tegen de deur staan, die zij achter zich had gesloten en keek met de groote, blauwe oogen, die zij in het blonde hoofdje had, schuchter, vriendelijk, maar niet durvende te lachen, den jongeman aan. Hij begreep niet, wat dit bezoek moest beteekenen, totdat het meisje langzaam een handje, dat zij tot nu toe achter haar rug verborgen had gehouden, naar voren stak: hij zag een brief en lachte toen zachtjes. Langzaam trok een goedige plooi rond zijn mond, net als even tevoren bij het vouwen van zijn brief.
Het meisje stapte vlug, het hoofdje wat schuins omlaag afgewend, naar voren en legde den brief op de tafel: even maar raakte haar handje het tafelkleed aan, zóó vlug trok zij het terug. Zij draaide zich om en pas bij het vatten van den deurknop keek zij op, zij knikte even en verdwenen was zij.
‘Echt kinderlijk’, flitste door zijn hoofd, maar dadelijk concentreerde zijn geheele wezen zich op den brief van thuis. Ja, van thuis, en geschreven ... door wien? Zijn vader niet, zijn moeder niet, neen het was een broer geweest; ja, een broer had hem geschreven.
Hij maakte den brief open en las. De glimlach om het meisje van zooeven lag nog om zijn mond, maar het was alsof zijn gelaat verstarde: langzaam trok een zwarte schaduw in de plooien van zijn glimlach, zijn vel werd vaal ... hij las tot het slot, heel onderaan de pagina ... zijn oogen volgden stadig de regels tot het slot, onder aan de pagina ... daarna gleden zij naar boven ... en hij herlas ... weer gingen de oogen over heel de bladzijde ... de oogleden hingen laag ... Toen sloot hij de oogen en een hand streek ijskoud van achter naar voren over zijn hoofd ...
Hij schoof den brief met een enkelen veeg weg en staarde met half open oogen naar de figuren op het tafelkleed - alle nauwkeurig symmetrisch, fabriekswerk - hij tastte naar zijn eigen brief, ontvouwde hem met één, twee vingers: het ging onbeholpen, langzaam, maar