| |
| |
| |
Uitzicht
‘Links’ en ‘Rechts’
Een Engelsen Jezuietentijdschrift schreef onlangs over het ‘schandaal van de linksch-katholieken’, die nog altijd weigeren te bukken voor de machtspolitiek van zekere leerlingen van wijlen Macchiavelli. In alle landen, waar nog eenigszins vrijheid van geweten bestaat, roeren zij zich, deze Kulturbolschewisten, tot groote woede van zekere elementen in de Kerk, die gaarne de kruimeltjes politieke winst zouden oppikken, welke van de tafels der Realpolitiker vallen. Wie zijn nu eigenlijk die ‘rechtsche’ en die ‘linksche’ katholieken? De ‘Schweizerische Rundschau’ (April) meent, dat het onderscheid hierin ligt, dat de ‘linkschen’ den nadruk leggen op de absolute beginselen van het Christendom, de forma universalis, ten koste van den zin voor de historische werkelijkheden, waarvoor de ‘rechtschen’ vooral oog hebben. Het eerste zou volgens dit maandblad vooral voorkomen in Frankrijk en Engeland.
Het Aprilnummer van ‘Colosseum’ stelt de vraag eveneens, en tracht tot een antwoord te komen door vergelijking van het streven van de ‘rechtsche’ ‘Frontespizio’, het Italiaansche katholieke blad, en de bekende Fransche ‘Temps Présent’, die een ‘linksch’ standpunt inneemt.
‘Frontespizio ziet het Katholicisme in een zeer nauwe historische betrekking tot de beschaving. Niet tot de beschaving in abstracto, maar zooals die op het oogenblik bestaat. Zijn houding is niet zeer verschillend van die van mr. Belloc in “Europe and the Faith”, of die van G.K. Chesterton. De geschiedenis van het Katholicisme en de geschiedenis van onze werkelijke beschaving kunnen niet van elkaar gescheiden worden. Deze historische beschouwing van het Katholicisme is vrij kenmerkend voor Italië.
De groep Fransche Katholieken rondom “Temps Présent” deelt dit inzicht niet. Terwijl Frontespizio de Kerk ziet in het licht, dat opging sedert de bekeering van Constantijn, zijn de schrijvers van Temps Présent meer geneigd terug te gaan tot de eerste Christenen. Zij leggen den nadruk niet zoozeer op de Kerk in de geschiedenis als wel op de H. Schrift en de H. Sacramenten. Hoewel zij niet zoover gaan als sommige Russische denkers, die het kerkelijk systeem en het “Cesaro-papisme” zien als den Groot-inquisiteur, die den Geest van Christus martelt, zijn zij hevig bezorgd te voorkomen, dat de historische en tijdelijke vormen worden verward.’
‘Wij gelooven, zegt het Engelsche Dominicanen-maandblad
| |
| |
‘Blackfriars’ van Juni, dat deze analyse juist is, en zij moge verduidelijken, waarorn wij, Engelsche Dominicanen, soms meer geneigd schijnen te zijn tot de katholieke ‘linkschen’ dan tot de ‘rechtschen’. Het feit, dat wij Dominicanen en Thomisten zijn, dwingt ons meer sympathie te hebben met hen, die de beginselen hooghouden, welke zoo licht schuil gaan achter de concrete historische vormen ... Het moge een partijdige overdrijving zijn van de ‘American Commonweal’, dat ‘er thans niets meer overblijft dan het ontvleesde geraamte van de wereld vóór de reformatie, en dat dit skelet een structuur is, die Christus heeft verworpen: het leven is er uit gevloden, en het plan, het tot nieuw leven op te wekken, is in deze vrijwel volkomen heidensche wereld zoo moeilijk uit te voeren, dat men moet twijfelen, of er met het lijk nog iets valt te beginnen’, deze opvatting staat in elk geval dichter bij de huidige feiten, dan het geschreeuw om de gewapende bescherming van de ‘Katholieke beschaving’.
