De Gemeenschap. Jaargang 17
(1941)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Pierre van Valkenhoff
| |
[pagina 130]
| |
door de Romeins gehuldigd, het is toch van betekenis reeds hier erop te wijzen, omdat deze voorstellingswijze tot zo goede en aanzienlijke resultaten leidde. Leg Erflaters van onze beschaving naast De lage landen bij de zee, en gij hebt een werk, dat gelijk geen ander de volledige geschiedenis van ons land - naar Hoofts woord - ‘op 't kortst vervat’. Beide auteurs gaan in hun geschiedschrijving uit van historisch-materialistische opvattingen, waarbij zij duidelijk getuigenis afleggen van hun denkbeelden omtrent de onderlinge gebondenheid van geest en stof. Dit maakt het voor den lezer noodzakelijk, voortdurend zijn eigen standpunt te bepalen, want hoezeer dat van het echtpaar Romein eerbiedigend, moet men nochtans opmerken, dat er andere zijn die met meer recht gehuldigd worden. Van katholieke zijde is betoogd, dat onze theologische dogmatiek verhindert, de geest ervan te aanvaarden, al sluit dit een loyale erkenning der waarden van het hiergebodene niet uit. Immers hoe men het ook beschouwt, de methode dezer auteurs hangt aan de materie zonder met het bovennatuurlijke rekening te houden, waaruit voortvloeit dat zij voor het laatste weinig begrip, en vandaar ook te geringe eerbied hebben. Het is jammer dit te moeten constateren, waar toch deze zucht naar het eeuwige en bovenaardse, altijd een voorname trek van het Nederlandse geestesleven gevormd heeft, zelfs in dier voege, dat een onzer letterkundige geschiedschrijvers hem tot een der hoofdcomponenten van de Nederlandse cultuur rekendeGa naar voetnoot1). Het is niet uit te maken of het alleen hun geschiedbeschouwing is die hen belet verder te zien dan de grenzen van het natuurlijke, aangezien hier persoonlijke elementen | |
[pagina 131]
| |
in het geding kunnen komen; doch hoe dan ook, dit manco in waardering van het oneindige, ontijdelijke, bovenaardse werpt schaduwen op Erflaters van onze beschaving, welke niet om de vele andere goede zijden ervan veronachtzaamd kunnen worden. Hiermee te verbinden is ook een tweede punt van kritiek, n.l. dat door de beschouwing der figuren naar de gegeven ondertitels, deze nu en dan al te eenzijdig belicht worden. Het spreekt vanzelf dat het al te sterk naar voren brengen van één facet hier en daar aanleiding geeft tot te grote verwaarlozing van andere, zodat er een clair-obscur ontstaat, dat niet overal met de historische werkelijkheid overeenkomtGa naar voetnoot1). Wij stellen hier, in navolging van de schrijvers zelf, de kwestie enigermate scherp, niet alleen omdat zij de waardering van het gebodene beïnvloedt, maar vooral omdat zij van belang is voor de betrouwbaarheid van het werk. Niet overal nu zijn zij geheel aan het gevaar, dat hier dreigde, ontsnapt, zodat om beide zojuist samengevatte redenen, met dubbele aandrang er op te wijzen valt, dat Erflaters van onze beschaving critische lectuur vereistGa naar voetnoot2). | |
[pagina 132]
| |
Het worde herhaald, dat dit alles grote waardering voor, ja bewondering van het gebodene niet verhindert. Immers getuigt het op de eerste plaats van een niet geringe werkkracht en moed een dergelijke arbeid op te zetten en te voltooien, waarbij de moeilijkheden even ontelbaar als verrassend zijn; bovendien moet men eerbied hebben voor de daarbij nagestreefde doeleinden. Zo wijzen de schrijvers erop dat zij zich van het geheel voorstellen: een verdieping meer dan een verbreding van de kennis van het Nederlandse volk omtrent wat het in de