De Gemeenschap. Jaargang 14(1938)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] Louis de Bourbon Een afscheid Ruischt voor het huis nog de tjimaraboom? Roepen de oeloengs 's nachts nog voor de ramen? Is alles nog als vroeger, toen wij samen den slaap afwachtten, moedeloos en loom? Hoe is toch 't bloedend rood der bougainville, vervloeiend in het trillend licht der hitte - een kleurenspel, welks beeld wij niet bezitten, er is geen verf, waar zooveel gloed in viel -? Vraag mij dit alles niet, het heeft geen zin, gij weet, dat wij gedoemd zijn om te zwerven, de goede reis begint eerst bij het sterven: zonder afspraak, zonder herinnering. Gij leeft nu in een ander land, een ander licht, een gansche wereld wentelt tusschen beiden; ik vind, als vroeger tastend aan mijn zijde, een zachte hand niet meer, uw lief gezicht. De mensch vindt in elk land een nieuw verdriet, een altijd afscheidnemen was mijn leven naar andere horizonnen, in het streven naar een geluk, dat blijft; ik vond het niet. Maar gij waart steeds mijn troost, mijn toeverlaat: het stille meisje, waarvan dichters droomen, maar ook de moeder, die mij werd ontnomen, vond hare zachtheid weer in uwen staat. [pagina 169] [p. 169] Wat was, toen het schip vertrok, uw laatste woord? ik zag, in het heete licht, twee handen wuiven, een funnel floot, de zee sloeg met haar kuiven tegen den romp, een kabel viel van boord. Nu zit ik hier, alleen, en zie naar zee en fluister, bij het naderen van een steven: (alsof het mogelijk was, dit te beleven) haar schip, haar schip, het keert terug ter ree. (Leo Gestel) Vorige Volgende