De Gemeenschap. Jaargang 17(1941)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 259] [p. 259] J.J. Nieuwburg Nachtliedje Soms, als ik haar strelend wek, ziet zij met vervreemde ogen vaag-verbijsterd naar het hoge licht en 't nachtelijk bestek van het onherkend vertrek. 'k Weet dan wat ik heb gestoord: 't leven over verre grenzen, zonder droefheid, zonder wensen, licht van gouder licht doorgloord, dat slechts kind'ren toebehoort, Wij staan echter in de nacht, buiten deze schijn gesloten: naar de wereld uitgestoten bannelingen zonder kracht, bedelaars om vale pracht. Slapend lacht zij voor zich heen en ik blijf verlaten achter, sprei de deken los en zachter over mijn blij kindje heen. God, wat is een mens alleen! Vorige Volgende