprake.
An gheloove, leetschap wy niet gheraken
Duer Christus lyden, maer byder Gods goetheyt,
Ga naar voetnoot108
Die ons Iesum ende des gheloofs zoetheyt
110[regelnummer]
Niet duer Christum, maer met hem schanc ieughdelic,
Dat wy zouden werden slevens vruechdelic
Duer Christus verdienste naermaels deelachtigh.
Ga naar voetnoot107-2
Pynelicke vreeze.
Christus es ghegheven, tes warachtigh,
Maer dat hy uwe es laet blijcken mare.
Ga naar voetnoot114
Troostelicke allegacye.
115[regelnummer]
Of maer eene in swaerels wijcken ware,
Zo vaste houdt u dit woordt ghezworen:
Ga naar voetnoot115-6
Iesus es my ghegheven ende gheboren;
Wat meshandt u dat andere licht ontfaen
Ga naar voetnoot118
Vander zonnen?
Des gheests zonderlijnghe insprake.
120[regelnummer]
Of op de aerde gaen?
Moet u dies lichts of aerden ghebueren min?
Ga naar voetnoot121
Goetwilligh om staerven.
Neent, voorwaer!
Troostelicke allegacye.
Dat es der schriftueren zin:
Ic ben niet huerliedre, maer u God, u heere.
Ga naar voetnoot123-4
Des gheests zonderlijnghe insprake.
125[regelnummer]
Al zijnder vele, dijnct nemmermeere
Dat God dies te min elcken van ons bemint.
| |
[pagina 249]
| |
Troostelicke allegacye.
Maer hy es tonswaert zo vriendelick ghezint,
Zeght Esayas, als moedere natuerlic
Tot hueren kinde, wiens liefde puerelic
130[regelnummer]
Hueren kinde qwalicken ontzijncken can.
Ga naar voetnoot127-0
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Gheene moedere zo om haer kint dijncken can
Als God om u doet, in wiens ghedochte
Ghy oyt gheweist hebt.
Ga naar voetnoot133
Troostelicke allegacye.
Peynst danne zochte
Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Dat Christus voor u es in dier maniere
Of ghy alleene leifdet, de goedertiere.
Ga naar margenoot+
Christus heift my bemint, zo Paulus zeght wel,
Ga naar voetnoot137
Ia hem zelven my ghegheven.
Goetwilligh om staerven.
Tes recht wel
140[regelnummer]
Dat ic love ende dancke hier voren
Hem, die om een schaepkin dat ghijnc verloren,
Om eenen pennijngh heift verslaeft ghelopen.
Ga naar voetnoot139-2
Pynelicke vreeze.
Zotten troost heift u ghelaeft, bedropen,
Qwansuus God kiest my, dits tiolytelick schijn;
Ga naar voetnoot143-4
145[regelnummer]
Maer waer in mooght ghy hem proffytelic zijn,
Dat ghy in God zulcke blijschap nu baert?
Ga naar voetnoot145-6
Des gheests zonderlijnghe insprake.
God en heift zijn liefde niet ghetooght tuwaert
Om dat ghy hem eerst te minnene verkoost,
Maer hy heift u vercooren, dits Paulus troost,
150[regelnummer]
Ten love zijnder glorieuzer gracyen.
Ga naar voetnoot150
| |
[pagina 250]
| |
Naer tverkiezen der goeder vocacyen
Heift hy u bemint voor alle tyden,
Ooc Iesum ghegheven
Ga naar voetnoot151-3
Troostelicke allegacye.
Naer Davids belyden:
155[regelnummer]
Ic ben behouden, want God die wilde my.
Ga naar voetnoot154-5
Cleen volc, u lien zal mijn vadere milde vry
Trijcke gheven, tes zo zijn beliefte.
Ga naar voetnoot156-7
Figuere.
☞ Hier tooghtmen Iacob als een oudt man te bedde om staerven, met een rolle: Uwe zaligheyt, heere, ick verbeyen zal. Des gheests zonderlijnghe insprake.
Iacob ghevoelende des doots griefte,
Op Christum stelde hy zijn viseyen al:
160[regelnummer]
Uwe zaligheyt, heere, ic verbeyen zal.
Ga naar voetnoot158-0
Troostelicke allegacye.
Schoonder dan wijn zijn uwe ooghen wack,
O Iuda, daer hy naer elcx betoghen sprack
Tot Christum die van Iudas tacken daelde.
