| |
| |
| |
| |
DE GEMEENSCHAP
MAANDBLAD ONDER REDACTIE VAN: MR. LOUIS DE BOURBON, ANTOON COOLEN, ANTON VAN DUINKERKEN, JAN ENGELMAN, MARNIX GIJSEN, A.J.D. VAN OOSTEN EN JAN VERCAMMEN
| |
Harry Wilde Bij het Niekisch proces
Na het proces over den brand van het Rijksdagsgebouw en na de gebeurtenissen van 30 Juni 1934 hoort men betrekkelijk weinig meer over oppositie in Duitschland. In het buitenland is men van meening dat de oude Duitsche partijen resp. de resten van deze politieke combinaties, afdoende zijn verslagen. Daarin heeft men grootendeels gelijk. Onder de jeugd hebben de vroegere Marxistische partijen iederen invloed verloren. En het échec van het Volksfront in Frankrijk, het échec van de Volksfrontgedachte in het algemeen, brengt mee, dat er ook geen nieuwe sympathieën voor ontstaan. Wat in het buitenland nog leeft aan Marxistische (emigratie-) oppositie, heeft geen invloed binnen Duitschland. Wanneer deze groepen het tegenovergestelde beweren moet men daarin meer een soort zelfbedrog en zelfbevrediging zien dan kennis van de werkelijke verhoudingen.
Het zou echter verkeerd zijn, hier uit af te leiden, dat nu ook iedere oppositie tegen het Hitler-regime dood was. Integendeel, in Duitschland bestaat een zeer krachtige oppositie, hoewel op een geheel andere basis. De berichten van den laatsten tijd bevestigen dit. Wij herinneren slechts aan het artikel in de Times, dat
| |
| |
op zeer voorzichtige wijze wees op de nieuwe vormen van oppositie in het Duitsche rijk en op hun sterkte. De opmerkzame waarnemer zal moeten constateeren dat een geheele reeks processen heeft plaats gevonden, die op het eerste gezicht onbelangrijk schijnen, maar die misschien een beslissender beteekenis zullen hebben dan het rijksdagproces met de handige agitatorische verdediging van Dimitroff.
Wij willen hier op vier verschillende reeksen van processen in het Derde Rijk wijzen.
De strijd tegen de Belijdeniskerk, culmineerend in de gevangenschap van Niemöller.
Ten tweede de strijd tegen de Katholieke Kerk, met als belangrijkste en bekendste proces dat tegen kapelaan dr. Rossaint, in April 1937.
Dan de hoogverraadsprocessen tegen bepaalde leiders der Hitlerjeugd in Juni 1937.
Ten slotte het proces tegen Niekisch, dat in het begin van Januari 1939, als eerste van een heele reeks, gevoerd werd.
Deze vier soorten van processen hebben, in den grond, allen dezelfde oorzaak: de strijd van het in Duitschland heerschende nationalisme tegen de rebelleerende jeugd. Een jeugd die zich met beslistheid keert tegen wat wij ‘Marxisme’ noemen, maar die, aan den anderen kant, ook niets wil weten van het nationaal-socialisme. Nog zijn die vier stroomingen niet vereenigd, maar onderlinge verbindingen bestaan overal.
Beschouwen wij in de eerste plaats eens het Rossaint-proces. Een jong katholiek priester en jeugdleider werd beschuldigd de jeugd te hebben bedorven. Dit was onzin en de openbare aanklager zal wel het minst van allen aan deze beschuldiging hebben geloofd. Voor ons was het belangrijkste in dit proces: het feit, dat jonge menschen tot de Kerk kwamen die vroeger in de communistische jeugdbeweging stonden, dat zij in de religie troost zochten voor de diepe teleurstelling
| |
| |
welke het smadelijk tekort schieten der Marxistische partijen hun had veroorzaakt. De Katholieke Kerk kreeg, in de oogen van deze jongeren, door haar afweer tegen de dwaalleer van het nationaal-socialisme, een geheel ander aspect. (Dit is ook de verklaring voor het feit dat de officieele Stalinisten op het oogenblik zoo vertwijfeld trachten met de Katholieke Kerk aan te pappen. Zij willen daarbij, ‘om taktische redenen’, munt voor hun partij slaan, zonder echter hun ware gezindheid te hebben veranderd. Zooals ze vroeger telkens probeerden de meest uiteenloopende kringen voor hun partijwagentje te spannen.)
