| |
| |
| |
Willem Hoffman Dirk Crabeth, een christelijk kunstenaar der Renaissance
In het najaar van 1936 werd te Gouda de restauratie voltooid van de glorieuze glazen, die sedert de tweede helft van de Zestiende Eeuw het kostbaar sieraad zijn van de Groote Sint Janskerk, het laat-Gothische Godshuis, dat in het hart van de IJselstad staat nabij de Markt.
De restauratie, die meer dan vijf-en-dertig jaar heeft geduurd, werd uitgevoerd onder leiding van den Delftschen glazenier Ir. Jan Schouten, nadat door de Restauratie-Commissie een keuze was gedaan tusschen twee Nederlandsche ateliers, dat van Schouten te Delft en dat van Nicolas te Roermond.
De eeuwen hadden het broze glas geteisterd. Windhoos en hagelslag hadden het vernield. Het kerkgebouw zelf toonde een ontstellend verval en de dag was niet ver, dat de scheurende muren de glazen uit hun raamverband zouden hebben gerukt.
Zoover is het niet gekomen! De Goudsche Sint-Jan, een van de omvangrijkste, kerkelijke bouwwerken van ons land, is hersteld onder leiding van Cuypers en Kromhout en met haar het glas!
Aan het Goudsche glas is onafscheidelijk de naam van den glazenier Dirk Crabeth verbonden, den grootsten glasschrijver, dien de Nederlanden ooit hebben gekend, den nobelen vertegenwoordiger van de Renaissance. Hij is de eerste geweest, die in de herbouwde Sint Janskerk in de choorvensters glas heeft geplaatst.
In den nacht van 12 op 13 Januari 1552 was de Goudsche hoofdkerk door brand vernield en het tempeest had al het glas verbrijzeld van een Lucas van Leyden,
| |
| |
een Coddesteyn en een Ponsen. Dirk Crabeth heeft toen de reusachtige taak aangevat, die hij in het korte tijdsbestek van nog geen twintig jaar zou voltooien; waarin de meester, ongeacht de opdrachten, die hij wellicht voor andere kerken heeft uitgevoerd, negen glasvensters brandde voor de Goudsche Sint Jan; waarin hij in zijn winkel, zijn werkplaats, een-en-twintig glasvensters door leerlingen liet vervaardigen onder zijn leiding, eveneens voor het Goudsche Godshuis en voor een kleine kloosterkerk der Augustijnen in zijn vaderstad. Zooals thans de restauratie het geschenk is geweest van heel het Nederlandsche volk, - immers naast de personen en de bestuurscolleges, die groote giften gaven, droegen allen, die door den aankoop van de postzegels voor het Goudsche glas een bijdrage schonken, tot het herstel bij -, zoo zijn ook oorspronkelijk de glazen het geschenk geweest van velen. De Bisschop van Utrecht, George van Egmond, ging voor. Hij schonk het eerste glas, waarin hij door den glazenier deed schrijven:
Aperis tu manum, excerce pietatem.
Doe uwe hand open, oefen godvruchtigheid.
Cornelis van Myerop en de Bisschop van Luik, Robert van Bergenopzoom, volgden zijn voorbeeld. Tezamen schonken deze drie prelaten het glastriptiek in het choor, waarin de figuur van Sint Jan den Dooper, den patroon van de kerk, wordt geëerd, waarin het glorievolle tafereel van den Doop van Christus zich toont als de centrale voorstelling in flamboyante pracht geheven boven het hoogaltaar.
Sedert eenige publicisten in de tweede helft van de vorige eeuw schreven, dat de Goudsche glasschilderkunst alle religieuze diepte zou missen, heeft bij velen in ons land de idee post gevat, dat deze glazen voor het godsdienstig sentiment waardeloos zouden zijn. En dit ten onrechte!
| |
| |
Judith heeft Holofernus onthoofd.