loop der tijden zelf - uit zichzelf - aan groots heeft voortgebracht; terwijl zij daarbij inzake de verhouding van ons land tot Europa Huets standpunt omkeren, door met name na te gaan wat Europa aan Nederland verschuldigd isGa naar voetnoot1). Dit alles is van veel belang, zodat men tegenover de gemaakte opmerking, als zou de enkelvoudigheid der hier gevolgde essayistische methode aan de historische diepte vaak te kort doen, de kans stellen kan, dat nu ook een kring tot betere kennis der vaderlandse historie gebracht wordt, die vroeger slechts werd afgeschrikt door de te grote diepgang der geleerde deskundigen. Woordelijk zegt Jan Romein daaromtrent het volgende: ‘Er is geen wetenschap, die zo nauw verbonden is met het leven der mensen als die der historie, die immers dat leven beschrijft, maar die dat dan ook alleen kan doen, als zij van haar kant dat contact met het leven onderhoudt. Anders dan vele historici in hun | |
[pagina 133]
| |
domme geleerdheid menen, is de z.g. popularisering der geschiedwetenschap, wel verre van deze van haar eigenlijk doel te vervreemden, veeleer daarvan een onmisbaar deel. Ja, door die eigenaardige maar onmisbare wisselwerking, tegelijk haar kroon en fundament’Ga naar voetnoot1). Ziedaar een standpunt, dat ongetwijfeld veler instemming zal verwerven, vooral waar zich dit even aangename als instructieve richten tot een breder kring dan de louter vakmatig belangstellenden meestal op voortreffelijke wijze geschiedtGa naar voetnoot2). Steeds steunend op goede biographieën, weten de auteurs hun belezenheid gepaard te doen gaan met een oorspronkelijkheid, noodzakelijk om de vruchten af te werpen waaraan behoefte is. Waar zij zelf zeggen, dat boeken schrijven een kunst is, kan men hen slechts met de behaalde resultaten gelukwensen, aangezien beiden behoren tot de beperkte categorie, die naast het historisch apparaat, evenzeer het voeren der pen beheerst. Wel is Jan Romeins arbeid onmiskenbaar van ander, vooral meer penetrant karakter, en vandaar over het algemeen boeiender en interessanter dan die van Annie Romein, al wil dit niet zeggen, dat de essays van de laatste niet aan de in dezen te stellen eisen zouden voldoen. Integendeel! Ook van haar hand verschenen in deze serie treffende beschouwingenGa naar voetnoot3). Over het algemeen bieden de auteurs een duidelijk getekend, en in grote trekken aanvaardbaar beeld van de gekozenen. Zij huldigen een objectiviteit, welke | |
[pagina 134]
| |
zonder het subjectieve te verdringen, hun wetenschappelijke zin tot eer strekt. Gebruik makend van de uitkomsten der moderne psychologie, passen zij deze op hun figuren toe, waarbij hun dimensie-onderscheiding, al houdt zij het gevaar van het al te schematische in, duidelijkheid als gelijkenis ten goede komt. Vandaar dat voor lange tijd dit werk van Jan en Annie Romein, op het terrein der historische lectuur een eigen en voorname plaats zal innemen. Hun karakteristieken bezitten vlotheid en frisheid en zijn dikwijls waardevol door belichting van, meermalen voor de ‘bredere’ kring, weinig bekende of lange tijd over het hoofd geziene, aspecten. Voor wie met de auteurs historisch kan zien, is het door hen gebodene dan ook van betekenis, waar het beter inzicht biedt en bovendien uitstekend leesbaar is. Zelfs boeit het in dier voege, dat het den lezer ook meeneemt waar diens inzichten afwijken, zodat hier opnieuw op critische lectuur moet worden aangedrongen. De beschavingsgeschiedenis toch is een ongemeen interesse-wekkende, maar de waardering ervoor wisselt naar het ingenomen standpunt.