Men moet de ondergrondsche stroomingen kennen, om te kunnen beoordeelen welke onverwachte uitwerking b.v. de toespraken van kardinaal Faulhaber op de Duitsche jeugd hebben. In dit opzicht kan men werkelijk van een religieuze renaissance bij een groot deel der huidige Duitsche jeugd spreken. Want deze vroegere leden der communistische jeugdbonden zoeken in den schoot der Katholieke Kerk niet, zooals de Stalinisten met een knipoogje beweren (en zooals misschien een enkeling ook wel eens, maar dan tevergeefs, getracht heeft), bescherming tegen vervolging, neen, deze jonge menschen groeien naar de religie toe. Diep ontroerend was in dit opzicht het verhoor van Rossaint over zijn betrekkingen tot een vroeger lid van den communistischen jeugdbond.
De nationaal-socialisten hebben natuurlijk een grondigen afkeer van deze werkzaamheid als zielzorger der katholieke jeugdpriesters. Baldur von Schirach, de leider der Duitsche jeugd, eischt volgens de grondstellingen van den totalitairen staat, de opvoeding der jeugd voor zich alleen op. En van den kant der overheden zet men natuurlijk alles-op-alles om tegen de stijgende sympathieën welke de Katholieke Kerk toevloeien, met allerlei zedenprocessen en met processen over deviezenhandel, een dam op te werpen. Helpt dat niet, dan ontziet men
| |
| |
zich ook niet om allerlei kerkelijke waardigheidsbekleeders uit hun ambt te ontzetten. Een ding moet men daarbij echter vaststellen: juist deze vervolgingen versterken de Kerk eerder dan dat zij haar schaden. (Opmerkelijk is de naam dien men voor deze processen gevonden heeft: ‘boemerang processen’, naar het Australische oorlogswapen dat tot zijn werper terugkeert.) Dat zelfde geldt ook voor de aanhangers en predikanten der Belijdeniskerk. Alle dominees die in ‘beschermingshechtenis’ zitten of die uit hun ambt ontzet zijn, behooren tot de jonge generatie en hun aanhang bestaat voor het grootste deel uit jongeren. (Slechts voor Niemöller en nog enkelen om hem heen moet hier een uitzondering gemaakt worden. Niemöller vertegenwoordigt bepaalde monarchistische principes en is daarom in oppositie, terwijl de meeste uit hun ambt ontzette predikanten op sociale gronden het nationaal-socialisme afwijzen.)
De derde categorie, een niet eindigende reeks processen tegen leiders der Hitlerjeugd, komt uit de zelfde motieven voort: Afwijzing van het nationaal-socialisme in zijn tegenwoordigen vorm, hoewel hun doeleinden, of liever de wegen naar deze doeleinden geheel anders zijn dan bij de kerkelijke oppositie, omdat deze categorie van oppositioneelen uit een heel andere groep komt. Dit willen wij in enkele woorden duidelijk maken.
Duitschland is altijd het land geweest der jeugdbeweging. In geen ander land stond de jeugdzorg op zoo hoog niveau. Daarbij was ze ontzaglijk veelzijdig. Haar uiterlijke, zichtbare vorm vond deze beweging in het jeugdherbergwezen. Maar terwijl men in het buitenland, afgezien van de padvindersbeweging en de zuiver politieke en kerkelijke jeugdbonden, geen onafhankelijke jeugdbeweging kende (of kent), bestonden in Duitschland honderden vrije jeugdbonden die gewoonlijk onder de namen ‘Wandervögel’ of ‘Bündische Jugend’ samengevat worden. Tot 1932 gelukte het aan de natio- | |
| |
naal-socialisten niet deze jeugd organisatorisch te vereenigen. Afgezien van de S.A., die meestal slechts de ouderen der jeugd tot haar leden telde (van ongeveer 20 tot 30 jaar), weerstonden de jonge menschen tot 20 jaar in overgroote meerderheid aan de lokmiddelen van den door Hitler aangestelden jeugdleider, Baldur von Schirach.
Dit beeld veranderde spoedig na de machtsovername. De tallooze jeugdbondjes werden op bevel ontbonden en hun leden en bloc opgenomen in de Hitlerjeugd. Het gevolg was dat zich in de plaatselijke groepen der H.J. allerlei cellen vormden.
