De Gemeenschap. Jaargang 15
(1939)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 487]
| |
Heinz A. LudwigGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 488]
| |
achtige toekomst. Dit wil zeggen, dat wij tegenover den chaos de innerlijke en uiterlijke orde waarborgen en verdedigen moeten, die dreigt verloren te gaan. Het brengt mee, dat de neutrale staten aan het nieuwe Europa de zaden leveren moeten, waartoe de huidige vernieling wellicht den bodem scheurt, doch waaraan zij zeker de kiemkracht niet kan meegeven. Terwijl de politieke mogendheden elkaar op leven en dood bestrijden en haar inwoners zich noodgedwongen vervreemden van den Europeeschen geest en de daardoor veronderstelde vredesgedachte, schakelen zij zich uit de gelederen uit, die datgene, waarvoor zij eigenlijk strijden kunnen behoeden, redden en vernieuwen. Zij doen dit, niet voor altijd, hopen wij, en gelooven wij, omdat zij immers meenen te strijden ter verzekering van den wereldvrede. Maar ondertusschen zijn zij toch - en wie weet voor hoe langen tijd? - de werktuigen van hun eigen doel geworden, de middelen in plaats van de gebruikers der middelen, en de vernieling, die zij zelf hebben ontketend, houdt hen in haar greep, althans voorloopig. Hiertegenover is het de taak van de neutrale staten, de waarden te cultiveeren, die de andere volkeren, zonder ze voorgoed prijs te geven, nu toch tijdelijk hebben opgeofferd. Neutraliteit is dus een geestelijke taak, en een Europeesche taak voor al degenen, die door onzijdigheid hun zelfstandigheid willen verzekeren. Het lot van Europa is door de fataliteit van het oogenblik vooral aan de neutrale staten toevertrouwd. De objectieven, bij wie de rustige aandacht voor de feiten sterker is dan de nationalistische bloeddorst, zullen over het aanzien der toekomst beslissen. Terwijl zij zichzelf en hun volk behoeden tegen de vernietiging, die losbreekt, behouden zij meteen de immanente waarden en onvervreemdbare goederen van iedere volksgemeenschap, dus ook de idealen en de cultureele verworvenheden der strijdende staten, de orde en de geestelijke | |
[pagina 489]
| |
welvaart van degenen, die zich aan den oorlogs-Moloch offeren. Vandaag, in dezen oorlog, zijn de neutralen, en zij alleen, Europa: geestelijk cultureel, economisch, sociaal en humanistisch gezien, dat wil zeggen Europeesch gezien, want dit alles is Europa, dit alles is de geest van het Westen, het ‘avondland’. Men zou dit met een pijnlijke variant een ‘totalitaire neutraliteit’ kunnen noemen, die alle nationale en politieke opportuniteits-overweging verre achter zich laat. Want een neutraliteit, die begrepen wordt als een Europeesche cultuurtaak, beperkt zich niet tot afzijdigheid van het krijgsbedrijf, maar wijst, omwille van Europa, den oorlog definitief af. Zulk een neutraliteit is niet enkel nationaal zelfbehoud, maar is bovendien een actieve verdediging van Europa's toekomst, en van Europa's verleden! Wie in de neutraliteit van Nederland, Zwitserland, België, Scandinavië enz. niets anders weet te waardeeren dan een politiek ontduiken van den wereldstorm of een lafhartige gehoorzaamheid aan eigen economisch belang, die begrijpt niets van den diepen en levenskrachtigen zin der hoogere afzijdigheid. Het vraagt om geen bewijsvoering, dat ieder volk er meer mee gebaat is, het goed en bloed zijner zonen te sparen en hun geestelijke krachten te sauveeren, dan millioenen menschen en millioenen gouds in het oorlogsvuur -- dat zelden loutert - te storten. Maar deze overweging van realistisch-opportunistischen aard kan slechts de grondslag zijn van een actieve, levenwekkende, ja bezielende, dat wil zeggen geestelijk, historisch en humaan veredelende taak, die bestaat in afzijdigheid van ‘deel’-neming terwille van het geheel, onpartijdigheid terwille van het bovenpartijdige goed, den vrede, die de belangen der volkeren te boven gaat, omdat zij slechts in vrede hun gezamenlijk doel kunnen bereiken en hun hoogste ideaal verwerkelijken. | |
[pagina 490]
| |
