| |
| |
| |
Kroniek
Uitzicht
Het Duitsche Rijk en Polen
Het bezoek van Polens minister van buitenlandsche zaken, Beck aan Adolf Hitler te Berchtesgaden, gaf aan de hoofdredactie van het weekblad Der Deutsche in Polen (15 Januari 1939) een uitvoerige beschouwing in, waaruit wij de volgende alinea vertaalden:
‘De verbetering van de verhoudingen tusschen Warschau en Moskou schijnt er Hitler juist op tijd opmerkzaam op te hebben gemaakt, dat een avontuur in het oosten een ernstiger zaak is dan bijvoorbeeld het conflict met het door Duitschland aan drie zijden begrensde, en door Frankrijk in den steek gelaten Tsjecho-Slowakije. Beteekent dit, dat hij de zucht om “naar oostland te rijden” voor altijd heeft opgegeven? Dat zal wel niet. Uitstel beteekent geen afstel. Maar op het oogenblik kan het Derde Rijk zich geen avonturen in groeten stijl veroorloven! Zijn verhouding tot Engeland is er sedert München niet beter op geworden, zijn verhouding tot de Vereenigde Staten Is gespannen. Weliswaar hebben deFranschen den heer von Ribbentrop, toen hij Parijs bezocht, hun vredegezindheid verzekerd, waar ook deze werd in de laatste maanden zwaar op de proef gesteld, vooral nu de Italianen voor den dag kwamen met aanspraken op Fransche bezittingen in de Middellandsche Zee en in Noord-Afrika. Mussolini verlangt van Hitler bijstand, en heeft hier ook recht op na zijn houding tijdens de Oostenrijksche en de Tsjechische catastrophen. Ook in zijn eigen belang kan Hitler hem bij zijn conflicten met de Westeuropeesche democratieën niet in den steek laten. Vandaar, dat hij Beck, den minister van buitenlandsche zaken, volgens de berichten van dagbladcorrespondenten, bevestigd door de plaatjes der persfotographen, tegemoet is gekomen tot aan de deur van het paleis, als ware Beck een staatshoofd! Het onweer is tijdelijk afgedreven naar Zuidwest-Europa. Zal het daar losbarsten? Europa is er aan gewoon geraakt, dat de Britsche ministerpresident telkens daarheen ijlt, waar de spanning het hoogst is. Het doel van zijn ijltochten is dan: den vrede te verzekeren op kosten van anderen en Engeland ervoor te behoeden, dat het offers zou moeten brengen voor zijn vrienden. Deze week ijlde Chamberlain met Lord Halifax naar Rome, om te probeeren, of de landhonger van
Mussolini gestild zou kunnen worden zonder schade voor de koloniale mogendheid
| |
| |
van Groot-Brittannië. De Franschen, die zich zoo cordiaal verheugden, toen de Engelsche premier hen ontlastte van hun bondgenootsplichten ten opzichte der Tsjechen, zijn nu heel wat minder enthousiast. Want ze vreezen, dat ze nu zelf aan de beurt komen om de rekening van den Europeeschen vrede te betalen’.
| |
Speelgoed
Kameradschaft van Januari (2. Jahrgang, Heft 1.) herinnert waarschuwend aan ‘enkele woorden’:
Buben
lieben
Waffen,
Dinge
für Männer geschaffen,
Dinge des Kampfs.
| |
Die Oesterreichische Post
Op Kerstmis 1938 verscheen te Parijs in de rue Saint-Augustin, op nummer 30, een nieuw veertiendaagsch orgaan ‘Die Oesterreichische Post’ geheeten, en geredigeerd door legitimistische Oostenrijkers, die op de herrijzenis van hun vaderland hopen. Zij zien den Anschluss als het begin eener Babylonische gevangenschap; een hoofdartikel in het nieuwe blad heet dan ook Oesterreich im Exil. Onder de medewerkers zullen de trouwe lezers van De Gemeenschap eenige bekenden ontmoeten: Kanunnik Adalbert Brenninkmeyer stond enkele Kerstgedachten af, Joseph Roth droeg een vertelling bij. De wijbisschop van kardinaal Verdier, mgr. E. Chaptal, speciaal belast met de zielzorg voor buitenlanders te Parijs, spreekt in enkele woorden zijn genegenheid uit jegens de vele emigranten, die in Frankrijk een onderkomen zochten, en kondigt aan, dat de geestelijke belangen der uitgeweken Oostenrijkers op bijzondere wijze verzorgd zullen worden. Een rubriek met klassieke citaten wijst op de ‘actualiteit’ van Grillparzer door het aanhalen van enkele toepasselijke teksten, b.v. de volgende regels uit Die Jüdin von Toledo onder het opschrift München:
Der Friede glich dem Krieg so auf ein Haar,
Dass nur im Treubruch aller Unterschied.