Wij kiezen hier slechts een enkel geval uit honderd. Een jongen van 17 jaar, vroeger leider, in het Rijnland van een plaatselijke groep der Nehringer jeugd, wordt wegens ‘hoogverraad’ gedagvaard. De oorzaak: hij heeft als Hitlerjongen met de vroegere kameraden van zijn groepje, des Zondags tochtjes georganiseerd in hun oude kleeding, met blouse en halsdoek. Hun stond de militaire dril tegen en bovendien hadden zij, als katholieken, een afkeer der, van boven af doorgevoerde, hetze tegen de Kerk.
Deze onschuldige Zondagswandelingen, voorafgegaan door gezamenlijk Mishooren, werden als wroet- en ontbindingswerk binnen de Hitlerjeugd uitgelegd.
Overeenkomstige gevallen zijn bekend van Quickborn een katholieke Wandervögel-organisatie en zelfs van Weerwolf, een jeugdorganisatie der z.g. vrijkorpsen. Dergelijke processen dringen nauwelijks tot het buitenland door hoewel ze bij honderden, ja, bij duizenden plaats vinden en dikwijls eindigen met zeer zware straffen voor de leiders.
Zoo vond in het Rijngebied een proces plaats tegen ongeveer dertig jongeren uit den Jongnationalen Bond. Enkelen hunner werden tot zeer zware gevangenisstraffen veroordeeld, hoewel ze oude leden der N.S.D.A.P waren en onderscheidingen ontvangen hadden wegens
| |
| |
‘verdiensten voor de beweging’. Deze ‘verdiensten’ hebben hen niet behoed voor de gevangenis, waarin ze opgesloten werden, omdat ze het eigen leven van hun Bond niet wilden opgeven.
Hoe gevaarlijk het nationaal-socialisme deze oppositie acht, bewijzen de verboden, in Oostenrijk na den Anschluss. Gauleider Bürckel ontbond onmiddellijk den bond ‘Oberland’ een vrijkorps, daarna de gezamenlijke groepeeringen der Bündische Jugend. (Dat vrijkorps redde eens Opper-Silezië voor Duitschland door zijn stormloop op den Annaberg en dwong den Anschluss van Burgenland af bij Oostenrijk in 1922). Op het oogenblik beschouwt men hen als staatsgevaarlijk. En zonder twijfel niet geheel ten onrechte, waar het om het Derde Rijk gaat. De leden van deze bonden zijn wel nationaal, maar niet nationaal-socialistisch. En hun tegenstelling tot Hitler beperkt zich dikwijls niet tot een persoonlijke afwijzing, maar neemt ook actieve vormen aan. In de eerste plaats omdat vrijwel geen enkele bekende figuur uit de vrijkorpsen een ambt of waardigheid heeft gekregen, of, voorzoover dit wel het geval was, op 30 Juni 1934 werd neergeschoten. Een heele reeks van hen smacht in de concentratie-kampen. o.a. Beppo Römer, onder wiens bevel de Annaberg bestormd werd, een niet slechts moedige, maar ook militair-technisch zeer bijzondere praestatie. Römer zit nu reeds bijna zes jaren in het concentratiekamp Dachau, hoewel zijn zonden vallen in de periode vóór Hitler aan de macht kwam. In naam. van luitenant Scheringer gaf Römer in 1932 een tijdschrift uit, waarin hij pleitte voor een samengaan met de communisten. Ook daarop zullen wij straks nog even terug komen.