Fragment uit het glas van Dirk Crabeth ‘Judith verlost Bethulia’.
| |
| |
Edvard Munch
De bruiloft van den bohémien (1925).
| |
| |
Want deze schrijvers hebben de kunst van Dirk Crabeth miskend door deze kunst niet te onderscheiden van die van zijn broer Wouter en van die van de andere glasschilders, die hun oeuvre schonken aan de Sint Janskerk. Hierdoor werd op Dirk Crabeth's kunst het stigma gedrukt van a-religieus, dat slechts ten aanzien van de kunst van de anderen grootendeels zeer gerechtvaardigd is. Het klinkt ongeloofwaardig, dat dit kon geschieden, maar wanneer men bedenkt, dat tot op den dag van heden kunstcritici van naam, over de Goudsche glazen schrijvend, zich bij voortduring vergisten, zooals prof. Roland Holst deed, die een glasvenster van een laat-Zestiende-Eeuwschen schilder een voorbeeld van Dirk Crabeth's kunst noemde, dan begint men te begrijpen, dat deze critische dwalingen hun oorzaak hierin vonden, dat deze menschen over de Goudsche glazen, waarvan een deel tot de schoonste ter wereld behoort, schreven, hoewel zij deze glasvensters nauwelijks hadden gezien en nog minder hadden bestudeerd.
Van een kunstliefhebber, die ten hoogste enkele uren in de Sint Janskerk verblijft, mag men verwachten, dat de voorstellingen der glasvensters een chaotisch beeld hebben achtergelaten in zijn herinnering; hij zag immers meer dan vijftig glazen, waarop bijna duizend menschelijke figuren staan afgebeeld; van een kunstkenner, die de glasvensters veelvuldig en nauwkeurig met den kijker en met het bloote oog heeft aanschouwd, die uiteraard vertrouwd is met de Heilige Schrift en op de hoogte is van de literatuur, over de Goudsche glazen verschenen, verwacht men, dat hij thuis gekomen, tenminste het eene glas, nog onderscheiden kan van het andere. Dat men dit niet heeft gekund, is het stellige bewijs, dat de grievende, hierboven geuite beschuldiging, maar al te zeer gegrond is.
De kunst van Dirk Crabeth dient scherp onderscheiden te worden van die van Wouter Crabeth en van die
| |
| |
van de anderen, die hun oeuvre schonken aan de Sint Janskerk. Allereerst naar den vorm.
De geheele Middeleeuwen door, vanaf den tijd der vroeg-Christelijke basilieken tot in de Vijftiende en Zestiende Eeuw toe, was de glasschilderkunst bedoeld als een voortzetting van den wand. Het glas kende evenals het muur-fresco en het mozaïk geen diepte. Op deze wijze werkte het volledig mede de ruimte van het Romaansche en Gothische Godshuis te begrenzen. De Renaissance bracht in deze opvatting, dat het kerkgebouw een afgesloten ruimte moest zijn, verandering. De bouwmeester der Renaissance brak het dakgewelf en de muren van het Godshuis open; niet langer streefde hij in de opgaande lijnen van zijn architectuur naar een onzichtbare wereld; integendeel, zijn bouwkunst opende naar alle zijden een verschiet naar de zichtbare schepping.
Dirk Crabeth heeft in de vensters van de Sint Janskerk, een Godshuis, dat, hoewel in 1552-1555 geheel herbouwd, een laat-Gothische, vijfbeukige kruisbasiliek en dus een Middeleeuwsch bouwwerk is, glas geplaatst, dat wat zijn vorm betreft een overgang is van Middeleeuwschen naar Renaissancevorm. Dirk Crabeth streeft in het meerendeel van zijn glasvensters ernaar geen disharmonie tusschen bouwwerk en glas te scheppen. In het meerendeel: de Zuidelijke zijwand van de kerk toont enkele glasvensters, waarin hij veel minder zich-zelf is, waaraan door leerlingen wellicht meer is meegewerkt, en waar deze disharmonie wèl aanwezig is. De beoordeeling van Dirk Crabeth's kunst mag naar deze glasvensters, die zijn groote kunnen onvolkomen weergeven, evenwel niet geschieden. In dit opstel blijven zij dan ook geheel buiten beschouwing.
De drie glazen in het choor, het predikend leven van Joannes den Dooper aan den Jordaan voorstellend en de glazen ‘Judith verlost Bethulia’ en ‘Het laatste Avondmaal’, - de benedenhelft van het transeptraam -,
| |
| |
beide in den Noordelijken zijwand van de kerk, zijn werkelijk tapijten gebleven, onderdeelen van de wandversiering, die het licht doorlaten.
Toch beeldt hij in het glas mensch en dier op natuurlijke wijze uit, plaatst hen in de natuur zelf of tegen den wand eener zaal; maar hij zet de voorstellingen op het tweede en derde plan, niet achter de voorstellingen van het eerste plan, maar er boven; op deze wijze verkrijgt hij een verschiet, dat zich laat zien in eenzelfde vlak.