Verder bevat dit Kerstnummer de schrijnende Variation über ein Weihnachts - Thema, die wij hier overnemen:
Den Daheimgebliebenen.
| |
Stille Nacht -
ach, hoffentlich wird sie auch still sein!
| |
| |
Wenigstens diese eine einzige Nacht
soll auf den Strassen kein Marsch, kein Larm, kein Gebrüll sein.
Nicht dieses Heidengebrüll, wahrhaftig von Heiden gemacht.
| |
Heilige Nacht -
das will uns kaum aus der Kehle,
weil es fast schon nach Furcht und Beschwörung klingt.
So wie man ‘Heiliger Gott!’ ruft aus angstvoller Seele.
Wie ein Aufschrei im Schreck. Nicht wie ein Lied, das man singt.
| |
Einsam wacht -
besonders das Weltgewissen.
Ob es wohl heut des Stalles von Bethlehem denkt?
Ach, sie lassen den Geist des Kindleins vermissen ...
Höchstens der Geist des Ochsen ist's, der sie lenkt.
| |
Alles schlaeft -
dass es bald wieder gut sei; und die Hoffnung dazu
auf eines künftigen Baumes frohere Kerzen,
und, nach dem allen, auf ein kleines bisschen himmlische Ruh ...
| |
Nog een gedicht!
‘Das Schwarze Korps’, officieel strijdorgaan der N.S.D.A.P.,
bevatte in het nummer van 19 Januari het volgende schimpdicht
‘Man soll die Hoffnung auf den Kirchhof tragen,
dasz Seine Heiligkeit in Rassenfragen
noch bis zum Reifezeugnis kommen kann -
das ist nichts für einen “Alten Mann”.
Er kann nur bunt gescheckte Schäfchen hüten,
als Rassenforscher hat er nichts zu bieten,
weil er die weisze und die schwarze Welt,
für gleichberechtigte Filialen hält.
Für ihn sind dementsprechend alle Christen
“von Geistes wegen” nichts als ... Talmudisten,
und auch die Dümmsten merken ja wohl jetzt:
Der Vatikan hat Grünspan angesetzt.
| |
| |
Er will den Christen, welche zu ihm stehen,
“rein geistig” eine krumme Nase drehen -
ein schönes Bild, das man schon öfter sah:
die “juda-römische G.m.b.H.”
Ein “Alter Mann” kann allerhand erzählen,
an Mitleid wird es ihm bestimmt nicht fehlen,
auch wenn er sich mit Eifer und Bedacht
zum “Oberrabbi aller Christen” macht.’
‘G.m.b.H.’ beteekent: ‘Gesellschaft mit beschränkter Haftung’,
d.w.z. naamlooze vennootschap.
| |
Mauriac en Barcelona.
Met den val van Barcelona in het vooruitzicht, schrijft François Mauriac in Paris Soir van Zondag 22 Januari:
‘Onze vreugden overkomen ons haast altijd te laat in deze ontgoochelende wereld: menig Franschman, die verleden jaar zou hebben gedelireerd van vreugde bij den dreigenden val van Barcelona, tracht vandaag het gesprek op iets anders te brengen. Hij las wellicht zekere mededeeling van de Informazione Diplomatica, en de verklaring, die eraan gegeven werd in fascistische kringen: “Italië zal de aard van zijn eischen eerst vast stellen na de ineenstorting van het republikeinsche verzet. Het zal dan in een gunstiger diplomatische positie verkeeren om de eischen van het Italiaansche volk te laten gelden.”
Dit is een bedreiging met chantage, waarover Chamberlain zich rechtens verontwaardigd zou mogen toonen na de verzekeringen, die hij meebracht! Maar de arme miliciano zingt al een heelen tijd in de loopgraaf:
Si Allemania e Italia ayadan a Franco
Por algo sera! ... Por algo sera! ...
