De Gemeenschap. Jaargang 17
(1941)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
DE GEMEENSCHAP MAANDBLAD ONDER REDACTIE VAN: MR. LOUIS DE BOURBON, ANTOON COOLEN, ANTON VAN DUINKERKEN, JAN ENGELMAN, MARNIX GIJSEN, JAN VERCAMMEN EN C. VOS | |
Dr. C.R. de Klerk
| |
[pagina 290]
| |
moest komen van ‘Schriftsteller über sich selbst’, welke onder verlichte en oordeelkundige leiding kon worden ‘ein vortreflicher Beitrag zur Geschichte der Menschheit’. Dat denkbeeld viel in goede en vruchtbare aarde bij zijn geleerden en evenals hij zelf piëtistisch gezinden vriend Joh. Georg Müller van Schaffhausen; deze belastte zich met de redactie der uitgave en vertaalde voor het eerste nummer een intiem geschrift van Petrarca, dat de dichter zelf levenslang onder zich gehouden heeft en waarvoor de man, die anders graag aan den weg der openbaarheid timmerde hóóg bóven de hoofden van het profane vulgus, geen bekijks heeft gewenscht. Het is na zijn dood afgeschreven en uitgegeven onder titels, die er bij gemaakt zijn, want de dichter heeft het zelf in den tekst der voorrede den naam gegeven van ‘Secretum meum’Ga naar voetnoot1), Mijn geheim, terwijl de meest gebruikelijke uitgeverstitel is: ‘De Contemptu Mundi: Colloquiorum liber quem secretum suum inscripsit’ (Over de verachting der wereld: het boek der gesprekken, dat hij zijn geheim heeft genoemd). Het wordt in de literatuur meest aangehaald met de eerste drie woorden zonder den ondertitel, wat den misleidenden indruk maakt alsof het hier ging om een typisch thema in de ascetische letterkunde van de Middeleeuwen (vgl. Huizinga, Herfsttij, 4e dr., blz. 463); het is echter een teeder gewetensonderzoek in den | |
[pagina 291]
| |
vorm van drie gesprekken met den heiligen Augustinus, die in de verste verte niet gelijk te stellen en zelfs niet te vergelijken zijn met de Confessiones van den Kerkvader, doch door hun persoonlijk karakter toch iets van het ‘zeitlose’ hebben, dat men toekent aan Augustinus' Belijdenissen. Een Engelsch scheikundige die tevens dichter was, prof. Edmund James Milis († 1924), ontleende er den titel aan voor zijn boek The Secret of Petrarch, wat hij in de voorrede aldus motiveert: ‘In 1342 Petrarch wrote what perhaps is the most remarkable of all his works, - His Secret. It takes the form of a dialogue with Saint Augustine, to whom he lays bare the in-most recesses of his heart and mind. The story of his love and ambition is told with a candour almost impossible in these days, and in a tone quite new to those days. In it we find ourselves in presence of the first man of his age, and the initiator of all modern culture.’ Op deze bewondering in de twintigste eeuw zou de groote achttiende-eeuwer niet hebben afgedongen; zeker zou hij ook ingenomen zijn geweest met het gevleugende woord van Renan in het midden der negentiende, dat Petrarca roemde als le premier homme moderne. Eerst 'n eeuw na den godsdienstfilosoof Herder zou 'n wetenschappelijker denkend religieus humanisme tot kerken dogma-historische uitspraken komen, die Augustinus noemden, met Harnack, den eersten modernen mensch en tevens, met Seeberg, den laatsten grooten antieken mensch. Van dien Augustinus zou men den humanist Petrarca den eersten modernen lezer kunnen noemen; een bescheidener klinkende betiteling, maar inderdaad eene met rijker historischen inhoud dan het te veel aangehaalde woord van Renan. Als Herder in zijn brieven ter inleiding van Petrarca's ‘Geständnissen’, gelijk hij Secretum meum weergeeft, Petrarca naast Augustinus plaatst op een wijze, | |
[pagina 292]
| |
die voor ons begrip de werkelijkheid der verhoudingen tusschen beiden soms uit het oog verliest, dan zou het een anachronisme zijn, zich daarover al te zeer te verbazen. Van de wetenschap der geschiedenis - ook dit bedenke men! - had Herder natuurlijk een andere opvatting dan de moderne Duitsche geschiedvorschers, die de Petrarca-wetenschap op zoo'n hoog Europeesch plan hebben gebracht. Men denke onder meer aan de drie kapitale deelen van de serie ‘Vom Mittelalter zur Reformation’, die onder voorgaan en leiding van den Renaissance-kenner Konrad Burdach geheel of gedeeltelijk aan Petrarca's groote persoonlijkheid zijn gewijd. Maar Herder's Petrarcaansche bezieling en zijn oorspronkelijke greep bij een nieuwe wereldperiode naar het cultuurhistorisch belangrijke geschrift, dat toen zoowel in als buiten Italië nauwelijks werd gekend, moet bevruchtend hebben gewerkt op het wetenschappelijker toegeruste Duitsche nageslacht.