De andere glasschilders in de Sint Janskerk hebben allen gebroken met de idee, dat het glas, als onderdeel van den wand, de ruimte moest begrenzen. Voor hen was het venster een welkome gelegenheid het Godshuis naar alle zijden te vergrooten. Zij gaven de glazen een diep perspectief. In de gaanderijen van de tempels, die zij bouwden in de glazen, kon de geloovige in gedachten uitvoerige wandelingen maken!
Zooals er verschil is in den vorm, zoo is er differentie naar den aard.
Dirk Crabeth is een Christelijk kunstenaar geweest der Renaissance. Zeer zeker heeft hij het aardsche leven, de aardsche dingen, hartstochtelijk lief gehad; in de uitbeelding van zijn figuren zal hij getuigenis geven van deze overgroote genegenheid; maar zijn kunst heeft geworteld in den tijd der Middeleeuwen, die in zijn wezen vroom was.
Er zijn in de glasschilderkunst van Dirk Crabeth voorbeelden te over, die welsprekend zijn voor zijn Christelijk geloof. Allereerst treft het den aandachtigen bezoeker, dat Dirk zijn glasvensters slechts een dienende functie in het Godshuis heeft toegekend. De glazen dienden allereerst door de flonkerende en toch edele, gedempte pracht hunner kleuren tot fond van de Heilige Handelingen, op de tweede plaats verrichtten zij de functie een geloofsleer te zijn in beeld. Nergens
| |
| |
drongen zij zich aan den geloovige op, nergens dwongen zij zijn gedachten in een profane richting.
De Evangelische idee, die aan de dooptriptiek ten grondslag ligt, geeft eveneens getuigenis van het geloof van den schilder. Hoe duidelijk heeft hij de roeping, die Joannes vervulde, die hij zelf karakteriseerde, toen hij zijn leerlingen Jezus' meerderheid leerde met deze woorden: ‘Hij moet wassen en ik moet minder worden’, in de drie choorvensters verbeeld! Men kan slechts betreuren, dat niet aan Dirk Crabeth, maar aan verschillende andere glasschilders, de opdracht werd gegeven het leven van den Dooper, zooals dit aan zijn optreden aan den Jordaan voorafgaat en volgt, - behoudens dan in één tafereel nog -, in den chooromgang, te illustreeren!
Ook in de uitbeelding van personen en groepen treft ons in het glas van den meester de Christelijke gesteldheid van zijn geest. In de wezenstrekken der figuren en in hun houding ten opzichte van elkander legt hij zijn diepe gevoel. Ja, menigmaal heeft de glasschilder in de gezichten der personen de aandacht gelegd van den mensch, die zich met God en de onstoffelijke wereld verbonden weet. Men behoeft slechts het gelaat van Jezus te aanschouwen, wanneer Hij aanzit aan het Heilig Avondmaal; men behoeft slechts het gezicht te zien van Joannes den Dooper, die met het Lam Gods, als den patroon van den Hertog van Aerschot, staat afgebeeld; om dit te verstaan. En hoevele anderen heffen in dit reusachtig oeuvre het gelaat aanbiddend naar omhoog!
Maar wat getuigd mag worden van Dirk Crabeth, dat hij een Christelijk kunstenaar der Renaissance is geweest, het geldt zeker minder voor zijn jongeren broeder Wouter en voor de zelfstandige meesters, die gelijktijdig met hen werkten, of na dien tijd in de Sint Janskerk arbeidden. Ja, de meesten van hen missen elke religiositeit; hunne pathetische kunstvoortbrengselen,
| |
| |
vooral die rond het jaar 1600 ontstonden, ontluistereleerder het Godshuis door hun luidruchtige voorsten lingen, dan dat zij er toe bijdragen een sfeer van gebed en aandacht te accentueeren.
Zoo er verschil is in vorm en aard, ook in beteekenis is de differentie tusschen de kunst van Dirk Crabeth en van die van de anderen uitermate groot.
Men kan deze conclusie maken: Wanneer de Goudsche Sint Jan het glas van Dirk Crabeth miste, zou zij ophouden een schat aan glaskunst te bezitten, die van internationale vermaardheid is. Bezat zij evenwel alleen het glas van Dirk Crabeth en niet het glas van Wouter Crabeth en van de andere glasschilders, zij zou aan kunstbezit slechts hebben ingeboet.