Zooals in Frankrijk deze ‘linksch-Katholieken’ zich groepeerden rondom de tijdschriften ‘Esprit’, ‘Temps Présent’ en het dagblad ‘aube’, zoo hebben thans ook hun Engelsche vrienden, vereenigd in de ‘People and Freedom’-groep, de beschikking gekregen over een bescheiden maar actief tijdschrift, het ‘News Sheet’, uitgave van die groep, Campden Street, Londen W 8. In het eerste nuynmer geeft Mrs. Virginia M. Crawford een uiteenzetting van de beginselen, volgens welke de groep zich voorstelt te handelen, in een artikel, getiteld; ‘Katholieken en de democratie’:
‘De democratie ipj Europa leeft in een critiek tijdperk, en niet het minst in dat deel, dat zijn democratie grondvest op de christelijke beginselen. Niet alleen de dictatoren hebben getriomfeerd in verschillende landen; zelfs de democratische landen schijnen een phase van defaitisme te doorstaan, die velen ertoe leidt zich af te vragen, of een houding van de uiterste voorzichtigheid - om niet te zeggen van moedeloosheid - in de gegeven omstandigheden niet de beste is. Juist hiertegen moesten alle ware democraten eenstemmig protesteeren. Sedert den dood van Kardinaal Manning hebben de katholieke democraten in Engeland weinig gelegenheid van zich te laten hooren, hetzij op sociaal hetzij op economisch terrein, en in de laatste maanden wordt een steeds grooter deel van de katholieke opinie, zooals die tot uiting komt in de pers, gekleurd door fascistische sympathieën en overbluft door de totalitaire strevingen.
Daaruit ontstaat de door sommige katholieke democraten gevoelde behoefte aan een nieuw centrum van aaneensluiting, wat verleden
| |
| |
jaar leidde tot de totstandkoming van onze groep “People and Freedom”. In het kort gezegd is ons doel: telkens wanneer het noodig is, uitdrukking te geven aan onze katholieke overtuiging, ten aanzien van de rechten van de menschelijke persoon, de noodzaak van de burgerlijke en politieke vrijheid, en het essentieele kwaad van den modernen oorlog.
Wij meenen, dat er plaats moet zijn voor verspreiding van opvattingen over de dagelijksche gebeurtenissen, die tot nog toe te weinig gelegenheid hadden aan het daglicht te treden. En wij meenen, dat de katholieke democraten in het buitenland hartelijk den steun, hoe klein ook, zullen ontvangen van hun medestanders in Engeland, op een oogenblik, dat de Engelsche regeering op het continent beschouwd wordt als te vreesachtig om de democratische zaak te verdedigen.’
Wat hebben we in Nederland?
Lees in 's hemelsnaam de katholieke kranten niet! Men zou zich de oogen uit het hoofd schamen.
| |
Waarom verdween ‘Sept’?
De Parijsche correspondent van ‘Het Volk’ had een interview met den Franschen katholieken schrijver Michel Seuphor over de jonge christelijk-sociale beweging in Frankrijk, waarin deze, blijkens een verslag in ‘Het Volk’ van 3 Juni de volgende mededeelingen deed over het verdwijnen van het bekende weekblad ‘Sept’:
‘Sept’ werd op aandringen van den Paus zelf door Vader Bernadot opgericht. Maar direct na het verschijnen der eerste nummers (in 1934) kreeg ‘Sept’ grote vijanden. Generaal de Castelnau in de eerste plaats was ontstemd over het succes van die jonge beweging en verdroeg de schitterende concurrentie niet, die zij de reactionnaire beweging (La France Catholique), die onder zijn leiding staat, aandeed. Die laatste beweging omvat bijna 2 millioen Franse katholieken. Generaal De Castelnau heeft gedurende drie jaren niet opgehouden ‘Sept’ heftig in zijn bladen aan te vallen, waarbij hij niet aarzelde het wapen van de laster te hanteren. En dat ging zo ver en slaagde zo goed, dat de leugens ten nadele van ‘Sept’ verkondigd (Dominicaansche bolsjewiki - de Dominicaansche ‘Maffia’ - ‘Sept’ door Moscou betaald - ‘Sept’, weekblad van het Volksfront, enz.) tenslotte indruk hebben gemaakt op het Vaticaan.
