De Gemeenschap. Jaargang 15
(1939)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 613]
| |
Recitatief:In den beginne was er duisternis
over afgronden en wateren.
Uit haar nam God met de almacht van zijn wil
het licht, dat Hij dag noemde;
de naam der duisternis werd nacht.
En het werd avond en morgen, de eerste dag.
Toen was er licht in de duisternis
maar geen uitspansel tusschen de wateren.
God scheidde de wateren van de wateren
met de stem van zijn almacht
en zijn wil maakte het uitspansel
dat Hij Hemel noemde.
En het werd avond en morgen, de tweede dag.
Onder den Hemel verzamelde Hij de wateren
tot zee en gaf het droge de kracht der vruchtbaarheid
en den naam aarde.
En God zag - de aarde bracht voort
groenend en zaadgevend gewas en vruchtboomen -
dat het goed was.
En het werd avond en morgen, de derde dag.
God verlichtte de aarde en haar wasdom
met de lichten aan het uitspansel,
die den dag van den nacht scheidden:
het grootere licht om den dag, het kleinere
en de sterren om den nacht te beheerschen.
En het werd avond en morgen, de vierde dag.
| |
[pagina 614]
| |
Toen de aarde haar wasdom had en het uitspansel licht
gaf God aan de wateren gedierte, dat leven heeft,
en gevogelte aan de aarde onder het uitspansel.
Hij zegende al wat leven had
met wasdom en vermenigvuldiging.
En het werd avond en morgen, de vijfde dag.
Aan de aarde schonk God levende wezens:
tamme, kruipende en wilde dieren naar hun soort.
Dan schiep Hij den mensch naar zijn beeld.
Hij schiep hen man en vrouw; zegende hen
met de kracht van wasdom en vermenigvuldiging
en met de macht om te heerschen
over de visschen der zee en de vogelen des Hemels
en over al wat leven heeft op aarde.
En het werd avond en morgen, de zesde dag.
Op den zevenden dag zag God de voltooiïng
van al het werk, dat Hij gemaakt had:
dag en nacht, zee, aarde en uitspansel,
gewas, zon, maan en sterren,
al wat leven kreeg op aarde, in zee en lucht
en wat Hij naar zijn beeld schiep als man en vrouw.
God rustte van al het werk, dat Hij gemaakt had.
En het werd avond en morgen, de zevende dag.
Rustend zag God, dat zijn werk goed was,
doch in zijn hart bleef het geheim van den achtsten dag.
Want de grondvesten der aarde zullen verslijten
en de hemelen zullen veranderd worden
maar vóór de morgenster is God.
In den man en de vrouw blijft zijn evenbeeld,
in het geslacht van David zijn bestendigheid
en in den schoot der Vrouw zijn Majesteit.
En het werd morgen en avond en Kerstnacht.
| |
[pagina 615]
| |
Psalm:Alleluia! Ave, Maria, gratia plena: Dominus tecum:
benedicta tu in mulieribus. Alleluia! (Luc. I, 28.)
| |
Antifoon:Vrees niet, Maria, want Gij hebt genade gevonden bij
God: zie, Gij zult ontvangen en een Zoon baren.
| |
Psalm:Alleluia! Ave, Maria, gratia plena: Dominus tecum:
benedicta tu in mulieribus. Alleluia! (Luc. I, 28.)
| |
Antifoon:Zie de dienstmaagd des Heeren; Mij geschiede naar
uw woord.
| |
Psalm:Alleluia! Ave, Maria, gratia plena: Dominus tecum:
benedicta tu in mulieribus. Alleluia! (Luc. I, 28.)
| |
Antifoon:De H. Geest zal over U nederdalen, Maria: en de kracht
des Allerhoogsten zal U overschaduwen.
| |
Recitatief: Gebenedijd zijt Gij.In Hare moede oogen
was geen glans van wee
doch dieper boog het hoofd
der zwaar bloeiende orchidee,
| |
[pagina 616]
| |
beschouwend aan Haar-zelf,
omgeurd van innigheid,
de halm, die huivrend wiegt
een bloei onsterflijkheid.