Een verder symptoom voor de zeer groote ontevredenheid onder de oude S.A., de Hitlerjeugd in de eerste plaats en ook in bepaalde kringen van intellectueelen, is een boek dat kort geleden in Duitschland verscheen: ‘Schafft anständige Kerle!’ (Zorg voor behoorlijke
| |
| |
kerels!) Onder den dekmantel der gebruikelijke frasen tegen joden, bolsjewieken en katholieken, oefent dit boek inderdaad de scherpst mogelijke kritiek op bepaalde toestanden. In normale omstandigheden zouden hoogstens een drieduizend exemplaren verkocht zijn. Maar tengevolge der daarin vervatte kritiek beleefde dit werk een reuzen-oplage. De schrijver, een tot dusver onbekende Dr. Erich Kühn, stierf kort na het verschijnen onder zeer mysterieuze omstandigheden. Zijn werk echter leeft. Er is bijna geen Hitlerjongen die het niet kent, bijna geen S.A.-groep, waar het niet rondgaat, bijna geen leeraarskamer waar het niet op de boekenplank staat. En dat alleen, omdat het front maakt tegen toestanden die iedereen tegen de borst stuiten: tegen den uniformwaanzin, tegen de eeuwige parades (men stelle zich Richard Wagner voor, bij de compositie van Isoldes liefdedood weggeroepen, omdat hij een marsch mee moet maken! ...) tegen de Duitsche dagen, de Heimatsdagen en wat dies meer zij, tegen de baantjes-jagerij en tegen het ijdele gebruik van de spreuk ‘Gemeinnutz geht vor Eigennutz’. Dit boek is een schoolvoorbeeld van de wijze waarop de oppositie binnen het Derde Rijk gedwongen is te werken, karakteristiek voor de banen die zij volgt en de kringen die zij bereikt. Natuurlijk is deze nationale oppositie, voor zoover men haar aanhangers schatten kan, lang niet zoo talrijk als de religieus georienteerde jeugd. Desondanks moet men haar beteekenis hoog aanslaan, want het is een oppositie in het eigen kamp. De religieus-georiënteerde jeugd beweegt zich op een precies begrensd religieus terrein, de nationaal-socialistische jeugdoppositie stelt de politiek primair. Zij is tot iedere opoffering bereid.
De vooraanstaande kringen van het Derde Rijk hebben dit gevaar ingezien, waarschijnlijk zelfs vroeger dan deze oppositie zelf, en zeker vroeger dan de oppositioneele kringen in 't buitenland, wier manifesten niet den minsten weerklank in het Rijk vinden. (Met een enkele uitzonde- | |
| |
ring: de Open Brief van Thomass Mann bij zijn uitburgering uit de gemeenschap der dragers van academische titels. Deze brief die zich tot de menschen van den geest richt, gaat in honderden exemplaren rond, vaak genoeg met de hand gecopieerd.)
In aantal de kleinste der vier tot nog toe genoemde centra van oppositie is de Niekisch-beweging. Maar zonder twijfel is zij de gevaarlijkste. Want zij is de meest bewuste. Ernst Niekisch, is geen opposant uit ressentiment, niet omdat hij zich teruggezet of gepasseerd voelt, nee, Niekisch is een man die op zijn eigen houtje 'n zeer bepaald doel najaagt, die met de grootste energie zijn weg gaat zonder zich om tegenslag of vervolgingen te bekommeren. Ook de veroordeeling tot levenslange gevangenisstaf zal zijn wil niet kunnen breken en nog minder die van zijn aanhangers.
Interessant is de politieke ontwikkelingsgang van dezen onafhankelijken man in het politieke leven van Duitschland. Geboren te Treipnitz in Silezië op 23 Mei 1889, vocht hij, gedurende de wereldoorlog in een Saksisch regiment. De wapenstilstand vond hem aan de uiterste linker vleugel der sociaal-democratie. In de korte tijd der Münchener radenrepubliek werd hij minister. Geheel opgaand in de theorieën van Eisner geloofde hij een tijd lang aan een verzoening tusschen de volkeren. Het verdrag van Versailles en de intransigante houding van Frankrijk deden hem weldra een andere weg kiezen. Een tijd lang behoorde hij tot de kringen om Hendrik de Man, die destijds professor was in Frankfurt aan de Main. Het was de kring der z.g. Hofgeisnar socialisten. De bezetting van het Roergebied dreef hem verder naar rechts, hoewel ‘rechts’ in dit verband feitelijk geen juiste term is. Want Niekisch is of was nooit conservatief of Duitsch-nationaal, hij is nationaal-revolutionair. Hij zou zeker bereid geweest zijn een zakelijke uitvoering van Wilson's veertien punten te ondersteunen. Na de desillusie van Versailles draait de
| |
| |
politiek van Niekisch nog slechts om één punt: Strijd tegen dit vredesverdrag, in de eerste plaats strijd tegen de paragraaf die verklaart dat alleen Duitschland schuld was aan de wereldoorlog. Geen mensch in Duitschland erkende deze paragraaf, zeker niet nadat de communisten met de publicatie der Petersburger Akten uit den tijd voor den oorlog een krachtig bewijsmateriaal er tegen hadden geleverd.