Ga naar voetnoot161-3
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Ioseph staervende zijn broeders verhaelde
165[regelnummer]
Dat God hemlien zoude viziteren.
Ga naar voetnoot164-5
Troostelicke allegacye.
Duer tgheloove, naer Paulus studeren,
Het medraghen zijnder beenderen gheboot daer.
Ga naar voetnoot166-7
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Christus es den meesten troost inde doot zwaer;
Tblijct: elcx ooghe op hem in tdangier daecte.
Ga naar voetnoot169
Ga naar margenoot+
Troostelicke allegacye.
170[regelnummer]
Doen den Ioden tqwaet tfenynigh vier naecte,
Twas voor troost ghestelt de ooghe te slane
Op tmotalen serpent, om zo tontgane
De beten der brandigher serpenten fel.
Ga naar voetnoot170-3
| |
[pagina 251]
| |
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Christus was dat serpent.
Ga naar voetnoot174
Troostelicke allegacye.
175[regelnummer]
Wilt prenten wel
U gheloove op hem, hy es die druc waert.
Ga naar voetnoot175-6
Pynelicke vreeze.
Maer hy straft de qwade.
Ga naar voetnoot177
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Gheen ongheluc daert
Des qwaets voorleden hem, die es gheplant
Ga naar voetnoot178-9
180[regelnummer]
In Christo;
Troostelicke allegacye.
Want God zynen zone zandt,
U zijn ghegheven Christus dueghden mede,
Zijns levens verdienste, rechtvaerdighede,
Zijn tranen, bedijnghe, al zijn goet groot,
185[regelnummer]
Zynen aerbeyt, tbitter staerven, al zijn bloet root;
Deze zijn al der zonden verzoenijnghe.
Ga naar voetnoot181-6
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Heescht ghy hem schult, dits zijn vuldoenijnghe
Nu; een druepel bloets ware soffissant pant
Voor duzent waerelden (dits tverstant) want
Ga naar voetnoot187-9
190[regelnummer]
Vereenight met der goetheyt puere wast.
Ga naar voetnoot190
Troostelicke allegacye.
Houdt u doch, broeder, an de schriftuere vast:
Met Christo es u alle dijnc gheprezenteert,
| |
[pagina 252]
| |
Dats rechtvaerdigheyt hier, zoo de glose leert,
Ooc tleven hier naermaels, daer gheen versijc es.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
195[regelnummer]
Al (zeght de gloze) dat boven of ghelijc es
Of beneden ons, zijn de qwade ghebroght
Ga naar voetnoot193-6
Duer Christum ten payze, wort God niet bedocht
Vrienden te behoudene wien Christus dueght
Gherechtvaerdight heift?
Ga naar voetnoot196-9
Troostelicke allegacye.
200[regelnummer]
Zal zijn zoete iuecht
Vrienden ontzegghen de hemelsche zaten,
Ga naar margenoot+
Daer hy zijn vyanden niet en wilde laten?
Tes meer vyanden dan vrienden ontfanghen.
Ga naar voetnoot200-3
Pynelicke vreeze.
Ghy mooght wel duchten des doods verstranghen,
205[regelnummer]
Ieghen u doen de helsche iaghten claghten.
Ga naar voetnoot204-5
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Wilt gheene ynghelen noch crachten achten,
Niemant u doch van Gods liefde scheeden can.
Ga naar voetnoot206-7
Troostelicke allegacye.
Inde doot zijnde wilt my God gheleeden dan,
Zeght David; eyst cause dat ic duchten moet,
210[regelnummer]
Thaercracht der bozer my niet zuchten doet;
Ga naar voetnoot208-0
In lyden de goede verhueghen pleghen.
Ga naar voetnoot211
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Meer zijndere met ons dant moghen ieghen,
Sprack Helizaeus.
Ga naar voetnoot212-3
| |
[pagina 253]
| |
Troostelicke allegacye.
De leden beqwame
215[regelnummer]
Alle van dat heligh christen lichame
Daer Christus thooft of es, zijn ghemeene,
Ga naar voetnoot214-6
Ia al een in Christo groot ende cleene,
Zoo een zijn int huwelick man en wijf.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Alle ledekins Christi, ghelooft dit stijf,
220[regelnummer]
Zijn uwe; met Christo tgheloove bekent
Ghemeenschap der goede.
