De Gemeenschap. Jaargang 15(1939)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 252] [p. 252] A. Marja Thuiskomst Hij reed die morgen, moegereisd, terug langs de vertrouwde wegen; zo rood en helder in de regen lag daar het huis, met groen omlijst. De wielen suisden; blank en glad vergleed de straatweg met terzijde de vochte bomen en de weiden, waar schapen graasden langs het pad. Dan stond hij aarz'lend in het grint, het ijz'ren hek ging piepend open en viel weer dicht, de struiken dropen en geurden in de luwe wind. Verschemerd, door het glas, dat blonk, zag hij bij 't raam zijn vader zitten en verder weg het vage, witte haar van een vrouw, die koffie schonk. Toen, met een nauw bedwongen schok, wist hij, hoe ver hij van hen leefde, en glimlachte, maar even beefde de hand, die aan de belknop trok. Vorige Volgende