De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||
InleidingDe personagesHoofdpersoon | |||||||||||||||||||||||||||||
De vorm
N.B. Vs. 20 behoort nog tot de voorgaande claus. De druk laat geen wit tussen proloog en Spel; Mensche blijft gedurende de pauze op het toneel.
De nadruk heeft fouten verbeterd en plaatsen verduidelijkt, maar ook nieuwe fouten gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht van de inhoudProloog (1-75) | |||||||||||||||||||||||||||||
De godsdienstige opvattingTer inleiding verklaart de schrijver, dat wijsheid, macht of rijkdom een stervende niet helpen kunnen. Daarna tracht hij enkel de juistheid van zijn antwoord te bewijzen, met inachtneming van de opdracht; het laatste blijkt uit de interrupties 472/6 en 492/63. Met een overvloed aan bijbelteksten en verklaringen uit andere gezaghebbende bron (Augusti- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||
nus, Bernardus, Gregorius, Petrus Lombardus) betoogt hij voortdurend, dat alleen hoop op Gods genade uitkomst biedt. Direct en indirect wordt hierbij naar Christus verwezen. Hope der Ghenaden (Christi) leidt bijv. zichzelf met woorden van Christus in (150) en associeert zich met de ‘Verwachting Israëls’ uit Jer. 17:13 (158). Leffijnghe is te beschouwen als een wedstrijdspel met een beperkt doel. Wat de schrijver daarvoor niet dienstig of noodzakelijk vond, bleef terzijde, zoals de betrekking tussen wet en genade. Discussie ontbreekt; vragen van de hoofdpersoon dienen slechts om de voortgang te bevorderen. De kerk blijft ongenoemd. Terloops blijkt echter wel instemming met haar opvattingen: de vrije wil (302), de waarde van goede werken (311 e.e.), de noodzaak van biecht en boete (517). Er is geen reden om aan de orthodoxe instelling van de auteur te twijfelen. Het vroede refrein noemt de menswording van Christus aller hoop en prijst de maagd Maria, door wie hij zich op liet voeden. Het trekt een parallel met de vrouwen door wie de wapenstilstand van Nice tot stand kwam. In het zotte kritiseert de dichter wel. Hij richt zich tegen verwereldlijkte priesters, ook prelaten al mag dat niet gezegd worden, en tegen hovaardigen die op hun boeken vertrouwen en meer denken te weten dan Gods vissers. In het zotte genre mocht men wat vrijmoediger zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
De opvoeringLeffijnghe is het enige spel waarin de dubbele opdracht van schriftuurlijke en figuurlijke behandeling al in de proloog is gevolgd. Schriftuerlic Troost loopt met Mensche langs vier togen en herinnert hem met tekst en beeld aan de onzekerheid van het leven in elke periode, kindsheid, jongelingschap, volwassenheid en ouderdom. Indrukwekkend is in het begin van het Spel de verschijning van Hope. Mensche ziet haar plotseling neerdalen. Hij moet diep onder de indruk zijn, wanneer Schriftuerlic Troost verklaart, dat ze uit de hemel tot hem komt. Het Gentse toneel beschikte voor zo'n vertoning over een lift; dat blijkt ook uit Deynze, waar hij gebruikt wordt voor de hemelvaart van Christus. Naar aanleiding van de regie-aanwijzingen van Job Gommersz bij diens spel van Onser Lijever Vrouwen hemelvaert (1565) heeft Hummelen (4, blz.26) over een dergelijke installatie geschreven en verondersteld (blz. 43), dat deze een vrij normaal onderdeel van de toneelbouw zal zijn geweest. Die suggestie vindt hier steun. Op het toneel was een trap van vijf treden gebouwd (462), als symbool van de weg die de mens moet gaan: van het kommervolle aardse leven langs verleiding en beproeving via de hoop naar de hemelse heerlijkheid. Mensche kende de eerste stadia. De laatste werden hem getoond in de figuere van de Macchabeeën, moeder en zeven zonen, die de dood verkozen boven ontrouw aan het geloof van de vaderen (eerste rol). Het is niet moeilijk te verstaan dat de schrijver hierbij aan het geloof van de r.k. kerk dacht. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Voor het uitvoerige tafereel was het gehele toneel beschikbaar. De figueren uit de proloog waren verdwenen en in het kamertje boven waaruit de lift was gekomen, kon een vloertje zijn gelegd. Alle ruimte was ook wel nodig, want bij Antiochus behoorden in elk geval soldaten, een beul met knechten en martelwerktuigen. Wanneer de Romein boven in de ‘troon’ zetelde, konden de aangeklaagden in de kleinere toogruimten opgesteld zijn. De in het Latijn gestelde rollen wijzen er op, dat ze niet spraken. Opmerkelijk is de manier waarop Mensche de fictie van het spel verbreekt, wanneer dit te lang dreigt te worden (474, 492). Hope draagt een anker als attribuut. In het spel wordt daarop gedoeld in 353 en 578. |
|