Het zal mede in verband met het laatste, weinig verwondering baren, dat menigeen een zodanig werk anders zou willen zien. Zo valt er te twisten over de vraag of al de door de schrijvers gekozen figuren wel tot de gestalten van de eerste rang behoren, of nu en dan geen andere figuur beter de plaats innam dan de door hen voorgestelde, of - en dit met name - vooral niet een weinig meer aan Zuidnederland gedacht had kunnen worden, iets, waarop ook reeds naar aanleiding van De lage landen bij de zee gewezen moest wordenGa naar voetnoot1). Verder roept een soortgelijk werk op meer- | |
[pagina 135]
| |
dere plaatsen kwesties, vragen en aantekeningen op. Hier verschilt men van mening, ginds had men iets gaarne nadrukkelijker beklemtoond gezien, dan weer acht men een zaak verkeerd geïnterpreteerd; een enkele keer ook stoot men zich aan min passende uitdrukkingen of uitlatingen. Evenwel de hoedanigheden van het geheel doen verschillende dezer feilen door de vingers zien. Zelfs is men geneigd tegenover de qualiteiten sommige bedenkingen te laten varen, want al kan men deze portrettengalerij niet direct een boek van wetenschappelijke waarde noemen, zodat zij voor den ingewijde dan ook weinig nieuws bergt, toch zal zowel de deskundige als de leek met genoegen in dit uitermate boeiend geheel bladeren. Al hoeft men inderdaad niet te aanvaarden, dat de door de auteurs gehuldigde geschiedbeschouwing bij uitstek geschikt is de grote persoonlijkheden te schetsen, uit de hier aangeboden verzameling blijkt in ieder geval, dat de Romeins voortreffelijk de kunst verstaan een individu ten voeten uit te schilderen. Het blijvende vormt het waardevolle hunner beschouwingen, terwijl zij niet zelden ook voeren tot beter begrip en waardering van maar al te vaak niet gekende, en daarom te spoediger verguisde, zaken. Getuigt hun verrassende keuze zowel van durf als van inzicht, nergens ook nemen zij een blad voor de mond, waar het erom gaat de gekozenen naar hun voorstelling te schetsen. Hun arbeid is in dit opzicht vol verdiensten. Voorbeelden daarvan te geven is gemakkelijk, omdat zij als het ware voor het grijpen liggen. Bepalen wij ons tot enkele, voor het overige naar Erflaters van onze beschaving zelf verwijzend. Zo biedt het eerste deel boeiende opstellen over Oranje en Oldenbarneveldt. Verwierf Jan Romein zich reeds op het in 1937 gehouden Vondelcongres roem door zijn interessante rede over Vondels plaats in de europese | |
[pagina 136]
| |
cultuurGa naar voetnoot1), ook in deel twee ontwierp hij een interessewekkend portret van den prins onzer dichters, waarbij hij als componenten voor Vondels wordingsgeschiedenis onderscheidde: zijn zucht naar vrijheid, zijn afkeer van gewetensdwang en het doperse dat hem - naar zijn voorstelling in navolging van SmitGa naar voetnoot2) - altijd eigen bleef. In hetzelfde deel vindt men ook een essay over Spinoza, waarin vernuftig betoogd wordt, dat diens diepste wezen aanvaarding was. Het derde deel, over de achttiende eeuw handelend, behandelt een aantal gestalten, die inderdaad goede voorbeelden vormen, om aan te tonen, dat die tijd wel week maar daarom ook vruchtbaar was, terwijl er eveneens in benadrukt wordt, dat welke vreemde wegen de cultuurstromingen in die dagen ook namen, Nederland evenzeer hierin zijn rol speelde. Bijzonder geslaagd achten wij de stukken over Willem Bilderdijk - ‘gefnuikt genie’ - en Elizabeth Wolff-Bekker ‘Eva's tweede appel’. Tenslotte is er dan het laatste deel, meer onze dagen naderend, waarin opvallen Thorbecke en Herman Gorter. Hetzelfde deel houdt een verstandige bibliographie in, die - ook al had zij beter gekund - zeker niet zal nalaten de belangstelling voor de door de Romeins behandelden aan te wakkeren. Dat dit echter niet het gemis van een register vergoedt zal weinig betoog behoeven. Het geheel is op voorname wijze door H.v.d. Bijll geïllustreerd. Het spreekt wel vanzelf, dat de voorafgaande samenvatting niet alle waarden van Erflaters van onze beschaving genoegzaam in het licht stelt en evenmin de juiste aandacht op zijn zwakke zijden vestigt. Dat het echter op weg schijnt, op zijn terrein een standaard- | |
[pagina 137]
| |