‘En vanuit het Vaticaan (niet van den Paus, die de redacties van “Sept” herhaaldelijk had aangemoedigd en gelukgewenst)
| |
| |
kwam op een goede, dag het bevel de publicatie onmiddellijk stop te zetten. Dat was in Juli van het vorige jaar na een bezoek van De Castelnau aan Rome en de doorreis van kardinaal Pizzardo langs Parijs, waar deze niemand anders ontmoette dan Pozzo di Borgo en De Castelnau!
“Sept” is op het oogenblik door “Temps Présent” vervangen, dat onder leiding staat van onze vrienden Fumet en Folliet. Maar “Temps Présent” is minder stoutmoedig dan “Sept” was. De artikelen, die erin verschijnen, zijn zeer goed, maar het is minder jong.’...
Dit moeten we nu vernemen uit een socialistisch blad. Plaatste een katholiek journalist het in zijn krant, hij kreeg direct z'n congé. En wellicht zelfs geen steun van de Sint Vincentiusvereeniging.
| |
‘Ik ken u niet meer’.
Onder dezen titel publiceert de Zwitsersche ‘Entscheidung’ van 15 April een ‘historische beschouwing, ter gewetensonderzoek voor een katholieke partij’.
De schrijver gaat ervan uit, dat er, hoe vreemd het ook moge klinken, nog immer trouw aan het beginsel bestaat, ook in partijen, ook in katholieke partijen. Het sterkst is die trouw te vinden bij de kleine partijgangers, die dan, bij plechtige gelegenheden, voor hun trouw beloond worden met een handdruk, een audiëntie, een vermelding in de krant. Dan begint het menschelijke in deze trouw aan het beginsel: trouw om trouw.
Edoch, dan komeri de moeilijke dagen, de dagen, waarin die trouw beproefd wprdt, dagen, waarin groote woorden gesproken worden, als: ‘Tot in den dood’. En hier beginnen - nu we van katholieke partijen spreken - de historische herinneringen. En de schrijver vertelt een boosaardig sprookje:
‘Er was eens in Italië een katholieke partij. Een priester was haar leider. Doch zij werd de Kerk hinderlijk, van dag tot dag. Zij werd de Kerk hinderlijk, toen een machtigere kwam, wien de katholieke partij hinderlijk werd. De leider van de partij werd verbannen. De concessie van den machtigere aan de Kerk was, dat de leider het land mocht verlaten. Wat het lot werd van al de kleinere leiders weten we niet. ‘Ik ken u niet meer,’ zei de Kerk.
Er waren eens in Duitschland twee katholieke partijen. De eene werd geleid door een prelaat, de andere door een leek. Doch beide werden de Kerk hinderlijk, van dag tot dag. Zij werden de Kerk
| |
| |
hinderlijk, toen een machtigere kwam, wien de katholieke partijen hinderlijk werden. Tot dusver waren de prominenten der beide katholieke partijen ook de prominenten der katholiekendagen - enfin ... De prelaat is prelaat gebleven, zij het dan tegenwoordig in Rome. De leek, die de kleine partij leidde, verbleef tijdelijk in een concentratiekamp; en vele leiders, afgevaardigden, ministers dezer katholieke partijen met hem. Anderen vluchtten; het is hun moeilijk, nog audiënties te verkrijgen. Van een vroegeren katholieken kanselier zei een prelaat, toen hij bemerkte, dat een man omgang met hem had: ‘U gaat toch niet om met X.; die heeft toch geen toekomst meer!’ Tegenwoordig is het pijnlijk voor de Kerk aan de vroegere katholieke partijen herinnerd te worden. ‘Ik ken u niet meer’, zegt de Kerk.
Er was eens een katholieke staat, een ‘Christelijke Standenstaat’, Oostenrijk. Er waren in dezen staat katholieke staatslieden, van de hoogste tot de laagste. Hij had een grondwet, die men beschouwde als de eerste poging tot verwerkelijking van christelijke staatkundige beginselen in onzen tijd. Doch deze katholieke staat en zijn leiders werden de Kerk hinderlijk, van dag tot dag, Hij werd de Kerk hinderlijk, toen een machtigere kwam, wien deze katholieke staat en zijn mannen hinderlijk werd. De kanselier van dezen staat is gevangen. Tallooze lagere leiders zijn het met hem. De Kardinaal van dezen staat, die vroeger zeer bevriend geweest was met de mannen, die nu hebben afgedaan, begroet den nieuwen machthebber, hij onderwerpt zich niet alleen, hij viert hem plechtig als een door God gezondene. En alle Bisschoppen doen evenzoo. ‘Ik ken u niet meer’, zegt de Kerk tot de mannen van den met geweld bedwongen staat.