Ga naar voetnoot219-1
Troostelicke allegacye.
Ons ooc prezent
Zijn de ynghelen, want: wie den heere dient,
Dienen zijn dienaers.
Ga naar voetnoot222-4
Des gheests zonderlijnghe insprake.
225[regelnummer]
O vercoren vriendt,
Als was voor tvier moeten alle vyanden
Ga naar voetnoot226
Tsamen wijcken.
Goetwilligh om staerven.
Met opgheheven handen
Danckic God, die zijns troost rayen zoet
Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Laett dalen op my.
Pynelicke vreeze.
Wat wilt ghy crayen, bloet!
Waent ghy dat God om u, aerme slichte, dijnct,
Wiens zondigh leven voor zijn aenzichte stijnct?
Ga naar margenoot+
Ia lieve, heift hy anders te doene niet!
Ga naar voetnoot231-4
Des gheests zonderlijnghe insprake.
235[regelnummer]
Perssere des gheests, met uwen sermoene vliet.
Ga naar voetnoot235
God es hoghe, nochtans zijn ghenade oyt
Was zo, dat hy de cleene versmaedde noyt.
Den cleenen, zeght Christus, wort tsecreit ontdect.
Ga naar voetnoot238
| |
[pagina 254]
| |
Troostelicke allegacye.
God roupse die niet zijn, zeght Paulus, correct;
240[regelnummer]
Waer toe hebt ghy Christum en u God verstect?
Ga naar voetnoot239-0
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Waer toe gheift hy therte dat tranen wtlect?
Waer toe zijn uwe de sacramenten
Die u moghen verzekertheyt in prenten?
Want Gods woordt es in tgheloove stake.
Ga naar voetnoot243-4
Goetwilligh om staerven.
245[regelnummer]
Dat tot my een ynghele van boven sprake,
Op zijn woordt en zoudic niet bet stellen trauwe.
Ga naar voetnoot245-6
Pynelicke vreeze.
Vele zijnder nu inder hellen rauwe
Beter dan ghy, ia die min mesdeden.
Ga naar voetnoot247-8
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Vele zijnder ooc verdomt beneden
250[regelnummer]
Beter dan Saulus, wien men nochtans verleent ziet
Kennesse van God, die dander versteent liet:
God die hier recht doet, elders gracye tooght.
Ga naar voetnoot250-2
Goetwilligh om staerven.
Lof God, die my met consolacye zooght,
Die my met Christum penitencye gheift.
Ga naar voetnoot254
Des gheests zonderlijnghe insprake.
255[regelnummer]
Van drye zaken Ioannes mencye heift
Die in daerde Gods liefde bewyzen dy:
Den gheest, twatre, bloed.
Ga naar voetnoot255-7
| |
[pagina 255]
| |
Troostelicke allegacye.
Dus veriolyzen wy:
Christus den menschen manc, cranc int staerven, vranc schanc
Ga naar voetnoot258-9
260[regelnummer]
Zijn helighe ziele.
Goetwilligh om staerven.
Dies zy hem danc lanc.
Den vyant stranc dwanc zulcke ghifte dierbaer.
Ga naar voetnoot262
Troostelicke allegacye.
Die eens voor al maecte tzondigh dangier claer,
Ga naar voetnoot263
Als hy zynen gheest inde bitter doot schoot.
Ga naar margenoot+
Des gheests zonderlijnghe insprake.
265[regelnummer]
Dat Christus voor ons zijn ziele devoot boot,
Was daer by Gods thoorne niet bet ghepayziert
Dan of wy zondaren waren gheiugiert
Den helschen viere, dat wy zouden lyden
Zonder wille?
Ga naar voetnoot266-9
Troostelicke allegacye.
270[regelnummer]
Maer nu des doots bestryden
Was ghewilt van Christo, dies vulcommen blijct
Dwaerck onzer zaligheyt.
Ga naar voetnoot270-2
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Boven sommen strijct
Zijns levens dienst, maer niet zo profytelic
275[regelnummer]
Als Christus doot, vuldoende subgytelic,
Zo den laesten pennijngh can betalen schult.
Ga naar voetnoot273-6
Troostelicke allegacye.
Wt dezer kisten, broeder, ghy halen zult
Betalijnghe van alder zondigher smetten.
