De Gemeenschap. Jaargang 16
(1940)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 556]
| |
M. Nijhoff
| |
[pagina 557]
| |
stem, terwijl hij voorlas uit de Mei, worstelde met de zoetvloeiende taal en bekoorlijke rijmen, als een zwemmer die zich weert in verraderlijk water; en hoe ontroerend die energieke stem werd als zij zich prijsgaf met de verrukking van gebroken weerstand; een ontroering, innerlijk bevochten, die niet naliet aan het publiek zich mee te delen. Dit was de Marsman die over anderen sprak en zich wegschonk in zijn bewonderingen. Hoe geheel anders was zijn voordracht toen ik hem hier, twee jaar geleden, nog eenmaal hoorde. Niet alleen omdat hij hier kind aan huis was, niet alleen omdat hij nu een publiek voor zich had van puur belangstellenden in zijn werk, in groter getale opgekomen dan er stoelen beschikbaar bleken te zijn, klonk zijn voordracht zoo anders. Hij stond nu niet, gestrekt als een vlam, te getuigen; hij stond, met de ellebogen op de lessenaar leunend, naar links en rechts kijkend, de bepaalde mannelijke verlegenheid bedwingend maar niet overwinnend, over Marsman en tegen Marsman te spreken. Dit was Marsman over zichzelf, voortdurend verrast teleurgesteld afrekenend met zijn verleden. Om dit des te grondiger te kunnen doen, maar tevens om een vroeger-ik, dat hij (deelde hij mede) nu achter zich liet, recht van spreken en misschien een hoger gelijk te geven, was hij tot de uitgave van zijn Verzameld Werk overgegaan. Hierin was nu de oude Marsman vastgelegd en afgesloten. Hij had als het ware schoon schip gemaakt om een nieuwe reis aan te vangen. Hij had de hoogste verwachtingen van de toekomstige Marsman, die voornamelijk, naar hij vermoedde, in lyrische verzen zijn uitdrukkingsmiddel zou vinden, en wiens figuur dus voorloopig niet te benaderen viel, maar zou blijken uit toekomstig werk. Zoo verdween hij naar het Zuiden. In April 1939 was hij voor enkele weken in Holland terug, om onmiddellijk daarop weer naar Frankrijk te vertrekken, niet | |
[pagina 558]
| |
wetend dat dit een reis zou worden zonder thuiskomst. De nieuwe Marsman is op zee vergaan, tusschen Frankrijk en Engeland, in de oorlogsdagen, en vond de dood die de oude Marsman hem zoo dikwijls voorspeld had, aan boord van een schip. De toekomst zal leeren, of er gedichten bestaan van de nieuwe Marsman, of dat die mede in zee zijn verdwenen. Want ‘Tempel en Kruis’, het verhaal in versvorm, dat in het voorjaar 1940 verscheen, al is het zijn laatste publicatie en zijn belangrijkst geschrift sedert de verschijning van ‘Verzameld Werk’, doet geen nieuwe Marsman onderscheiden, maar is een laatste afrekening met de oude Marsman. Om dit nader toe te lichten, verdeel ik Marsman's werkzaam leven, hierin zijn eigen aanwijzingen volgend, in drie perioden. De eerste periode (1919-1926) was de lyrische periode bij uitstek. Hij schreef toen, van zijn twintigste tot zeven en twintigste jaar, de eenige expressionnistische poëzie van zuiver water, naast die van de Vlaming Paul van Ostayen, die onze taal bezit. Ik wijs op gedichten als ‘Heerscher’ en ‘Verhevene’. Een sterke Duitsche invloed, zoowel uit literatuur als plastiek, is zeer herkenbaar. Behalve dat titels als ‘Potsdam’ en ‘Weimar’ aanwijzingen geven van zwerftochten door Duitschland, doet een opschrift als ‘De Blauwe Tocht’ terstond aan ‘Der Blaue Reiter’ denken. Het zijn doorschijnende verzen, gewaarwordingen van licht en ruimte. De dichter is ‘atoom en kosmos beide’. Tegen elke curve van het menschelijk lichaam teekent zich de oneindigheid af. De tweede periode (1926-1936) is een tijdperk van zoeken. Marsman schrijft in dit tijdperk weinig gedichten, voornamelijk proza en critieken. Hij noemde het zelf een ironie van het leven, dat juist dit tijdperk gekenmerkt werd door het ‘zoogenaamd vitalisme’. Meer dan ooit werd hij gekweld door de vrees van de dood. De levensverheerlijking was een uiting van noodweer. | |
[pagina 559]
| |
In 1936, tijdens een verblijf te Schaerbeek bij Brussel, wordt de derde periode ingeluid door een plotselinge stroom van nieuwe gedichten, bijeengebracht onder het opschrift ‘Derde Periode’ in het deel Poëzie van zijn Verzameld Werk. Toch meen ik, in tegenstelling tot Marsman zelf, dat men het kenmerk van deze laatste periode niet in het deel Poëzie vindt, maar in het deel Proza. Het zijn mijns inziens de zelfportretten en autobiografieën, zooals het ‘Zelfportret van Jan Fontein’, die typeerend zijn voor dit laatste tijdperk. Reeds in 1934 begonnen de reizen voor onbepaalde duur naar de Latijnsche landen. Marsman komt daardoor losser van zichzelf te staan, en zoo wordt het hem mogelijk zich van de zoeker die hij was rekenschap te geven, in verhalen deels op Wahrheit deels op Dichtung berustend. Tot deze verhalen, het naaktste van alle, behoort ‘Tempel en Kruis’. Het geeft al zijn thema's, zijn afkomst, zijn verlangens, zijn hunkering naar ‘bezield verband’, de botsing en breuk tusschen liefde en vriendschap, zijn strijd om een geloof dat hem gemeenschap brengen moest en van eenzelvigheid bevrijden, - het geeft dit in een stijl die van zijn eigen stijl als het ware de barok is, maar het is geen ‘testament’, zooals ik heb horen zeggen, het is een nagelaten bekentenis, een laatst zelfportret, naar vorm en inhoud, van de oude Marsman. Of deze derde periode gedichten heeft voortgebracht, getuigenissen van de nieuwe Marsman, zal eerst blijken wanneer het gebeuren mocht, dat de zee of het noodlot meedogender geweest zijn voor zijn werk dan voor zijn onvergetelijke persoon. Marsman is het grootste verlies dat de Nederlandsche literatuur geleden heeft tijdens de oorlogsdagen. Met zijn drie perioden, onstuimige lyriek, zoeken naar gemeenschap, autobiografie en toekomstverwachting, is zijn leven-en-werk in menig opzicht markeerend voor het tijdperk tusschen twee oorlogen in. Hij bezat, eerlijk en heftig als hij was, de kunst zich vrienden te maken. Deze vrienden hebben, | |
[pagina 560]
| |
op initiatief van den heer Leeflang, wat zij aan persoonlijke documenten bezaten, brieven, portretten, handschriften en curiosa, hier bijeengebracht, om u een indruk te geven van de vriend die zij in hun midden missen. Marsman's geliefde landschap was de streek tusschen Wijk-bij-Duurstede en Vreeswijk, de lanen met populieren. Elk dezer foto's en brieven zijn als een ritselend blad, dat als men het beschouwt en aan hem terugdenkt, het spoor aanwijst waar langs zijn levensweg zich vervolgde. Maar hij zelf is ontweken, onzichtbaar geworden, al blijft in zijn werk zijn stem te hooren als in een schelp de zee. (Leo Gestel)
|
|