Er was eens in Spanje een katholieke partij. Tegenwoordig hangt het niet van de partij af, of zij weer een rol mag spelen. Op het oogenblik kan zij dat niet. En het hangt ook niet van de Kerk af. Het hangt van een generaal af, of de katholieke partij hem hinderlijk zal zijn of niet. Op het oogenblik is zij het niet. En het hangt van dezen generaal af, of de Kerk ook tot deze katholieke partij zal moeten zeggen: ‘Ik ken u niet meer’.
Dit alles zijn, helaas, historische feiten, waarmede de katholieke politicus rekening heeft te houden; elk oogenblik zegt de Kerk tegen de katholieke partij, die verliest: ‘Ik ken u niet meer’. De schrijver legt er den nadruk op, dat het hier gaat om de verhouding van de Kerk tot de politieke partij, niet tot de geloovigen. Hoewel we rekening hebben te houden met het historische feit, dat ‘de staat, die “geen martelaren maar misdadigers” maakt, aldus de Kerk voor de keuze stelt, hoe Zij haar eigen slachtoffers wenscht te beschouwen, als martelaren of als staatsmisdadigers
| |
| |
- ofwel als “onvoorzichtigen, redeloos ziek exponeerende onverstandiqen”, waartoe sommigen, bereid tot een compromis, reeds neigen. - Wanneer wij “Kerk” zeggen, bedoelen wij precies dat begrip, dat de theoloog bedoelde, die onlangs schreef: “De Kerk erkent elke regeering”.
Wij zeggen dit alles, om er op te wijzen, dat het tenslotte een onding is christelijke politiek alleen te willen bedrijven of te bereiken met behulp van een katholieke partij. Wanneer uit het geloof de plicht is opgelegd, om ook de wereld met de krachten van het geloof te vervullen en te vormen, dan kunnen katholieke partijen niet garant staan voor deze vervulling van christenplicht. Moesten zij er garant voor staan, dan zou het prijsgeven van deze partijen door de Kerk op het oogenblik van een politieke nederlaag ook een prijsgeven van religieuze beginselen zijn - doch elke Bisschop in elk land, die op het oogenblik van gewelddadigheid door een tegenstander de katholieke partij heeft prijsgegeven, zal met plechtige overtuiging zeggen, dat dit geen religieuze, doch slechts een politieke aangelegenheid is. Wanneer echter de katholieke partij opgegeven kan worden en opgegeven wordt, zonder dat daarmee een christelijke plicht wordt opgegeven, dan moeten er andere, misschien zelfs belangrijkere factoren zijn, die leiden moeten tot de doordeeseming van de wereld met den christelijken geest dan de katholieke partij alleen. Dan kan het niet behooren tot een katholieke partij niet als een kenmerk van gebrekkig katholicisme gelden.
Dit belangrijkere i^u kan slechts dit zijn: de opvoeding van de igeloovigen zoodanig, dat zij hun christendom - ook zonder organisatorische vormen, zonder de “massale opkomst van katholieke scharen” - beleven met het bewustzijn, dat iedere enkeling zuurdeesem moet zijn, waar hij ook zij en wat hij ook doen moge. Werkelijk katholiek gevormde, van binnen uit bezielde menschen zullen christelijker kunnen werken in deze wereld dan het in de praktijk brengen van zeer wereldlijk-parlementaire “spelregels” onder katholieke symbolen kan doen’.
| |
Alles voor het heil der zielen.
Naar aanleiding van de situatie der Kerk in Oostenrijk, waar ‘Der Deutsche in Polen’ van ia Juni een massa-afval constateert, wijst het blad op een herderlijk schrijven van het Oostenrijksche episcopaat, waarin deze ‘ketterij van onze eeuw’ ontmaskerd wordt. Het blad publiceert uit dezen herderlijken brief eenige gedeelten, p^a herinnerd te hebben aan de houding van de Duitsche Bisschoppen, zegt dit schrijven:
| |
| |
‘Men mag zich daarom niet verbazen, wanneer ook ons, Oostenrijksche katholieken, een gerechtvaardigde zorg voor den godsdienst vervult ... de christelijke regeering van Oostenrijk beschermt bij haar verzet tegen het nationaal-socialisme niet slechts haar rechtvaardige politieke belangen en rechten, doch bouwt tegelijkertijd een dam tegen het verder doordringen van deze godsdienstige dwalingen.’