Bij de splitsing der S.D.P. in Saksen gaat Niekisch met de oud-socialisten mee, d.w.z. met de vleugel die het internationalisme afwijst en een socialistische politiek op nationale basis bepleit. Korten tijd daarna organiseert hij den ‘Strijd der jeugd tegen het Young-plan’. Van dit oogenblik af is de politieke lijn van Niekisch duidelijk. Met nog enkelen sticht hij de ‘Widerstands-Kreis’.
Daar binnen leeft Niekisch jarenlang verborgen. De jaren der conjunctuur van den schijnbloei van het Duitsche economische leven onder de koesterende stralen der Amerikaansche dollarcredieten, waren niet gunstig voor een politiek radicalisme. Ook Hitler's N.S.D.A.P. leidde destijds slechts een kommervol bestaan.
Dit veranderde op slag in 1939 bij het uitbreken van de crisis. Hitler werd de hoop van millioenen verarmde kleinburgers. Niekisch ging eenzamer wegen. Hij is geen volkstribuun, eerder de leider van een elite. In 1932 verschijnt zijn boek: ‘Hitler - ein Deutsches Verhängnis’. Het had een even sterke invloed als Dr. Herbert Blank's boek: ‘Adolf Hitler-Wilhelm III’. (Blank, een aanhanger van Strasser en een der mede-oprichters van het ‘zwarte front’, werd in 1936 tot 5 jaren tuchthuis veroordeeld.) Wij kunnen deze beide werken nog thans als de beste analysen van het nationaal-socialisme beschouwen. In diezelfde tijd stelt Niekisch den revolutionairen leider van het landvolk, Claus Heim, die destijds in de gevangenis zat, candidaat
| |
| |
voor het presidentschap tegenover Hitler. Toen de rijksdagverkiezingen van 1932, waarbij de N.S.D.A.P. meer dan twee millioen stemmen verloor, het naderende einde dier beweging scheen aan te kondigen, trad Niekisch ook politiek weer op den voorgrond. De coalitie tusschen uiterst links en uiterst rechts scheen destijds nog slechts een kwestie van tijd. De communisten deden vertwijfelde pogingen om zich in te schakelen. Op bevel van Moscou gaf Thälmann een manifest uit: ‘Voor de nationale en sociale bevrijding’, waarin hij aanknoopte bij tendenzen die reeds in 1923 waren opgedoken. In dat jaar had Radek verbinding gezocht met graaf Reventlow en een brochure geschreven: ‘Sowjetster of Hakenkruis’. Later vergat men die brochure, maar in 1932 werd zij weer opgegraven. Bekende leiders der vrijkorpsen gingen in-en-uit in het Karl-Liebknecht-huis, Römer maakte in zijn tijdschrift openlijk propaganda voor een coalitie en zelfs de vroegere nationaal-socialist Otto Strasser, broeder van den machtigen rijksorganisatieleider der N.S.D.A.P., Gregor Strasser, stond in direkte verbinding met de communistische partij.
Het is een ijdele taak zich thans voor te gaan stellen, wat er had kunnen gebeuren en welke weg Duitschland gegaan zou zijn wanneer de intrigues van Von Papen geen gevolgen gehad hadden. Het is absurd, aan te nemen dat Duitschland bolsjewistisch zou zijn geworden. De werkelijke koppen die men destijds bij de communisten vond kwamen van de nationalen. Laten wij toegeven dat Moscou dacht een goed zaakje te doen, maar in werkelijkheid zou het voordeel aan den kant der nationalisten geweest zijn, die het leiders-kader voortbrachten, terwijl de communisten hoogstens de massa's geleverd hadden. (Bekend is de sympathie, welke in bepaalde kringen van de Rijksweer bestond voor den Rood-front strijdersbond.)
Een jonge schrijver, als ik mij niet vergis K.O. Paetel,
| |
| |
vond voor al deze strevingen van rechts het woord ‘nationaal-bolsjewisme’. En dit begrip sloeg in. Het hing om het zoo uit te drukken, in de lucht.
Waarin onderscheidt zich nu het nationaal-bolsjewisme van het bolsjewisme?