Voor wie het zoo beschouwt, rust op Nederland een zware verantwoordelijkheid, doch tevens een zalige plicht. Het gaat om het behoud van het Westen, van Europa, wellicht van de menschheid, bedreigd door de barbaarschheid, de wetteloosheid, de geestelijke verwoesting, economische uitmergeling en sociale ineenstorting. Het gaat, met andere woorden, om het behoud van den geest als eeuwig-superieure waarde ten opzichte van het geweld, de berekening en het belang. Het gaat om het behoud van het Christendom en het daarmee ten allernauwste samenhangende humanisme als integreerend bestanddeel der Europeesche cultuur. Tegenover den heidenschen waanzin, die deze waarden in beginsel en metterdaad ontkent, stelt Nederland het karakter zijner bevolking, de geschiedenis van zijn verleden, den godsdienstzin, die zijn ethos vormde, het realisme, dat zijn traditie beheerschte en vooral den door geen krijgsgeweld gebroken ondernemingsdurf, waarmede het de toekomst tegemoet ziet. De vrede, die de neutraliteit ons verzekert, is geen buitenkansje, maar een waarachtige toekomstkans. Deze kans kunnen wij individueel waarnemen door de vervulling van onzen historischen plicht: de leiders van het humanisme in Europa te zijn. Wie zich ermede tevreden stelt, uit de legerberichten der andere volkeren recht en onrechtte distilleeren om zich daarnaar geestelijk in te deelen bij een der partijen, terwijl hij overigens in de practijk zijn zaken behartigt - en er een slaatje uit slaat, wanneer de kans zich voordoet, hoewel hij daarbij klaagt over de slechtheid van den tijd - hem ontgaat de diepe zin der ‘mobilisatie’, d.w.z. ‘beweegkrachtig-making’, waartoe deze vrede ons te midden der oorlogvoerende volkeren dwingt. Wanneer iemand, uit gemakzucht of nationalistische eerzucht, weigert te voldoen aan deze taak, ofschoon hij haar in wezen begrijpt: hij is een deserteur van den vrede, dat wil zeggen: een verloren strijdkracht voor het welzijn | |
[pagina 491]
| |
van Europa. Een politieke partijkeuze ten opzichte der krijgsverrichtingen is misschien een onvermijdelijke consequentie van den buitenkant onzer persoonlijkheid, maar die in dat geval ons diepste wezen niet mag beroeren. Dit moet beschikbaar blijven voor de innige beleving van het begrip der neutraliteit, voor de verheldering van het bewustzijn omtrent hetgeen wij wilden redden, terwijl het buiten onze grenzen door al wie aan Oost- of Westfront, op zee of in de lucht den strijd beslechten, zelfs wanneer zij grenzen en landen overschrijden, tijdelijk wordt prijsgegeven: het besef van een onpartijdig verlangen naar vrede, met onwrikbaar karakter en onverzettelijke verantwoordelijkheid gedragen. Besef van de waarde der persoonlijkheid en der vrijheid, dat is: besef van de waarde, die de vrede vertegenwoordigt, maakt deel uit van ons vaderlandsch erfgoed; in dit besef leefden en werkten Erasmus, Oranje en Hugo de Groot, die ons vredelievend vrijheidsbegrip aan de geschiedenis oplegden als een nationale taak in het voortbestaan van Europa. Elk Nederlander, die zich van deze humanistische roeping zijner natie bewust is, en die den Europeeschen geest bemint, kan weten, dat geen leider der oorlogvoerende volkeren een zoo leiding-gevende gedachte vertegenwoordigt. Iedere oorlog breekt af. Iedere vrede bouwt op. Dit is een axioma, en Nederlands gehandhaafde onzijdigheid toont er de waarheid van. Oorlog en verwoesting, dood en vernietiging te propageeren als levenswaarden, den vrede voor te stellen als een gevolg van vadsigheid en hebzucht, komt voort uit een mentaliteit, die het wezen der hoogere afzijdigheid miskennende, zichzelf hierdoor veroordeelt. Het is de mentaliteit, die de persoonlijkheid opoffert aan den massa-waan, het bezield individu aan het economisch egoïsme. Wie het ‘inter arma silent musae’ tot een wet maakt en er groot op gaat, dat hij liever een geweer hanteert dan een leesboek, draagt | |
[pagina 492]
| |
deze verpestende mentaliteit mede, omdat hij den waren adel der afzijdigheid niet kent. Nog verderfelijker voor de toekomst van Europa is de verdoemelijke verbinding van geweer en boek, die de Europeesche jeugd besmet met een kleinhartig, en daarom altijd strijdvaardig nationalisme, dat door de strijdbare neutraliteit omwille van het nieuwe Europa zal worden afgewezen. Het gaat niet om leuzen, maar om een houding. Het gaat niet om een belang, maar om een roeping. De vernieuwing van de broederschap, de herleving van de persoonlijkheid, de verzoening van klassen en standen beantwoorden niet aan een programma, maar aan een gesteldheid van den geest. In vrede moet de vrede worden vernieuwd, temidden van het krijgsrumoer. Een eiland zijn in Europa, geen ‘eiland der zaligen’, maar een ‘land Orplid: het spreidt licht van verre’, een onaantastbaar Montsalvat van het Europeesche vredesverlangen, ziedaar de roeping van Nederland en van alle neutrale staten. De neutralen zijn de eigenlijke leiders van de volkeren; hun wijsheid en hun levenswil banen het pad naar de toekomst van Europa, ook voor degenen, die op de slagvelden voor hetzelfde doel hun leven wagen en in bloed verstikken, zoodat hun opmarsch naar het ‘Rijk’ der toekomst door lijken wordt versperd. |
|