Ga naar voetnoot277-8
| |
[pagina 256]
| |
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Ghetughenesse des waters wy ooc zetten,
280[regelnummer]
Want Christus voor ons veil tranen weende;
Watre zijn zyde naer de doot verleende,
Waer by hy ons bewees ooc der minnen vloet.
Ga naar voetnoot280-2
Troostelicke allegacye.
Ooc groot bewijs der liefden ghewinnen doet
Het waerme bloet Christi, dat alle herten,
285[regelnummer]
Naer Paulus, zuvert,
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Ooc bevrijt van smerten
Hemlien alle, die daer mede ghezuvert staen.
Ga naar voetnoot285-7
Troostelicke allegacye.
Christus bloet den slaenden ynghel waert zaen.
Ga naar voetnoot288
Zonder bloet, zeght Paulus, noyt was vercreghen
290[regelnummer]
Remis der zonden.
Ga naar voetnoot289-0
Des gheests zonderlijnghe insprake.
God heift verbandt ghesleghen
Ga naar voetnoot291
Met Abraham duer woorden, ia by eede,
Maer gheen verbant swoorts van zulcken bescheede
Als tverbant zijns bloets, dat hy heift ghelaten
295[regelnummer]
Als staerxste verzekerheyt tonzer baten;
Dies tbloet Christi ons het zekerste pant es.
Ga naar voetnoot293-6
Troostelicke allegacye.
Hoogher dan belofte, Paulus verstant es:
Zonder doot en moghen niet gheconfirmeirt zijn
De testamenten; dus wy ghefondeirt zijn
Ga naar voetnoot297-9
300[regelnummer]
Dieper dan Abraham op Christus bloet heet.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Beter es ghifte, zo elc man vroet weet,
Met der belofte, dan alleenlic dwoort.
| |
[pagina 257]
| |
Troostelicke allegacye.
Paulus dusdanighe redene orboort:
Was duer tbloet verzekert Moyses testament,
305[regelnummer]
Zoo moet ooc tnieuwe.
Ga naar voetnoot303-5
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Gods liefde excellent
Heift ons ghegheven de godheyt almachtigh
Duer Christum, mensche ende God warachtigh.
Es dit al waer, wat magh ghebreken u?
Troostelicke allegacye.
310[regelnummer]
Zijn onsloten de bloedighe beken u
Des zoons die den vadere zo lievelic was;
Smaecte hy de doot die zo grievelic was;
Ga naar voetnoot310-2
Badt hy bloedende ghehecht met sdoots banden:
Mynen gheest ghevic, vader, in uwen handen,
Ga naar voetnoot313-4
315[regelnummer]
Dat es, naer Athanasius, de ghuene
Ga naar voetnoot315
Die een gheest met my zijn; magh zulc eenen zuene
Daer yet ontzeyt zijn van zulc eenen vadere
Voor zulcke kinderen?
Goetwilligh om staerven.
O des troosts beradere,
320[regelnummer]
Danck hebt der ghiften, die therte duergloeyt my
Ga naar voetnoot319-0
In minnen vierigh.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Vul hopen zo bloeyt vry:
Ga naar voetnoot322
Christus es uwe en alle zijn waercken,
Tleven des hoofs daelt neder, zo wy maercken,
325[regelnummer]
Tot allen leden met den hoofde verzaemt.
Ga naar voetnoot324-5
Troostelicke allegacye.
Christus es der kaercken hooft ongheblaemt,
Ga naar voetnoot326
Vanden hoofde olye beneden zijnct.
| |
[pagina 258]
| |
Christus vervultheyt alle leden schijnct
Ga naar voetnoot328
Der gracyen deel, namen ende eeren.
330[regelnummer]
Magh een wijf van huer man vercouvreeren?
Ga naar voetnoot330
Een gheest zijnze met God, die hem ancleven,
Ga naar voetnoot331
Ga naar margenoot+
Zo Paulus schrijft.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Zijn verdiensten verheven
Zijn uwe aerbeyt, weenen, vasten, doodt,
335[regelnummer]
Want noyt hadde hy van zulcke lasten noodt:
Ga naar voetnoot333-5
Hoe es hy aerme wiens de tresooren zijn?
Ga naar voetnoot336
Troostelicke allegacye.
Wiens waercken zo vele wtvercoren zijn,
Wiens waerck cam wt zulcker charitate?