Terwijl de bolsjewieken zich, als Internationalisten, zonder reserve onderwierpen aan Moscou en een verbond nastreefden van internationale sowjetrepublieken waarbinnen het zwaartepunt steeds bij de Russische machthebbers diende te blijven, wilden de nationaal-bolsjewisten, in navolging der buitenlandsche politiek van Frederik II, Scharnhorst, Freiherr von Stein en Bismarck, slechts een bondgenootschap met de Russen. Wat hun binnenlandsche politiek betreft streefden de nationaal-bolsjewisten naar een socialistische plan-huishouding, meer op socialen dan op socialistischen (marxistischen) grondslag. En hier vinden wij hun aanknoopingspunten met de katholieken, die van de encyclieken ‘Rerum Novarum’ en ‘Quadragesimo Anno’ uitgaan alsook met de protestantsche ‘religieus-socialisten’. Met de jeugd van onder de twintig jaar had Niekisch in 1932 al even weinig contact als de nationaal-socialisten. Dat veranderde zeer spoedig nadat Hitler aan de macht kwam. De jeugd werd organisatorisch in haar geheel binnen de Hitler-jeugd gedwongen, maar ideologisch neigde zij veeleer naar de ideeën van Niekisch. En slechts dit feit verklaart de onmenschelijke veroordeeling van Niekisch op 10 Januari 1939 tot levenslange gevangenisstraf, waartegen geen beroep mogelijk is en dat waarschijnlijk slechts de voorbode is van de doodstraf. Want binnenkort zal Niekisch opnieuw terecht staan, wegens z.g. plannen tot een aanslag op den leider. Het is begrijpelijk dat de machthebbers in het derde rijk Niekisch' boek ‘Hitler - ein Deutsches Verhängniss’, nooit vergeven kunnen. En wanneer Niekisch niet in bepaalde kringen van de Rijksweer bescherming gevonden had, ware hij reeds veel eerder in hechtenis
| |
| |
genomen. Door de bescherming van deze kringen kon zijn tijdschrift, het eenige nationaal-revolutionaire van deze soort, nog tot 1934 verschijnen. In 1936 verscheen nog een boek van Niekisch: ‘De derde imperiale figuur’. Kort daarna werd hij gevangen genomen. (Zooals Dr. Erich Kühn plotseling stierf.) Evenals het boek van Ernst Jünger: ‘Der Arbeiter, Herrschaft und Gestalt’, had 't werk van Niekisch grooten ideologischen invloed op de nationaal-socialistische jeugd, Niekisch verheerlijkt in zijn laatste werk de eeuwige ‘burgerlijkheid-doorbrekende’ kracht van den arbeider, die hij beschouwt als de toekomstige heerscher over Duitschland. Hoewel Niekisch, totdat Hitler aan de macht kwam, weinig direct contact met religieuse jeugdkringen gehad had, erkende hij in latere jaren zeer duidelijk de innerlijke kracht en sterkte der religie, en erkende deze ook, ondanks al zijn voorbehoud, rondborstig. Nog verder dan Niekisch gaat in deze erkenning van de beteekenis der religie de leider der nationaal-bolsjewistische emigratie: K.O. Paetel, die in de geschriften van zijn ‘Gruppe Socialistische Nation’ heftig den katholieken jeugdleider Rossaint verdedigt.
Zooals wij reeds zeiden valt de sterkte van die nationaal-bolsjewistische groepeeringen niet te schatten. Ook bestaat geen vaste organisatie. Maar daarover gaat het ook niet. Wie had, na de nederlaag van 1923 in München, nog een kans gegeven aan Hitler? De dynamische kracht van een beweging kan men slechts op andere wijze schatten.
Wat komt na Hitler? De Marxisten? Wat nog over is aan illegale strijders kan men op de vingers van een hand aftellen. Zes ‘jaargangen’ van de Duitsche jeugd kennen van deze beweging nauwelijks nog den naam, laat staan de realiteit. Daarbij is het Marxisme, terecht of ten onrechte, belast met het odium der ‘veertien jaren’, d.w.z. met de herinnering aan ontzettenden nood, aan inflatie, afschuwelijke vredesverdragen, mili- | |
| |
taire machteloosheid enz. En op de ouderen, die nog een zekere marxistische scholing genoten, hebben de Moscousche processen ontnuchterender en verhelderender gewerkt als alle propaganda.
Even weinig vertrouwen genieten de richtingen, die men meestal met het woord ‘democratisch’ samenvat. Deze richtingen zijn belast met fiancieele schandalen, met de anti-sociale handelingen van bepaalde zakenlieden als Bernhard en consorten.