De stralende overvloed
der zon gloeide in de schaal
Harer zware kroon
van zeer zuiver opaal,
en van Haar maagdom,
ongerept gebenedijd,
was de bloesem
een teedere Oneindigheid.
| |
Psalm:Alleluia! Ave, Maria, gratia plena: Dominus tecum:
benedicta tu in mulieribus. Alleluia! (Luc. I, 28.)
| |
Antifoon:De twijg van Jesse heeft gebloeid; de Maagd heeft den
Godmensch gebaard, den vrede heeft God teruggeschonken,
in zich het diepste met het hoogste verzoenend.
(Num. 17, 8.)
| |
Recitatief: (De Moedermaagd)De handen in de rust van Haren schoot
gevouwen, dragen 't bleeke merk
der zalving van een vreugd,
die Zij in geest en vleesch besloot.
Ontdaan van elke pijn en lichaamsprang,
het moederschap het hoogst ontstegen,
verwijlt aan Haar ontroerde wimpers
een traan om den voldragen zegen.
| |
[pagina 617]
| |
Geen glans omweeft de lichtkern zoo,
noch blos het zacht doorrijpte ooft
als deze rust Hare verwachting
waarin Haar lichaam meegelooft.
En haast den adem dervend,
die Haar warmte ontrooft,
heeft Zij Zichzelf van al
voor 't Kind volmaakt beroofd.
Doorzuiverd als het hart der vlam,
doorzond als warme zomerlucht,
ontbloeide Hare maagdelijkheid
tot bloesem, bloem en vrucht.
O Moeder, die zoo 't leven baart
en mij aanvaardde onder de erven,
neem van mij weg den grootsten smaad:
het wilde en onwillig sterven.
| |
Psalm:In den lichtglans der Heiligen, heb Ik U vóór de morgenster
verwekt. (Ps. 109,3.)
| |
Antifoon:Een licht zal heden over ons stralen, want geboren is
voor ons de Heer. (Isai. 9, 2.)
| |
Recitatief:Als een schitterend gebed
stond Uw ster in den nacht;
een herder huiverde ontzet
om wat een Wijze had verwacht.
Toen viel een voerstraal van God
| |
[pagina 618]
| |
den stillen stal binnen:
een jubeling van engelen
als een asteroïdenlawine.
Der onbevlekte Ontvangenis
was het wonder voltogen ...
de doorhuiverde herder
stond het diepste gebogen
als de laagste trede
van den cherubijnentrap
waarlangs God nederdaalde
om te getuigen voor Zijn Vaderschap.
| |
Psalm:Alleluia! En Hij zal genoemd worden: Wonderbare,
God, Vredevorst, Vader der toekomende eeuw: en
aan zijn rijk zal geen einde wezen. (Isai, 9, 6.)
| |
Antifoon:Door den Heer is dit geschied: en wonderbaar is het
in onze oogen. Alleluia! (Ps. 117, 23.)
| |
Gebed:Ik bid U aan, o Ongeschapen Schicht
van nooit-weerstraald en wordinglooze Licht:
mijn God!
Gij zijt die zijt
de Oerbron der Oneindigheid.
o, Woord der onuitspreekbaarheid,
aanwezige ongenaakbaarheid,
mijn God!
Gij zijt de nooit-Geweesde, nooit-te-Wordene,
nooit door de eeuwen heen te ordenen.
| |
[pagina 619]
| |
o, Aangeroepene, zoo machteloos te nóémen,
mijn Aangebedene, maar stamelend te roemen,
mijn God!
Die is de niet-te-minnene Geliefde
en niet-te-wondene Gegriefde.
Ik bid U aan, o Ondoorgrondbaarheid,
mijn zwakste zwijgen weze U hoogste lof,
mijn God!
sereene Weergalm van mijn hart dat schreit.
om snerpe zieleweeën in een handvol stof.
(Charles Eyck)
|
|