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Christus ontfijnc den gheest zonder mate,
340[regelnummer]
Een zijn waerck alle de uwe te boven gaet;
Zijn helighede zo hooghe om loven staet,
Dat Christus verdienste gheift zelve ruste
Dalder helighste.
Ga naar voetnoot339-3
Troostelicke allegacye.
Met zalighen luste
345[regelnummer]
Zijnght Maria: mynen gheest verblijdt wijt
In God mijn behoedere.
Ga naar voetnoot345-6
Des gheestst zonderlijnghe insprake.
U iolijt zijt
Op God stellende, zo Paulus playsant dede,
Die niewers dan int cruce vant vrede;
Ga naar voetnoot347-9
350[regelnummer]
Zulcken troost en gheift u niet dijn eyghen bedrijf.
| |
[pagina 259]
| |
Troostelicke allegacye.
Sente Pieter gaf des helighs gheests motijf:
Wy hopen duer Iesus Christus gracye
Zaligh te zyne; te gheender stacye
Moghter yemandt zonder hem zaligh wezen.
Ga naar voetnoot351-4
Des gheests zonderlijnghe insprake.
355[regelnummer]
Al waert datter duzent vyanden rezen,
Zeght clouckelic Pieters woordt met melodien:
Ic gheloove zaligheyt zal my gheschien
Duer Iesus gracye diet al doet leven.
Ga naar voetnoot356-8
Troostelicke allegacye.
Van de vrome heift sent Ian gheschreven
360[regelnummer]
Dat zy wiesschen niet in huerlier bloet de
cleerkins,
Maer int bloet des lams onnozel en teerkins,
In wien de beste ooc den druc boeten moeten.
Ga naar voetnoot360-2
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Vijf conijnghen onder Iesus voeten wroeten:
Ga naar voetnoot363
De doot, de waerelt, den vyant Bedarf,
Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
De zonde en de helle; die voor ons starf
Ooc, Christus, opstaende waerde sdoots cracht fel,
Zy en grieft ons niet meer.
Ga naar voetnoot366-7
Troostelicke allegacye.
Dit Paulus acht wel,
Roupende: waer es, o doot, uwen strael gram?
Ga naar voetnoot368-9
Des gheests zonderlijnghe insprake.
370[regelnummer]
Ooc wegh es de zonde.
Troostelicke allegacye.
Christus loyael nam
Al onze zonden die hy op tcruce drough,
| |
[pagina 260]
| |
Des gheests zonderlijnghe insprake.
De waerelt es tondere.
Ga naar voetnoot371-3
Troostelicke allegacye.
Een woordt zy ghenough:
375[regelnummer]
Als nu es de waerelt van my gheiugiert.
Ga naar voetnoot374-5
Des gheests zonderlijnghe insprake.
De vyandt es ooc ghevelt.
Troostelicke allegacye.
Sent Ian cryiert:
Een ijnghel crachtigh de oude drake bindt.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
De helle es ghewaert.
Ga naar voetnoot377-9
Troostelicke allegacye.
380[regelnummer]
Paulus sprake vindt:
Die in Christo zijn, magh gheen dijngh verdommen.
Ga naar voetnoot380-1
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Es der menschen hooft zo hooghe gheclommen,
Zullen zijn leden int helsch verdriet greynzen?
Ga naar voetnoot383
Troostelicke allegacye.
Tteecken der liefden stelt Ian met peynzen:
385[regelnummer]
Anxtelic om toordeel de goede ontstelt, quelt
Gheen helle, maer, zeght sent Ian, liefde velt, smelt
Inde minne des heeren bestryden.
Ga naar voetnoot384-7
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Iesus wilde tbedruct vraukin verblyden
Dat als tschaep onder de wolven in pynen stont:
390[regelnummer]
Niemandt heift u verwezen, dus mynen mont
Zal ooc niet verdommen, wilt onversaeght gaen.
Ga naar voetnoot388-1
| |
[pagina 261]
| |
Troostelicke allegacye.
De crijsschers, wrougers waren veriaeght zaen,
Dat vraukin vant een iuge ghenadigh daer.
Ga naar voetnoot392-3
Ga naar margenoot+
Goetwilligh om staerven.
Vliedt mede van hier, Vreeze schadigh zwaer,
Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Mijn broedere verlosser Troost speciale
Es mynen iuge.
Pynelicke vreeze.
Tes tijt dat ic verpale,
Vulmaecte liefde verdrijft mijn poghernie.