Tegenover de leer van het nationaal-socialisme stelt het Oostenrijksche episcopaat dan vier stellingen, waarin het, op grond van de rechtvaardigheid en liefde de rassenwaan veroordeelt; de christelijke vaderlandsliefde verdedigt en het anti-senaitisme veroordeelt- zich verzet tegen het extreme nationaliteitenbeginsel en het ‘aankweeken van de Oostenrijksche gedachte’ begroet; en tenslotte de ideeën en strevingen veroordeelt, die ‘consequent tot een nationale kerk en dan tot een openlijke breuk met de katholieke Kerk moeten leiden.’ ‘Wij vragen en vermanen alle katholieken dezen onzen met de beste bedoelingen gegeven raad niet in den wind te slaan, doch ter harte te nemen. Wij weten zeer goed, dat niet alle aanhangers van het nationaal-socialisme ook zijn godsdienstige dwalingen aanhangen. Doch Wij zien dieper en verder, en vreezen met recht, dat de logica van de ideeën en feiten evenals van andere machtsinvloeden tenslotte toch tot dat eindresultaat moeten leiden, waartegen alle overtuigde katholieken met Ons, Bisschoppen, zich moeten verzetten.’
‘Deze brief is, schrijft “Der Deutschein Polen”, door alle Oostenrijksche Bisschoppen met Kardinaal-Aartsbisschop Innitzer aan het hoofd onderteekend. Hij heeft slechts één betreurenswaardige fout; zijn datum is 21 December - 1933 ...’
De fout is inmiddels hersteld. Niet door den datum te wijzigen, maar door een nieuwe plechtige verklaring van Kardinaal Innitzer op 28 Maart 1938:
‘Wij zijn overtuigd, dat door het werken en streven van de nationaal-socialistische beweging het gevaar van het verwoestende godlooze bolsjewisme tegengegaan werd. De Bisschoppen begeleiden dit werk in de toekomst met hun zegenwenschen en zullen ook de geloovigen in dien zin vermanen.’
Over het ‘eindresultaat, waartegen alle goede katholieken zich met de Bisschoppen moeten verzetten’ wordt niet meer gesproken in de bisschoppelijke kanselarij te Weenen. Daarover spreken anderen, zoo duidelijk, dat de ‘Awenire d'Italia’ het noodig vond te waarschuwen, dat men ‘nóg niet’ van een schisma mag spreken. Edoch, wat bedoelde de H. Vader, toen hij in een toespraak tot Fransche zusters sprak van ‘een openlijken geloofs- | |
| |
afval’, die Hem ter oore was gekomen, op den dag nadat Hij den Oostenrijkschen Bisschop Mgr. Waitz in audiëntie ontving?
| |
Rondom den heiligen oorlog.
Sedert Maritain des stelling van den franquisten-pater Menendez-Regaida O.P., volgens wien de door Franco gevoerde oorlog een ‘heilige oorlog’ is, afwees, is de pers in het nationalistische Spanje als een furie aangevallen op de Fransche bladen, onder welke de ‘Croix’, die het bij den bekenden thomist hielden. Tenslotte meende de rechtsche minister van Binnenlandsche Zaken zich in het geval te moeten mengen; hij hield een feestelijke scheldrede, vooral tegen Jacques Maritain, den ‘gedoopten Jood’ (vergat Z.Exc. een oogenblik den ‘heiligen oorlog’, of heeft hij te weinig tijd om er zich van op de hoogte stellen, dat óók Christus tenslotte een ‘gedoopte Jood’ is?).
In de ‘Figaro’ van 31 Mei antwoordt François Mauriac op de rede van den minister. Jacques Maritain, zegt hij, is geen ‘gedoopte Jood’, ‘maar als hij het was, zou hij er volgens mij niets minder om bewopiderd en bemind dienen te worden’.