werk te worden lijkt aan weinig twijfel onderhevig. De betrouwbaarheid van het geheel hangt met de objectiviteit der schrijvers, voorzover deze met hun geschiedbeschouwing te verbinden blijkt, samen, en hoe mousserend ook, de ondergrond waarop dit werk rust is altijd sterk en veilig. Waar Annie Romein Betje Wolffs romans tekent als een optocht van tijdgenoten, mogen wij dit werk over Nederlandse gestalten uit zes eeuwen wel een galerij noemen, daarbij indachtig dat alle kleuren dezer serie hun eigen bekoring hebben. Daarbij maakt juist de goede populariteit de grote waarde van deze arbeid uit, want al is het onmogelijk het juiste, allen bevredigende, midden tussen deskundigheid en populariteit te vinden en te bewaren; dat de beide Romeins daarin toch voor een goed deel geslaagd zijn, zal vrijwel ieder toegeven. Naast De lage landen bij de zee vormt Erflaters van onze beschaving dan ook een boek, dat - naar de al te bekende uitdrukking! - ‘in geen enkele bibliotheek ontbreken mag’. Wanneer men deze werken naast elkaar zet is men licht geneigd over te gaan tot een vergelijking met Huets Het land van Rembrand, dat echter, naar men weet, zich hoofdzakelijk bepaalt tot prachtige studies over gekozen onderdelen uit de gouden-eeuwse geschiedenis van ons vaderland, ingeleid door een subjectieve, doch niet zonder rijp overleg gekozen en getypeerde, karakteristiek der vier voorafgaande eeuwen. Al valt deze vergelijking, naar onze smaak, in het nadeel der Romeins uit, het strekt de auteurs toch tot eer dat hun Erflaters van onze beschaving er aanleiding toe geeft, want weinige zijn de boeken onzer dagen die aan den groten negentiende-eeuwer herinnerenGa naar voetnoot1). Het is, in dit verband, ook merkwaardig | |
[pagina 138]
| |
Jan Romein te horen getuigen, dat de auteurs bij het schrijven dezer portretten de toenemende geneigdheid van hun pen ervaren hebben: ‘om zich te buigen naar de aard van den beschrevene’Ga naar voetnoot1). Menigeen zal dit evenzeer ondervonden hebben, en het is dan ook gemakkelijk, in te stemmen met een andere uitspraak van den Amsterdamsen hoogleraar, n.l. dat men iemand het gemakkelijkst herkent: ‘in wat hij bewondert’Ga naar voetnoot2), Past men dit op de auteurs van Erflaters van onze beschaving zelf toe, dan bemerkt men gauw hoe groot hun liefde is voor de figuren, welke het best in het kader hunner beschouwing passen. Wat daarbuiten ligt heeft wel hun belangstelling maar niet hun voorkeur. Immers al achten zij de wegen der geschiedenis wonderbaarGa naar voetnoot3), zelf trachten zij alles zo pragmatisch mogelijk te zien en weer te geven, waarbij zij aan hun voorliefdes niet ontkomen zijn. Vandaar een uiteenzetting over reformatie en contra-reformatie die zeker niet ieders instemming verwerven zal, vandaar ook een zeer persoonlijke mening over het christendom, welke evenmin door iedereen gedeeld kan wordenGa naar voetnoot4), Daartegenover staat dan weer een mooie kenschetsing der renaissance als gebondenheid en een goede uiteenzetting over het barokprobleemGa naar voetnoot5). In detail zij dit evenwel genoeg om ermee te volstaan en tot slot deze aantekeningenreeks te beëindigen met een uitspraak van Jan Romein waarmee wel eenieder zal instemmen, | |
[pagina 139]
| |
n.l. deze, dat mens te zijn moeilijker is dan meester te wezen!Ga naar voetnoot1).
Zich op goede wijze te verdiepen in de cultuurgeschiedenis van een land, en leven en werken zijner daarbij op de voorgrond tredende beste vertegenwoordigers, blijft steeds een bijzonder genoegen, voor wie genoeg inzicht bezit om te beseffen, dat hoezeer het heden ook uit het verleden voortvloeit, het laatste toch doorlopend verandert al naargelang de geschiedschrijving zich wijzigt. De cultuurhistorie, als jongste loot van deze stam, heeft ons al lang geleerd hoe verkeerd het was de politieke geschiedenis altijd te laten prevaleren en daarbij met name aandacht gevraagd voor de grote persoonlijkheden van de geest. Dit is ook met Erflaters van onze beschaving in overwegende mate het geval. Al de hierin opgenomenen zijn op de eerste plaats representanten van de Nederlandse geest en slechts weinigen hunner hebben in het politieke leven een doorslaggevende zending vervuld. Verleent ook dit speciale karakter aan de arbeid der Romeins een specifieke waarde, zijn voornaamste bijzonderheid ligt toch in de hierboven samengevatte hoedanigheden. Zij maken deze serie van Nederlandse gestalten uit zes eeuwen tot wat zij voor den regelmatigen gebruiker reeds geworden is: een naast De lage landen bij de zee met genoegen gehanteerd leesboek, dat prettig en overzichtelijk de nalatenschappen van al deze Erflaters samenvat en daarmee getuigenis aflegt van de kracht der Nederlandse beschaving in het verleden, ui het heden en - dat niet in het minst! - voor de toekomst! |
|