Over monarchisme te spreken geldt in Duitschland voor een grapje. Te diep is het bewustzijn in de Duitsche jeugd verankerd, dat bijna alle groote leiders van Duitschland steeds tegen den wil der destijds heerschende monarchen hebben moeten doorzetten. Beslissend is bovendien het volgende vooroordeel: de gedachte aan de monarchie is voor de Duitsche jeugd onverbrekelijk met die der kleinstaterij verbonden.
De Duitsche jeugd die de laatste zes jaar in een zeer bepaalde richting opgevoed is en verzadigd met bepaalde theorieën, eischt in de eerste plaats dat deze theorieën worden omgezet in werkelijkheid, en dat de omineuse 25 punten van het partijprogram uitgevoerd worden. Of deze punten op zich zelf goed of slecht zijn, doorvoerbaar of een utopie, is een geheel andere kwestie. Maar juist hier, in dit onuitgevoerde programma, ligt het grootste gevaar, dat het Derde Rijk dreigt, verborgen.
De Duitsche jeugd leest Jünger, Niekisch en Möller van. den Bruck, schrijvers die, meer of minder, allen een socialisme op nationalen grondslag eischen. Daarmede naderen zij tot een katholieke jeugd, die met de pauselijke encyclieken ernst maakt, en ook tot de hervormde oppositie.
In 1932 schreef de conservatieve publicist Günther: ‘De sterkte van het nationaal-bolsjewisme kan niet naar het ledental van een partij of een groep worden berekend. Men moet een gevoel hebben voor de ontvan- | |
| |
kelijkheid der radicale jeugd voor deze ideeën, om in te zien hoe plotseling zulk een beweging, van een sectarisch groepje kan worden tot een volksbeweging ...’ Jarenlang was het nationaal-socialisme voor de jeugd een academische aangelegenheid, pas in 1929, maar toen ook met de oerkracht van een natuurcatastrofe, breidde het zich uit.
Op het oogenblik lezen de studenten de boeken van Niekisch! Hoe sterk de vijandigheid tegen Hitler is, moge een leuze bewijzen, die, tijdens de September-crisis en het dreigende oorlogsgevaar op de muren van een Duitsche universiteit werd geschilderd: ‘Wij willen niet voor Duitschland sterven, wij willen voor Duitschland leven!’ Hoe groot de ontevredenheid is bewijst de verkoop van een boek als dat van Kühn. Hoe ernstig de leidende kringen in Duitschland het gevaar inzien bewijzen de processen.
Niet of Niekisch gelijk heeft, noch of zijn weg naar succes voert is hier de kwestie. Daarover beslist slechts de geschiedenis. Belangrijk is, dat thans, in 1939, een steeds toenemend deel der Duitsche jeugd onder zijn invloed begint te komen. Dit is een factor die, bij een beoordeeling van het huidige Duitschland niet over het hoofd gezien mag worden.
‘Het Marxisme is dood ... leve het Socialisme!’ schreef in 1934 een nationaal-bolsjewistische leider, en deze zin teekent zeer scherp de Duitsche situatie. Gregor Strasser sprak reeds in 1932: ‘een diep, anti-kapitalistisch verlangen bezielt het Duitsche volk’. Destijds werd Strasser, de tot dusver machtigste man der partij, de wildernis in gestuurd, en later vermoord. Maar nog geen vijf jaar later is dit verlangen sterker dan ooit, het is niet slechts latent voorhanden, het is een positieve weerstand waar het regime tegen moet vechten. Want de verwachtingen die de jeugd koesterde toen Hitler aan de macht kwam, zijn niet vervuld. Men kon Strasser uitstooten, niet dat verlangen.
| |
| |
En nu kan men de vraag stellen of, met Niekisch, ook zijn gedachten gekerkerd zijn? Zeker zijn deze gedachten en deze doeleinden alles behalve ideaal, hoewel ook de ideeën van Niekisch zeker correcties ondergaan zouden, wanneer hij in de gelegenheid kwam, ze in practijk te brengen. Dat is vandaag nog onbelangrijk. Geen leer heeft grooter ‘correcties’ ondergaan dan het Marxisme, door den ‘Marxist’ Stalin! Belangrijk is en blijft in deze feiten, dat een toenemend deel der Duitsche jeugd, als uitweg uit de crisis die Duitschland nu en in de komende maanden doormaakt, er toe neigt Niekisch te volgen. Dat geeft aan zijn proces voor het Volksgerecht een bijzondere beteekenis tegenover den stroom van andere hoogverraadsprocessen.
13 Januari 1939.
(Leo Gestel)
|
|