(Indien Duitschland en Italië Franco helpen, zal dat wel ergens om zijn, zal dat wel ergens om zijn) Natuurlijk zal dat wel ergens om zijn. Maar waar is het goed voor, nu al te redetwisten over dat “ergens”? De Franschman van links en van rechts weet, dat hem niets overblijft dan af te wachten. Wij rusten uit, na zooveel beleedigingen over en weer te hebben geslingerd. De anonieme brieven bij mijn post zijn al zeldzamer. De ontknooping is op komst, en die zal een eind maken aan onze verdeeldheid. De feiten spreken, zooals men dat noemt. Ze spreken, ze schreeuwen, ze toeteren. Ze laten niemand, zelfs geen Franschen journalist, meer berusten bij woordspelingen.
| |
| |
Waar de polemiek ophoudt, daar begint de geschiedenis en deze zal zich nu reeds moeten uitspreken over enkele essentieele punten. Is in 1926 inderdaad reeds een eerste accoord aangegaan tusschen Primo de Riveira en Mussolini, waarbij de laatste het recht verwierf om in geval van oorlog de Balearen te bezetten? Hebben inderdaad op 31 Maart 1934 twee leiders van de Spaansche rechterzijde met de Duce onderhandeld, en heeft deze zich toen tot interventie in Spanje verplicht? Moeten wij de publicatie van deze overeenkomst in facsimile in de Manchester Guardian beschouwen als een vervalsching, en de instemmende bekentenissen der fascistische pers als opschepperij? En wat moeten wij denken over de Italiaansche vliegeniers, die een noodlanding maakten bij Oran, en die op 15 Juli 1936, vier dagen vóór den militairen opstand, hun vaderland verlaten hebben met bestemming voor Spaansch Marokko? Welnu, in geval bewezen kan worden, dat deze driejarige menschenmoord nog geen drie weken zou hebben geduurd zonder de geheime verdragen met het buitenland, moet gij dan niet oppassen den naam van “rooden” of “marxisten” te geven aan degenen, die gestreden hebben en gesneuveld zijn in den onuitroeibaren oorlog? Betwist aan de Spaansche republikeinen van allerlei kleur, aan de Baskische katholieken en aan hun priesters niet de eer, hun vaderland te hebben verdedigd tegen vreemde invallers. Laat deze roem niet het uitsluitend eigendom zijn van de opstandelingen.
Er is aan het vraagstuk een zijde, die ons, Franschen, onmiddellijk aangaat. Wanneer Barcelona niet door een wonder gered wordt, zal een geweldige en verbijsterde menigte zich binnen enkele dagen, wellicht binnen enkele uren, opnieuw op onze grenzen storten. Om de verschrikking, die ons te wachten staat, eenigermate te overzien, moet men weten, dat er op het oogenblik in Catalonië, behalve de ingeborenen, die vrijwel allen seperatisten zijn, dus vijanden van Franco, ongeveer acht of negen honderd duizend vluchtelingen uit alle door de nationalisten bezette provincies verblijf houden, die alleen reeds door vluchtelingen te zijn officieel in verdenking komen, zelfs al zou een groot deel in het geheel niet tot de linksche partijen behooren.
Indien Barcelona valt, stroomt over Frankrijk, dat reeds vol zit met Russen, Oostenrijkers, Tsjechen en Duitschers die enorme golf van tegelijkertijd meêlij- en argwaan-wekkende mannen, vrouwen en kinderen, wellicht opgejaagd door enkele van Franco's zeshonderd vliegtuigen, die bij de inkrimping van het front bewegingsvrijheid krijgen.
Wat staat te doen? Zullen Engelsche en Fransche schepen deze vluchtelingen te Barcelona zelf oppikken? Kunnen wij hen toestaan,
| |
| |
naar Bordeaux te trekken, waar ze zich zouden kunnen inschepen voor Mexico? Op wat voor schepen? Behoudens dit soort oplossingen, blijft ons niets anders over dan oogen en ooren te sluiten om met behulp van een echte mobilisatie de grens voor hen te versperren en hen over te laten aan hun noodlot.
Wat voor noodlot? Ik zei tot een hunner, die terugging naar den vuurhaard: “uw talrijkheid zal uwe redding zijn!” Maar hij verzekerde mij, dat de overwinnaar een verdachtenlijst heeft aangelegd met twee millioen namen. En gij moet eens hooren, welk een verschrikkelijken klank in den mond van een Spanjaard deze drie woorden hebben: crimen de pensiemento. De misdaad van het denken!