Men mag hopen, dat binnen afzienbaren tijd de eerste goede uitgave van Petrarca's werkje verschijnt in de voortreffelijke Edizione Nationale delle Opere di Francesco Petrarca, waarin de Latijnsche werken tot heden vóórgaan. Tot den dag van vandaag is Secretum meum niet anders te lezen dan J.G. Müller het deed, namelijk door den eenen gebrekkigen tekst te vergelijken met den anderen. Nog altijd moet van 's dichters leven het voorname hoofdstuk: ‘Petrarca en de heilige Augustinus’ geschreven worden en dat is niet wel mogelijk zonder een goede uitgaaf van het bewuste geschrift. Pierre de Nolhac, de schepper van de wetenschappelijke bibliografie der werken van Petrarca, zegt ergens, dat men gemakkelijker een middelmatig veertiendeeeuwsch afschrift dan menigen gedrukten Latijnschen tekst van den schrijver leest. | |
[pagina 293]
| |
Dit in aanmerking genomen, kan men de vertaling van Herder's vriend zeker waardeeren, al zou zij thans geen herdruk meer verdienen, wat wel het geval schijnt met Herder's inleidende brieven, al zouden deze zich misschien beter leenen voor een dissertatie, bevattende tekst met commentaar. In Herder's eersten brief is onmiddellijk de eeuwig hartstochtelijke vereerder van Rousseau aan het woord, maar momenteel niet in enthousiaste stemming. Hij zal altijd gelooven, de openbaring van een nieuwe natuur, een nieuwe menschelijkheid, een nieuwe religie verschuldigd te zijn aan het Fransche genie, maar in den derden brief geeft hij een vernietigend oordeel over de allesbehalve Petrarcaansche of Augustinische ‘Confessions’ van den profeet. Rousseau schijnt zelfs de actueele aanleiding geweest te zijn tot de uitgave dezer Bekenntnisse, al zullen de zijne er zorgvuldig buiten gehouden worden; want Herder en zijn vriend Müller gelooven sterker in de grootheid van zijn talent dan in de gaafheid van zijn deugd. Hoe Herder intusschen aldoor van zijn Franschen meester vervuld is, blijkt uit zijn aanloop, waarin Rousseau's geval hem helpt aan algemeene ideeën over het onderwerp - en zonder ‘ideeën’ zou Herder Herder niet zijn! ‘Sie wissen, was in unsrer Zeit Rousseau's Confessionen für eine Sensation erregt haben. Begierig erwartete man sie; und wie ungleiche, wie äusserst verschiedene Urtheile sind darüber selbst von Rousseau's wärmsten Freunden und Verehrern gefället worden! Wem, wenn er diesen Dispüten sowohl über einzelne Stellen und Situationen, als über den Geist, der im Ganzen herrscht, oft beigewohnt, oder an ihnen Anteil genommen hat, müssen nicht allgemeine Ideen über dergleichen Confessionen aufgegangen, und die Frage beigefallen seyn; wie fern kann und darf und soll ein Mensch Geständnisse von sich dem Publikum machen? und welche Hauptidee, weich ein Compass muss ihn bei dieser gefährlichen Schiffart leiten? Da nun Ihr Petrarca einer der Vorgänger Rousseau's in dieser Art Confessionen gewesen: sehen Sie, so ist der Inhalt unsers Vorgespräches darüber uns durch die Sache | |