Ga naar voetnoot397-8
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Als ic dijn voorleden leven ooc anzie,
400[regelnummer]
Naer Bernardus drye zaken my verclaren
Dat Christus uwe blijft tallen iaeren,
Want twatre, den gheest ende tbloet mede
Zijn in u; het watre, dwelc Pieter dede
Zijn zonden afwasschen, wy zien nu meest vloeyt
Ga naar voetnoot403-4
405[regelnummer]
Wt uwen ooghen.
Troostelicke allegacye.
Daer boven Gods gheests bloeyt
In u herte; zo toghen sgheests vruchten voort
Liefde, pays, blijschap.
Ga naar voetnoot406-8
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Niemandt u zuchten hoort.
410[regelnummer]
Al naect de doot, ic hebbe bevonden u
Roupende: waer ick van tvleesch ontbonden nu!
Gheen ranceur draeght ghy, maer liefde zoetmondigh
Ga naar voetnoot411-2
Gheen ranceur draeght ghy, maer liefde zoetmondigh
Tot elcken mensche.
Goetwilligh om staerven.
Dies danckic goetgrondigh
Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Den heere, die my zulcke ghiften zent.
| |
[pagina 262]
| |
Troostelicke allegacye.
In u es pays ende blijschap bekent,
Iesus es uwen troost in sdoots ghetruer zuer.
Ga naar voetnoot416-7
Goetwilligh om staerven.
Mijn betrauwen staet op Iesus faveur puer,
Gheen mensche noch ynghel maght my ontvremen.
Ga naar voetnoot418-9
Des gheests zonderlijnghe insprake.
420[regelnummer]
Waent ghy dat des waerelts kinderen nemen
Zulcken troost op God, als zy maercken bloot
De doot voor ooghen? duer tdoncker zwaercken groot
Des twyfels zy den moet verloren gheven.
Ga naar voetnoot420-3
Troostelicke allegacye.
Als die tonghelucke gheboren sneven,
425[regelnummer]
Zulc werden zy die eerst waren wel ghehert.
Ga naar voetnoot424-5
Ga naar margenoot+
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Dat u in tnaerste gheen zake en smert,
Tooght dat ghy een zijt vande vercoorne vaten.
Ga naar voetnoot426-7
Troostelicke allegacye.
Daer naer tbloet, dats wille wt charitaten,
Die ooc om staerven ter Gods eere spoort,
Ga naar voetnoot428-9
430[regelnummer]
Es u ghegheven om nemmermeer voort
Te mesdoene duer vyant of vriendt naer.
Ga naar voetnoot430-1
Goetwilligh om staerven.
Zo ghevoele ic my wel gheiugiert claer,
Ga naar voetnoot432
Danck zy den heere; tzijn alle zijn ghiften.
| |
[pagina 263]
| |
Troostelicke allegacye.
Met Christo ghegheven, naer Paulus gheschriften,
435[regelnummer]
Om duer Christus te commene ten rijcke;
Zo God tzaet gheift, zal hy ooc dier ghelijcke
De vruchten, zeght Paulus, gheven dueghdelic:
Tzaet es de dueght, de vrucht tleven vruechdelic,
Hebben wy het eene, tdander es verbeyt.
Ga naar voetnoot436-9
Des gheests zonderlijnghe insprake.
440[regelnummer]
Als een arm kint den rijcken man wel greyt,
Zo dat hijt verkiest te brijnghene ten state,
Om dat hijt eens opraepte vander strate
Hy zalt voort ende voort promoveeren,
Ga naar voetnoot440-3
Troostelicke allegacye.
Niet latende voor dat hijt brijnght ter eeren;
445[regelnummer]
Hy cuusschet, cleedet, onderwyzen doetet,
Want hijt eens opnam in zijn aerve; goetet
Noch moyte hy duer hem noch ooc cost spaert.
Ga naar voetnoot444-7
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Want ghy vercoren te zyne verlost waert
Duer Christum, zal u God connen ontzegghen
450[regelnummer]
Dat noodtzakelic es? zal hy u ontlegghen
Tminste, die u tmeeste gheschoncken heift?
Ga naar voetnoot450-1
Troostelicke allegacye.
Als Christus den kilck des doots ghedroncken heift
Ga naar voetnoot452
Minnelic voor dijns zaligheyts verstaercken,
Zal hy u niet voortgheven goede waercken,
455[regelnummer]
Zoo hy wel zonder pyne of torment magh?
