De Gemeenschap. Jaargang 14(1938)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 549] [p. 549] Robert Franquinet De fluitspeler (pour Yvonne) Mijn kleine klare waterbel, hoor in dees nacht mijn wee en wel en plant uw voeten van albast in mijner handen warm schabel, als 't maanlicht aan den boskant wast. Ik blaas mijn hoornen horlepijp, mijn ogen wit, mijn wangen rood, wanneer gij als een stille boot vol sneeuw van bloemen zoet en rijp in slaap ligt bij den waterschoot. Ik vond een ster als morion in 't riet waar 't ruisen zacht begon, en in den geur van dierenvilt nog warm en mild van middagzon heeft zij heur dromen kuis en rild! Zij zag den fluiter in de beek, van winden speels, van maanlicht bleek, die lissen sneed en er op blies en dromend naar de vissen keek wijl 't water rond zijn knieën wies. En hoe een merel aan zijn mond zijn voorjaars stemgeluid hervond een groenvink in een kielewiet een putter, die van veren bont, heel droef werd bij dit schone lied. [pagina 550] [p. 550] Bloeit er een zon in 't wilde kruid? Geen vis, geen vrucht is hier mijn buit, geen boog en pijlen draag ik mee, ik snijd slechts lelielis en fluit dees klare nacht mijn wel en wee! Mijn waterbel, mijn blanke boot, ik vrees in u niet vuur en dood, ik schrei en lach niet in den kring van weedom die mijn hart omsloot, wanneer ik blij dit stroomke zing. En zot van zinnen ben ik wel, en speel mijn dwaze ritornel en ken geen één die schoner is voor u, o kleine waterbel, die rust en droomt in 't koele lis. Vorige Volgende