[pagina 294]
| |
selbst gegeben. - Der erste Meister solcher Confessionen ist Augustin; er war Petrarca's Vorbild, und es ist gewiss, dass ohne ihn ... Petrarca vielleicht diesen Weg nicht würde genommen haben.’ Zeker heeft ook zijn vriendschap met den Augustijn Dionigi de'Roberti invloed geoefend op Petrarca, en de schoone brief, dien de dichter hem schrijft na zijn bestijging van den Mont-Ventoux, is te beschouwen als een inleiding tot zijn belijdenissen; Augustinus' Confessiones laten Petrarca niet los. ‘Sie kennen den Heiligen, den Mann von seltnen Gaben, und einer so feinen vielgewandten Denkart, wie Augustinus war. Die Schicksale und Fehler seiner Jugend, die mancherlei Wendungen seiner warmen und reichen Phantasie, die hizige Thätigkeit seines Lebens, die Krümmen und Rückwege, denen sein geschäftiger beredner Disputirgeist ausgesetzt war, und dabei die innere Redlichkeit, die sanfte Empfindlichkeit seines Herzens, alles diess gab ihm nicht nur den Stoff zu seinen Confessionen, sondern machte ihm auf der Stelle, wo er stand, dieselbe, so wie auch seine Retractationen, gewissermassen moralisch nothwendig. Ein Geist, wie dieser, musste oft und viel fehlen; aber auch seiner Fehler spät oder früher inne werden; und da war es freilich eine Art süsser Busse, das Gewirre seines Herzens der obersten Weisheit vorzulegen, und was Er an sich nicht ändern konnte, ihr liebevoll zu beichten.’ Het is opvallend, hoe voor Herder evenals voor Petrarca zelf in zijn brief aan pater Dionigi de Confessiones van Augustinus schijnen te beginnen met het tweede boek, waarin hij zijn zondig verleden begint op te halen, alsof bij den Heilige ‘confiteri’ alleen bekennen en biechten en niet tevens en allereerst God belijden en loven beteekende. ‘Dass Augustin und Petrarca von aller Eitelkeit frei gewesen, wage ich nicht zu behaupten; sie leugnen es beide nicht, und eine feine Ader davon läuft durch ihr ganzes Leben. Schwerlich würden sie auch in allem die Männer geworden seyn, die sie waren, wenn nicht dieses Ferment von Unruhe in ihnen gewirkt und gegähret hätte. Ferne aber seys, dass insonderheit Petrarca, den ich besser als den heiligen Augustin kenne, von so grober Eitelkeit gewesen | |
[pagina 295]
| |
wäre, dass er seine Confessionen nur für die Welt, oder wenigstens für diese und für sich zur Hälfte geschrieben hätte ... Mocht ik meer aanhalen, dan citeerde ik een der zes sonnetten van Petrarca, die Herder aan het slot van zijn inleidende brieven vertaalt. Het is het bijzondere vertalersgeheim van Herder, de schoonheid van Petrarca's rijke rijmen tot bewonderenswaardige hoogte nog te behouden in verzen zonder rijm. Hij koos eenige sonnetten, ‘die gewiss auch, wie mehrere seiner Poesien, für Confessionen geiten können’. Inderdaad, Herder mocht zeggen, dat hij Petrarca beter kende dan Augustinus. (Ad Selhorst)
|
|