Ga naar voetnoot453-5
| |
[pagina 264]
| |
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Daer in betrauwen oyt themwaert ghewent lagh,
Dat hy u ooc van noode es, God es diet weet,
Endelicke dueght.
Ga naar voetnoot456-8
Ga naar margenoot+
Troostelicke allegacye.
God heift ons bereet,
460[regelnummer]
Zeght Paulus, goede waercken, dat wy zouden
Wandelen daer in.
Ga naar voetnoot459-1
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Wilt u verbouden:
Ga naar voetnoot462
Als u God toeschicte zaligh te zyne,
Schichte u waercken toe, dat ghy ten fyne
465[regelnummer]
Duer Christum zoudt leven daer niemant claeght.
Ga naar voetnoot464-5
Troostelicke allegacye.
Wie wecte den goeden Esayas? vraeght!
Wie heift hem gheropen God naer te gane
Dan God?
Ga naar voetnoot466-8
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Tzelve gheift Paulus te verstane:
470[regelnummer]
Die hy voorkende heift hy toe ghestiert
Zijn zone naer tleven met dueghden verchiert
Te werdene ghelijck; voort gheropen heift
De toegheschicte.
Ga naar voetnoot470-3
Troostelicke allegacye.
Dus vul hopen leift:
475[regelnummer]
De gheropene hy rechtvaerdigh naect;
Ga naar voetnoot475
| |
[pagina 265]
| |
Teene volght dandere, God ons waerdigh maect
Zijns rijcx, want hy eens heift ghesleghen handt
Ga naar voetnoot477
An ons.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Zeght: wie de vercoorne teghen spant,
480[regelnummer]
Iesus bemint de zyne tot den hende.
Ga naar voetnoot479-0
O beminde, slacht niet de dwaze blende
Die Gods verkiezijnghe willen weten
By revelacyen.
Goetwilligh om staerven.
Gods secreten
485[regelnummer]
Te kennene gheen mensche toebehoort;
Ga naar voetnoot481-5
Maer zo vaste houdic my an Paulus woordt:
Dat my alle dijngh als perseverancye
Zalyghende duer Gods ordonnancye
Met Christo ghegheven es, als ic betrauwe
Ga naar voetnoot486-9
490[regelnummer]
Dat ghy daer staet, wien ic voor my schauwe;
Die my anders zeyde, ic verwaten hilde,
Mensche of ijnghele, want ic laten wilde
Veil eer mijnder ooghen experyencye
Ga naar voetnoot491-3
Ga naar margenoot+
Dan Gods woordt.
Troostelicke allegacye.
495[regelnummer]
Tes sent Ians sentencye:
Gods kinderen te werdene hebben zy maght
Die Christum ontfanghen.
Ga naar voetnoot495-7
| |
[pagina 266]
| |
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Gods raedt heift cracht,
Maer ons onbekent, ten zy manierlick,
500[regelnummer]
Dat wy duer teeckenen onfaelgierlick
Van dien vasten raedt eenigh verstant smaken
Als by beloften.
Ga naar voetnoot498-2
Troostelicke allegacye.
Maer vromer pant maken
Ghiften dan beloften die ons doen peynsen:
Hy heift my zo dicwil zonder veynzen
505[regelnummer]
Wel gheholpen, zal hy my nu laten bloot?
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Des kints betrauwen es boven maten groot
Ga naar voetnoot503-6
Op zynen vadere, want het heift ghevonden daer
Dicwil hulpe.
Troostelicke allegacye.
510[regelnummer]
Heift ons God ghezonden naer
Christum, ia met hem alle goet bewezen,
Hemele, aerde, ijnghelen gheprezen,
De zonden verkeert duer zijn goetheyt puere
In beterijnghe slevens,
Ga naar voetnoot510-4
Des gheests zonderlijnghe insprake.
515[regelnummer]
Telcker huere
In als gheholpen, dit een corage sticht
Dat hy de ziele die in sdoots qwellage light,
Niet laten en zal; zijn trauwe es zonder blame.
Ga naar voetnoot515-8
Troostelicke allegacye.
God zeght: ic draghe u in mynen lichame,
520[regelnummer]
Ic ben de zelve tot der outheyt vry,
Ic hebt zelve ghedaen (neimt hier stoutheyt by)
Ic zal u noch voort tallen daghen draghen.
