De Gemeenschap. Jaargang 14(1938)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 528] [p. 528] Louis de Bourbon Bloemen voor moeder's graf Daar zijn ze dan, de witte en roode bloemen, die ik je vroeger jaarlijks heb gebracht, ik heb ze op mijn kast gezet en wacht en zit je naam wat voor mij uit te noemen. Moeder, Moeder, wat is het lang geleden, ik peins of jij dat alles nog wel weet; nu voel ik pas, hoe oud en dor het leed geworden is, dat 'k om jou heb geleden. Hoe ver, hoe eindloos ver lijken de dagen dat wij tesamen zwierven door het bosch, zoekend naar anemonen in het mos of 's winters, voor het vuur, terwijl de vlagen van regen, sneeuwstorm om de hooge tinnen gierden, luisterend naar 't oud verhaal van verre vorsten en verloren praal of van de dwaasheid van de zeemeerminnen. 'k Heb dagen, nachten aan je bed gezeten, vergeefs, vergeefs, want eenmaal kwam de dood, ik weet niet eens, wie je de oogen sloot en die het deed, is het misschien vergeten. Heb je nu Hem ontmoet, die het bestemde dat je mij zoo alleen en hulploos achterliet, wegstootend in een afgrond van verdriet 't kind, dat je eerst zoo mateloos verwende? [pagina 529] [p. 529] Het muffe graf lag open in den regen 'k zag door dien regen en mijn tranen heen - dubbel gordijn - hoe je voorgoed verdween en 'k gilde 't uit: stop, vader, houd hen tegen. Wat is, vanaf dien dag, mij overkomen? geluk niet veel, lust, avontuur, berouw, en om mij heen oorlogen, haat, ontrouw, hoe luttel bleef er over van de droomen. En ik vertrok van de vertrouwde plekken waar 'k eens met jou tesamen had vertoefd, maar ieder land, waarvan ik heb geproefd, gaf mij den lust, naar andre te vertrekken. Wat is een leven? Het is snel geleden, duizend geslachten gingen ons vooraf, zij zijn, als jij, geborgen in het graf, en opgelost tot niets is wat zij deden. Zal ik nog verder gaan den vrede zoeken en het geluk, dat wijkt als een verschiet? wat ik zou doen, kan dat een ander niet? laat mij maar droomen bij versleten boeken. Zoo peins ik en de witte en roode bloemen staan op de kast en wachten op hun dood, ook zij keeren terug ter moederschoot, of wij haar aarde, God of hemel noemen. Vorige Volgende