Wellicht vindt men deze conclusie nogal boud. Moge hier dan de bewijsvoering volgen, waarin op de allereerste plaats moet worden aangetoond, dat de kunst van Dirk superieur is aan die van Wouter; immers dat zij voortreffelijker is dan die van de anderen, daaraan is nooit door iemand getwijfeld, dit behoeft dus pas op de tweede plaats te worden aangetoond.
Steeds hebben de publicisten de namen van Dirk en Wouter Crabeth genoemd in één adem. Pas in den laatsten tijd zijn er enkelen, die dit niet meer doen. Onwillekeurig zou men meenen, dat beiden tweelings-broeders waren naar leeftijd en kunstvermogen! Dat zij altijd in denzelfden winkel hadden samengewerkt. Dat zij elkaar behulpzaam waren bij het mengen van de verven, bij het uitvoeren van de teekeningen, bij het branden van het glas. En dat hun kunstproducten in waarde weinig zouden verschillen!
Toch heeft men de eeuwen door, men zou bijna zeggen, van de daken af, den volke bekend gemaakt, dat beide broeders elkaar het licht in de oogen niet gunden, dat zij elk in een eigen winkel arbeidden, dat zij tot gewoonte hadden elkaar, wanneer een van hen den andere om- | |
| |
trent hun gemeenschappelijke kunst iets vroeg, te antwoorden: ik heb het door vlijt gevonden, doe ook zoo; en dat zij hun werk bedekten, wanneer de een bij den ander in de werkplaats kwam!
Is het dan niet onjuist geweest beide kunstenaars altijd tezamen te noemen? Natuurlijk! Maar men heeft het dan toch maar gedaan. Op deze wijze het bewijs leverend weinig notie van beider kunstproducten te hebben. Alleen het simpele feit, dat Dirk en Wouter broeders waren, eenzelfden naam dus droegen en de omstandigheid, dat zij hun werk aan dezelfde kerk schonken, zijn voldoende geweest, de kunstenaars en hun oeuvre niet te onderscheiden.
Wanneer het oeuvre van Dirk Crabeth geplaatst wordt naast dat van Wouter blijkt, dat Dirk negen glasvensters op zijn naam heeft staan en Wouter vier. De verhouding wordt voor Wouter evenwel gunstiger wanneer men de oppervlakte van beider glaswerk met elkaar vergelijkt. Het oeuvre van de twee glasschilders heeft door de eeuwen heen zeer geleden. Voor Wouter maakt dit natuurlijk een ongunstiger factor uit dan voor zijn broeder.
Hun werk thans, in hun huidigen staat, vergelijkend, komt men tot de volgende conclusies:
Beiden zijn meesters geweest in het kleuren van glas. Zij wisten tinten te branden, die door hun diepe schoonheid altijd opnieuw zouden spreken. Beiden gaven kleurcombinaties, die den bezoeker zouden blijven verrukken. Maar slechts Dirk slaagde er volkomen in een glas te schilderen, waarvan de kleurcombinatie, èn uit de allerschoonste tinten bestond, èn geheel sluitend was, het totale venster dus versierend. Wouter heeft dit, in zooverre men dit op het oogenblik nog kan beoordeelen, nooit bereikt. Bij hem kan men dan ook slechts glasfragmenten aanwijzen, die met eere naast het glas van Dirk Crabeth geplaatst kunnen worden, zooals het vermaarde kamerscherm in het glasvenster ‘De
| |
| |
Voetwassching door Jezus Zelven aan Zijne Leerlingen gedaan’, zooals de Goddelijke Figuur in den uitersten top van hetzelfde venster, waarin zich de vorige voorstelling bevindt en zooals de engelenfiguren, hoog in het glasvenster ‘De Geboorte van Jezus’ zwevend. Al deze fragmenten zijn geschilderd in kleuren, zooals de natuur zelf ons soms geeft in de teere tinten van haar liefste bloemen.