Ten aanzien van zijn houding ten aanzien van het Spaansche drama - en die van vele katholieke intellectueelen in Frankrijk met hem - herinnert hij eraan, dat hij, bij de eerste berichten over den opstand en de priestermoorden door het gepeupel telefonisch een artikel doorgaf aan de ‘Figaro’, getiteld: ‘De Internationale van den haat’. De wandaden van Mooren, Duitschers en Italianen, de bombardementen van open steden, de witte terreur brachten hem en zijn vrienden in een gewetensconflict. ‘Wat echter, zoo gaat Mauriac voort, ons onze houding uiteindelijk deed bepalen, was de pretentie van de Spaansche generaals: het voeren van een heiligen oorlog, een kruistocht, het zijn van de soldaten van Christus. Ik wilde, dat men ons op dit punt eindelijk eens begreep. Vriendelijke confraters hebben in allen gemoede geschreven, dat ik het betreurde, dat er maar vijftienduizend priesters vermoord waren, en dat ik vond, dat het er niet genoeg waren. Laten we ernstig blijven: de heiligschennissen en misdaden, begaan door een woedende en gewapende menigte na de onderdrukking van een militairen opstand, zijn onduldbaar en afschuwelijk. Wij beweren alleen, dat de moorden gepleegd door Mooren met een Heilig Hart op hun burnous gespeld, de systematische ‘zuiveringen’, de lijken van vrouwen en kinderen, achtergelaten door Duitsche en Italiaansche vliegers in dienst van een, katholieken chef die zich ‘soldaat van Christus’ noemt, een ander soort afschuwelijkheden zijn. Gij hebt het recht te zeggen, dat
| |
| |
deze u minder treffen; doch van geen van ons hangt het af, of de gevolgen ervan niet te duchten zullen zijn voor de zaak, die ons boven al het andere moet gaan: het Rijk Gods op aarde.
Wij begrijpen, dat het episcopaat en de geestelijkheid moeite heeft een conflict te beheerschen, waarin zij op zoo tragische wijze gewikkeld werden. Niettemin blijft het verschrikkelijk ongeluk bestaan, dat voor millioenen Spanjaarden Christendom en fascisme in het vervolg één begrip zullen zijn, en dat zij het eene niet kunnen haten zonder ook het andere te verafschuwen.
... Hier vraag ik onzen lezers, die ons zoo streng beoordeeld hebben, de redenen te begrijpen, die de Fransche katholieken hebben, meer dan de andere misschien, om elk compromis tusschen de zaak van Christus en die van partijen te duchten: sedert den oorlog is in Frankrijk iets gebeurd, dat een enorme draagwijdte heeft, en dat aan de toeschouwers buiten ontgaat. De sociale arbeid der katholieken, het initiatief van een bijzonder hoogstaand episcopaat, den vriend der armen en bouwer van kerken, de toewijding van een der beste clergé's, die er op de wereld zijn, hebben vrucht gedragen. Er bestaat een katholieke wedergeboorte in de arbeidersklasse, er bestaat een katholieke vakorganisatie, er bestaat een ‘Christen-arbeidersjeugd’.
... Laat de minister te Salamanca het begrijpen: op het oogenbllk, dat de moeiten van zooveel christelijke geslachten en zooveel verborgen toewijding eindelijk tot een resultaat komen, zullen wij op het nederige plan waarop het ons is gegeven te arbeiden, nooit toestaan, dat het Evangelie gecompromitteerd wordt. Als de afschuwelijke wet van den oorlog u gebracht heeft tot die ‘zuiveringen’, waarvan Bemanos ons verteld heeft in een onverganke- lijk boek, tot bombardementen van open steden, als zij u ertoe verplicht heeft dat monsterlijk verbond aan te gaan met het racisme, den vijand van de Kerk, even geducht, even gewelddadig als het communisme, nogeens: het staat niet aan ons u daarom te oordeelen of te veroordeelen, omdat uwe bedoelingen goed kunnen zijn. Maar wij voelen ons verantwoordelijk tegenover het getrouwe volk, dat wij niet vrijelijk mogen bedriegen. Toen Jacques Maritain zich, met al de kracht van zijn dialectiek en het vuur van zijn naastenliefde, keerde tegen die pretentie van de Spaansche generaals, die beweren een heiligen oorlog te voeren, heeft hij aan de katholieke Kerk een dienst bewezen, welks belangrijkheid wij kunnen meten aan de woede, die zijn betoog verwekte.