Ga naar voetnoot519-2
| |
[pagina 267]
| |
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Ic doett, voor my wilt af vaghen tclaghen,
Ga naar voetnoot523
Ic ben de eerste, ooc ben ic de leste;
Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Zeght Paulus: die in ons begonste tbeste,
Tot den daghe Christi zal hijt vulbrijnghen.
Ga naar voetnoot525-6
Figuere.
Ga naar voetnootFiguren.
Ga naar margenoot+
☞ Hier tooght Simeon Iesum in zijn aermen, met een rolle: Nu ontslaet ghy, heere, uwen dienaere, naer u woordt in payze, want mijn ooghen hebben uwezaligheytghezien. Voor den toogh: Symeon was verbeydende troost van Israel, den helighen gheest was in hem, hy ontfijnc Iesum in zijn aermen ende ghebenedijdde God. Luce. 2. Voort tooghtmen Iesum ant cruce, ende den rechten moordenare, met een rolle: Noch heden wert ghy met my in tparadijs. Voor den toogh: Comt alle tot my die waerct ende verladen zijt, ende ic zal etc. Voort tooghtmen Stephanum daermen steent, met een rolle: Heere Iesus ontfanct mynen gheest. Boven hem: Hy zagh de glorye Gods, ende den zone des menschen staende ter rechterhant Gods. Voor den toogh: Stephanus opwaert ziende, zal Iesum zien staen ter rechter hant zijns vaders. Troostelicke allegacye.
Dus gheift God met Christo alle dijnghen,
Met Christo eyst bereedt, comt ter feeste.
Ga naar voetnoot528
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Symeon zagh duer tbewijs vanden gheeste
530[regelnummer]
Iesum, Israels consolacye.
Ga naar voetnoot529-0
Troostelicke allegacye.
Iesus blijct troost, naer onze fondacye,
Vanden gheeste ghetooght den Israelijt,
Als hy afdoen wilde slichaems habijt
Om de waerelt te ontgane blydelijc.
Ga naar voetnoot531-4
Des gheests zonderlijnghe insprake.
535[regelnummer]
U belieft my nu te ontslane tydelic,
Want mijn ooghen hebben de zaligheyt gheschaut,
Sprac hy, dies starf hy blyde.
Ga naar voetnoot535-7
Troostelicke allegacye.
O ooghen, daut
Ga naar voetnoot538
Tranen van vrueghden! ziet hem wt wien troost spruut,
540[regelnummer]
Die des mordenaers druc ooc heift ghehoost wt,
Ga naar voetnoot540
Op wien ooc Stephanus in tstaervens noot ziet
Als den meesten troost.
Des gheests zonderlijnghe insprake.
Want hy inde doot biet
Troost den zondare, troost den goeden man.
Ga naar voetnoot544
| |
[pagina 268]
| |
Troostelicke allegacye.
545[regelnummer]
Origenes zeght: niemant bemoeden can
Zonder Iesum, den troost int staervens tempeest,
Payzelic te latene swaerelts foreest.
Ga naar voetnoot545-7
Goetwilligh om staerven.
Troostelic zoetdom, in uwe handen vaet
Ziele, lichame, en wilt doch bewaren my;
550[regelnummer]
Die ghy eens opnaemt niet in schaden laet.
Ga naar voetnoot548-0
Troostelicke allegacye.
Vulcomt u opstel zonder sparen ghy.
Goetwilligh om staerven.
Brijnght totten hende hulpigh verclaren by.
Ga naar voetnoot551-2
Mynen troost, tvroomste betrauwen int sneven es:
Ga naar voetnoot553
Dat my met Christo alle dijnck ghegheven es.
Ga naar voetnoot548-554
Des gheests zonderlijnghe insprake.
555[regelnummer]
Dat wy ons dus met herten milde moyen,
Neemt wel, ghy heeren diemen excellent kent.
Ga naar voetnoot555-6
Troostelicke allegacye.
By ons Thieltenaers die int wilde bloyen
Voor prijs ghedaen, dit spel present hent.
Ga naar voetnoot557-8
Des gheests zonderlijnghe insprake.
559[regelnummer]
Gods wijsheyt regiere de maeght van Ghendt gent.
Ga naar voetnoot559
Ga naar margenoot+
Finis.
|
|