Een geheel glasvenster vermocht Wouter evenwel niet te geven, of het bleef verre in kleur bij dat van Dirk ten achter. In het hooge Zuidelijke transeptraam, dat toch verschillende schoone glasfragmenten bevat, wordt het tafereel ‘De Offerande van de Profeet Elias’ een vlekkige massa. De glasvensters, die beter gecomponeerd zijn ‘De tempelroover Heliodorus door Gods engelen gestraft’ en ‘De Geboorte van Jezus’ kunnen een vergelijking naar de kleur met de glasvensters van Dirk Crabeth, die onmiddellijk daarnaast zijn geplaatst, al heel slecht doorstaan. Men bedenke hierbij, dat de bovenste voorstelling uit het Noordelijk transeptraam ‘De Inwijding van den Tempel van Koning Salomo’, hoewel op den naam van Dirk Crabeth staande, niet meer geheel aan hem mag worden toegeschreven, waar dit glas in 1790 totaal aan gruzelementen werd vernield. En het glas ‘Het Bezoek van de Koningin van Scheba aan Koning Salomo’ zinkt totaal in het niet naast Dirk's schoonste en rijpste glas ‘Judith verlost Bethulia’.
Ook in de karaktervolle uitbeelding van zijn afzonderlijke figuren is Dirk superieur aan Wouter. Beiden hebben blijkbaar over een beperkt aantal modellen beschikt; maar waar Dirk vele schoone koppen uitbeeldt, brandt Wouter veelal nietszeggende schablonen, bij hooge uitzondering slechts een gezicht, dat de moeite van het aankijken waard is. En nu moet men niet met de cartons komen aandragen om het tegendeel te willen bewijzen. Inderdaad die cartons toonen aan, dat Wouter een knap teekenaar is geweest; maar wij hebben hier
| |
| |
te maken met den glasschilder Wouter Crabeth en niet met den teekenaar. De vergelijking dient in het glas te worden getrokken. Men beginne daarmee met de apostelkoppen in de beide transeptramen naast elkaar te beschouwen.
Naar onze meening is thans voldoende aangetoond, dat het glas van Wouter Crabeth niet glorieus met dat van Dirk Crabeth geprezen mag worden. Rest ons nog het oeuvre van den laatste te zien, naast dat van de andere meesters, die hun werk aan de Goudsche hoofdkerk gaven. Het zijn er verschillenden; telt men de leerlingen van de Crabeth'en allen mede, bijna twee dozijn. Natuurlijk kan niet in bijzonderheden worden getreden; maar in het algemeen mag men van dit glaswerk zeggen, dat het in zooverre het niet uit den winkel van Dirk Crabeth komt; - dit glaswerk moet buiten beschouwing blijven, want waar eindigt in dit oeuvre de kunst van den meester en waar begint dat van de leerlingen? -, hoe helder het soms ook geschilderd is en hoe wel geteekend, - maar misteekeningen zijn in dit oeuvre legio -, het voor het overgroote deel geen sterveling zal boeien en nog minder zal ontroeren. Hierboven werd het reeds medegedeeld: dit glaswerk ontluistert ten deele eerder het Godshuis, dan dat het de Sint Janskerk tot devoot sieraad strekt. Het gaf de Goudsche glazen een slechte faam en het werd oorzaak, dat de religieuze kunst van Dirk Crabeth grievend onrecht werd aangedaan. Maar de Goudsche geloovigen hebben er blijkbaar nooit veel om gegeven, dat hun Huis des Gebeds met dergelijke glasvensters werd ontsierd. Een protest werd ten minste nooit gehoord. In de toekomst zullen deze glasvensters van de andere meesters de beteekenis van Dirk Crabeth's kunst niet blijvend kunnen schaden! Dat zij verre de mindere zijn van die van den meester, zal wel eenieder duidelijk zijn.
Zoo zijn dan in dit opstel, naar de schrijver meent, de
| |
| |
superieure kwaliteiten van Dirk's glaswerk aangetoond, nadat het, naar den vorm, den aard en beteekenis werd beschouwd.
Moge dit artikel, dat met meerdere studies, door anderen dit jaar te publiceeren, een inleiding vormt tot de groote tentoonstelling, die in den zomer van 1938 in de Goudsche Sint Janskerk wordt gehouden, waarop al hetgeen betrekking heeft op het glorieuze glas wordt geëxposeerd, velen in ons land opwekken, nu de restauratie voltooid is en nu het vacantieseizoen aanbreekt, naar Gouda's hoofdkerk te pelgrimeeren!
Het Katholieke Volk in het bijzonder moge in het Godshuis den luister aanschouwen van Dirk Crabeth's prachtige glasvensters, die eens tot den Dienst van den Allerhoogste gewijd, tot in de verre toekomst in hun herstelden staat getuigenis mogen geven van het Licht, dat Sint Joannes den Dooper eens aan den oever van den Jordaan heeft aanschouwd!
(Ad. Selhorst)
|
|