Wij achten onszelf niet onfeilbaar, doch wij zullen niet ophouden te bevestigen wat ons toeschijnt waar te zijn, op hetzelfde uur, waarin de burgeroorlog misschien ten einde raakt; want wanneer alles ten einde schijnt zal het onverdeelde rijk van het geweld
| |
| |
beginnen. En het geweld, dat zich bedient van de Kerk, dat is het grootste ongeluk dat over een christenvolk kan komen. En het is tevens de grootste misdaad, als althans het woord eeuwig waar blijft, dat de oude Apostel (hij, wiens hoofd gerust had op de borst van den Heer) aan het einde van Zijn leven steeds herhaalde:
‘Mijn welbeminden, God is Liefde!’
| |
Vinculum caritatis.
Het was in de dagen van het Internationaal Eucharistisch Congres te Boedapest, waar de Kardinaal-Staatssecretaris Pacelli zijn magistrale openingsrede hield. Het parool was uitgegeven: geen politiek op een congres van het Sacrament van Liefde. Doch één sectie was er, die zich niet aan dit parool stoorde (eigenlijk twee: ook in de Nederlandsche sectievergadering kon een der sprekers zich niet bedwingen eeri jubelzang aan te heffen op onze allerchristelijkst-calvinistische regeering).
Den 28en Mei, aldus meldde de ‘aube’, vergaderden de Spaansch sprekende deelnemers zich in een gebouw aan de Horansky Utca, waar naast de emblemen van het congres een portret van Franco hing, met eronder de woorden ‘Vinculum caritatis’.
De vergadering wprd gepresideerd door den Kardinaal-Aartsbisschop van Toledo, Goma y Tomas, die aan het slot een felle propaganda-rede hield voor den rebellen-generaal, die den band van liefde onder de Spanjaarden moest en zou leggen. Aan het eind van de vergadering protesteerden enkele deelnemers. Wie gelijk had? Franco zelf besliste over die vraag. Achtenveertig uur na de woorden van den Kardinaal liet hij het stadje Granollers door zijn huurlingen bombardeeren: 500 doode burgers, meest vrouwen en kinderen.
‘Vinculum caritatis.’. Jawel.
| |
Non-interventie.
De ‘Giornale d'Italia’ van 17 April:
‘Het Italiaansche luchtwapen werkte krachtiger dan ooit: binnen zeer korten tijd werd in het gebied van Tortosa een bommenlast van meer dan 80 ton neergeworpen’.
De ‘Gazetta del Popolo’ van 4 April:
‘... en zooals we Franco nu geholpen hebben, zoo zullen wij hem ook later met de noodzakelijkste middelen helpen; met onzen economischen steun, met den arbeid van onze technici en onze arbeiders ...’
| |
| |
De ‘Corriere della Sera’ van 11 April:
‘Wij Italianen, die de beteekenis van het legioen van generaal Berti voor het succes in den slag aan den Ebro kennen, en die weten, dat men dank zij hem en door hem slechts daar gekomen is, waar men tegenwoordig is, wij Italianen begroeten trots onze soldaten, die belangrijkste factoren van deze overwinning zijn geweest.’
De ‘Popolo d'Italia’ van 21 April:
‘Het aanvalsplan op Tortosa, door den Italiaanschen generalen staf uitgewerkt, werd door den generalissimus Franco ondersteund.’
‘Mussolini heeft door zijn verklaringen inzake de Spaansche aangelegenheid zelfs zijn meest slaafsche Fransche bewonderaars in een moeilijk parket gebracht. Want ook al is hun inzicht nog zoo vertroebeld door hun conservatisme en hun klassenhaat, toch zullen ook zij paf staan van de woorden van een, die zelf op de meest cynische wijze het non-interventie-verdrag met voeten treedt, en tegelijkertijd een land, dat dit verdrag trouw is gebleven, verwijten in het gelaat slingert’, meent de ‘Basler National Zeitung’ van 18 Mei.
| |
Het bolsjewistische Frankrijk.