Voorzeker beloofde generaal Franco verzoening en vrede! En de Kerk is er nog ...
Welk een verheven taak is er nog weggelegd voor de aartsbisschoppen en bisschoppen van Spanje. Eerbiedig veroorloven wij ons aan Z. Em. kardinaal Goma de schoonste woorden in herinnering te brengen, welke hij sedert het uitbreken van den burgeroorlog heeft gesproken: “Veeleer dan de vernietiging van onze tegenstanders, vragen wij hun wederinlijving bij den waarlijk vaderlandschen geest, terwijl wij met open armen den dag verbeiden, waarop alle Spanjaarden elkander den broederkus kunnen geven als zonen van denzelfden God en van hetzelfde vaderland.”
Op 20 Januari plaatste dezelfde schrijver een bijdrage in Temps Présent. Zij volgt hier in haar geheel:
Als men weet, dat negenhonderdduizend vluchtelingen uit alle provincies van Spanje in Catalonië dubbel verdacht worden door de nationalisten, n.l. omdat ze gevlucht zijn, en omdat ze voor het meerendeel tot de linksche partijen behooren, dan kan men zich slechts verheugen over de beloften, door generaal Franco afgelegd in zijn radiotoespraak van 17 Januari “ten teeken van vergiffenis en vrede”. Maar van die vergiffenis en dien vrede zondert hij al degenen uit “die hun hand gedoopt hebben in het bloed van hun broeders”. O, balk en stroowisch! Hoort gij niet een daverende schaterlach de grondvesten des hemels schudden! Want als wij werkelijk geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis des Vaders, dan moeten wij wel gelooven, dat de menschelijke lach steeds de echo is van dien verschrikkelijken schater! Niet alleen degenen, die hun hand gedoopt hebben, maar ook degenen, die ervan beschuldigd worden, hun hand te hebben gedoopt, zullen dus losstormen op de Fransche grens, achtervolgd door vliegeniers met zuivere handen! Lees maar de mededeeling, die vlak op de vredesboodschap van Franco volgt:
| |
| |
“Langs geheel de kust volgen de raids der vliegutigen elkander snel op. De vluchtelingen uit Tarragona zijn gedurende heel den nacht op den kustweg met mitrailleurs bestookt door Italiaansche watervliegtuigen”.
Deze Italianen vergieten natuurlijk niet het bloed van hun broeders, maar vreemd bloed, roodenbloed, armenbloed en zij gehoorzamen de bevelen van den man, dien meneer Chamberlain zijn vriend noemt.’
| |
Paus Pius XI overleden
Bij het afsluiten van dit nummer bereikt ons het bericht, dat Zijne Heiligheid Paus Pius XI, de paus van ‘Casti Connubii’ en ‘Quadragesimo Anno’, van ‘Divini Redemptoris’ en ‘Mit brennender Sorge’ in den vroegen ochtend van 10 Februari 1939 zacht en kalm is overleden, na te hebben gefluisterd: ‘Vrede, vrede, o Jesus!’ Wij zijn diep overtuigd, dat Pius XI een der grootste Pausgestalten in de Kerkgeschiedenis is geweest. Zijn bij iedere gelegenheid herhaalde verdediging der evangelische rechtvaardigheid tegen de rechts-usurpatie van alle tyrannieën dezer dagen, houdt ons onder den indruk, dat hij persoonlijk, bij alle leed, het vertrouwen bewaard heeft, waarin het menigeen vandaag zoo moeilijk wordt te volharden. Hij heeft het uitzicht op een rechtvaardiger wereld geopend. Hij heeft ons door woord en voorbeeld voorgehouden, dat de strijd voor zulk een wereld nooit ijdel, maar altijd een plicht is. De gedachte van Der Angriff (10. 2. 1939) dat de Kerk onder Pius XI volslagen schipbreuk zou hebben geleden, deelen wij niet. Pius XI droeg met recht in de zoogenaamde profetie van Malachias den bijnaam Fides intrepida, die niet slechts ‘onvervaard geloof’ beteekent, maar ook ‘onverschrokken trouw’.
Der Angriff beweert in hetzelfde artikel, dat het een ramp zou zijn, indien ‘een heilige’ tot opvolger van Pius XI werd gekozen. De Pausenlijst, aan Malachias toegeschreven, noemt als opvolger Pastor Angelicus, de ‘engelachtige herder.’
|
|