De Gemeenschap. Jaargang 15(1939)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 621] [p. 621] Loe Maas Kerstmis 1939 Wanneer Gij, God, dit vreemde lied Van Kerstvreugd en van Kerstverdriet Beluistert, maar den dichter niet Ontwaren kunt in zwarte straat: Wend dan niet af Uw mild gelaat Maar zie hoe hij beangst, ontsteld Aan zijnen droom de sterren telt, Uw sterren, en hoe hij, een kind, Op 't rhythme van den sombren wind Een oud en nieuw verhaal verbindt ... Wij kennen niet den blanken dag Van zilvren sneeuw en klokkenslag En stille vreugd die als een rag De menschen en de dingen raakt. Want onze aarde is zwart en naakt En duldt noch droom noch vroomheid meer. De wondre Wijzen van weleer Vervingen wij door een piloot; Hun wierook, goud en mhir door schroot En andre kruiden van den dood. Het oud verhaal heeft afgedaan. Wij zullen niet als herders gaan Met vruchten en een vreugd belaan: Want het Gloria vervingen wij Door luchtalarm, en 't even-blij Geblaat van lamren in den nacht Door kinderleed en vrouwenklacht. De kerstboom werd een zwaar kanon Dat tusschen kim en horizon Een land van louter sterven won. [pagina 622] [p. 622] Wie droomt nu nog van een schalmei Die, achteraan de herders, blij Haar klanken strooit in sneeuwvallei, Nu dag aan dag de koude fluit Haar doodelijke dreiging tuit? Wij zoeken zelf nu naar een stal Tot dekking. En als bijgeval Een lied rilt in de duisternis Herdenken wij vol droefenis De dooden, tot 't verklonken is. Maar tusschen schreeuw en angstgebaar, - Wij leven niet, wij sterven maar Aan telkens naadrend nieuw gevaar! En tusschen twee explosies door O goddlijk Kerstkind, luister, hoor Hoe in ons hart nog heel stil leeft De hoop op vrede dien Gij geeft Aan allen die goed willend zijn -, En geef den dichter, bij zijn pijn, Uw rust, en hen die met hem zijn. Vorige Volgende