Naar aanleiding van de herstelfeesten der kathedraal van Reims schrijft Geores Bidault in de ‘aube’ van 12 Juli:
‘Zeker, de vijand kan spreken van een verbolsjewiekt Frankrijk. Hij kan zelfs toespelingen maken op sommigen onzer landgenooten. Maar het is niettemin Frankrijk, dat dagen als die van Reims aan de wereld ten voorbeeld kan stellen, dagen, waarop de publieke overheid plaats nam in een nationaal heiligdom om er het woord van een prins der Kerk te aanhooren. Te Reims heeft de staat zijn eerbied getoond, en de Kerk kon er vrijuit spreken: in hoeveel landen kan men tegenwoordig zulk een ontmoeting zien? Frankrijk heeft lessen te geven en niet te krijgen. Zij, die Frankrijk beschuldigen, mogen er aan gaan denken het spoedig na te volgen.’
| |
Achting, enthousiasme en dictators.
Pater Dr. J.v. Heugten S.J. schrijft in ‘Boekenschouw’:
‘De onwaardigste en hersenlooste verplichting, die een moderne dictatuurstaat, van welke richting ook, zijn onderhoorigen oplegt, lijkt mij: het moeten heet loopen voor een of ander opgewerkt individu, dat de kans zag en de energie bezat om zich aan het hoofd van den staat te stellen. Zoo iemand kan een achtenswaardig mensch zijn, ofschoon met achtenswaardige middelen moeilijk
| |
| |
een staat veroverd wordt. Dat men hem achting toedrage is dus al een heele eisch.
Maar in dictatuurlanden is men met achting niet tevreden; er wordt geestdrift, enthousiasme gevorderd en dit voor een willekeurig iemand, die misschien het toppunt van vulgariteit is. Al zou de heer Mussert Nederland in een paradijs herscheppen en de gevolgen van den zondeval weten weg te nemen, al zou hij het vaderland omtooveren tot een oord, waar de engelen des hemels zich konden thuis voelen, wanneer dit tot den prijs van een heil Mussert! met armzwaai, moest gekocht worden, zou het te duur betaald zijn.
Arescat potius dextera mea! Eer verdorre de rechterhand dan zich tot zulk een gebaar te leenen. De eisch om een Mussert, een Arnold Meijer, een van Seeveren en overmorgen wellicht een of anderen Jansen met stem en handheffing te bejubelen, is te hoog voor een mensch, die zich rekenschap geeft van zijn daden.’
| |
Greuelmärchen
De ‘Deutscher Volkswirt’ van 1 Juli wijdt een lezenswaardig artikel aan het vraagstuk van de salarissen in het Derde Rijk en de moeilijkheden, die daaruit voor de regeering voortspruiten. De schrijver ervan geeft toe, dat het geheele economische apparaat op het oogenblik in dienst staat van de productie van niet-verbruikbare goederen: bewapening, autowegen, gebouwen. ‘Voorzoover de behoeften daaraan overeenkwamen met het gebruik van de besparingen, kon zich geen enkele moeilijkheid voordoen. De uitputting van de reserves echter heeft ingewikkelde problemen doen ontstaan.’
Als een der problemen noemt de schrijver de toenemende spanning, voortkomende uit de vergelijkingen, die het volk maakt tusschen de door de industrie gemaakte winsten en de salarissen, die steeds op hetzelfde niveau blijven staan. ‘Het is menschelijk, al te menschelijk, dat hieruit soms spanningen voortkomen, bittere vergelijkingen, of minstens dringende eischen, en dat de vraag gesteld wordt: waarom zouden sommigen groote winsten maken, en anderen slechts weinig voordeel hebben?’
Dus de salarissen verhoogen, zou men zoo zeggen. Neen, zegt de ‘Deutscher Volkswirt’, want ‘elk toegeven aan deze eischen zou een nieuwe inflatie en een crisis met zich meebrengen. Het begint altijd met de vergelijking van inkomsten.’
Het blad stelt voor de improductieve activiteit van administratieve lichamen te beperken door massa-ontslag van ambtenaren. ‘Na de technische rationalisatie is een economische rationalisatie hard noodig’....
|
|