De Gemeenschap. Jaargang 13
(1937)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
HagelAlbertine, luister eens!Wie zou haar niet kennen, deze vrouw vol besognes met de K.R.O., met tallooze vereenigingen, die haar lezingen laten houden en sedert kort ook met de zoogenaamde opvoedkundige literatuur! Zij luistert naar den langwijligen naam: Mevrouw Albertine Schelfhoutvan der Meulen. Hij is langwijlig die naam, maar korter kan het niet, want zonder het voorzetsel: Mevrouw, zou de draagster niet compleet zijn. Nog niet zoo lang geleden moesten wij getuige zijn van een harer suggestieve lezingen tegen den draak der onkuischheid, dien zij trachtte neer te steken voor een troepje star-oogende Graalmeisjes. Daarbij geviel het dat zij op een oogenblik een concretie moest vinden voor het begrip ‘mevrouw’. Voor Graalmeisjes schijnt dit een duister begrip te zijn, dat zij in haar dagdienstjes niet van zijn beste zijde leeren kennen. Maar voor onze Albertine was er niets duisters aan. Triomfantelijk schudde zij de concretie uit haar mouw, voor ruim tweehonderd kwijnende Graal-oogen. Het begrip ‘mevrouw’ kreeg plotseling vorm (en welk een omvangrijken vorm!) in Albertine's woorden: Beste kinderen, stelt je nu eens een mevrouw voor, een mevrouw bijvoorbeeld zooals ... ik ben! Deze bescheiden-Mevrouw-zooals-ik-ben, met haar enorme besognes inzake kinder-fatsoen en jeugd-burgerlijkheid (zij speelt hier voor opvoedster) heeft kans gezien en God-betere-het, ook gekregen - om twee boekjes uit te geven over bovengenoemde Hollandsche halfdeugden. Twee echt aansprekende boeken: ‘Meisje luister eens’ en ‘Ouders luistert eens’Ga naar voetnoot1). Omwille van de recensie hebben wij deze werkjes moeten lezen. Eigenlijk staat men als tijdschrift-redacteur eenigszins huiverig voor den plicht, een oog te moeten slaan in een geschrift, dat aangediend wordt als: ‘een reeks vertrouwelijke gesprekken met het R.K. Meisje van 17 jaar of ouder’. Vooral dat ‘of ouder’ maakt de zaak penibel! Tot hòè oud zou een Mevrouw-als-Albertine wel vertrouwelijk kunnen zijn? Doch op het oogenblik waarop we naar de telefoon grepen, om onzen geestelijken raadsman te vragen, of wij dat nu zóó maar lezen mochten, ontdekten we dat zelfs een zoo hooggeleerd man als Prof. Dr. F. Feron, door de ongelimiteerde vertrouwelijkheden van het boekje niet was afgeschrikt. Zij hadden hem althans niet kunnen weerhouden, om een inleiding (die hier weder ‘Voorwoord’ heet!) voor deze confidenties van Albertineals-Mevrouw-Opvoedster te schrijven. Zelfs had hij niet weinig lof voor haar, als wij zijn eigen woorden mogen gelooven! Hij beweerde niets minder, dan dat: ‘... de schrijfster even delicaat als handig weet te schrijven over dingen, die zij niet mocht overslaan, maar tevens even voorzichtig als slim weet weg te glijden over dingen, die beter op andere wijze ter kennis van het jonge meisje worden gebracht’. Wie nu nog twijfelt aan de geschiktheid van deze luister-eens-mevrouw, weet beslist niet, welk een betrouwbaren klank woorden als: | |
[pagina 219]
| |
handig, slim en weg-weten-te-glijden in onze goede Roomsche samenleving hebben. Enfin, nadat Albertine haar lezeressen van 17 jaar en ouder op de eerste twee bladzijden even over de geslachtelijke voortplanting heeft ingelicht, op de bekende manier van: niet gedreven door een soort van ongezonde nieuwsgierigheid, maar ter wille van het kind, de vrucht van onze liefde - komen de verschillende vormen van zondige verleiding aan de beurt. Verleidingen die men moet mijden, als daar zijn: Flirt, Aanstellerij, Broers, Vrienden, Vriendinnen, Dweperijen en wat dies meer zij Voorts stelt zij als een wijs opvoedster delicate problemen aan de orde t.a.v.: Kleeding, Sport, Dansen, Bioscoop, Rooken, Het-Krijgen-Van-Een-Man en dergelijke, daarbij niet te vergeten de prostitutie. En al bezitten wij niet zoo het inzicht van een meisje van 17 jaar of ouder - wij moeten toch Professor Feron gelijk geven, waar hij opmerkte dat de schrijfster ‘handig, slim en wegglijderig’ is, zij is het zelfs voldoende om aan het eind van haar R.K. meisjes-latijn te komen. Met-dat-al is de lectuur voor het niet al te domme katholieke meisje onschuldig genoeg, om er geen begripsverwarring of psychische complexen uit over te houden. Iets anders is het met het andere werkje: ‘Ouders luistert eens!’ Hierin heeft de schrijfster (of de uitgever?) geestelijke dekking gezocht achter de figuur van Mgr. Dr. Th. Verhoeven, die in zijn (ook weder ‘Voorwoord’ geheeten) inleiding echter zoo voorzichtig is over het boekje, resp. de schrijfster niet anders te verklaren dan: ‘Het is prettig en duidelijk geschreven, zooals we dat van de schrijfster gewend zijn ...’ Wanneer men in staat is, zich door den draaierig makenden stijl van dezen ‘mevrouw-zooals-ik’ heen te bijten, krijgt men dingen te lezen, die fel wantrouwen wekken jegens de bevoegdheid der schrijfster, om zich uit te laten over intieme huwelijks-ervaringen. Wat pathologische gevallen, als beschreven op blz. 35 en 36, voor nut hebben in een beschouwing over onderlinge verhouding tusschen man en vrouw, speciaal t.a.v de gezinsopvoeding, ontgaat ons. Maar nog erger wordt het op blz. 58, waar Albertine, die het weten kan, het volgend advies geeft voor de behandeling van kinderen, bij wie men heeft ontdekt, dat zij in hun ledikant ‘de handen op een bepaalde plaats houden, tusschen de knietjes geklemd of hooger’, zooals haar pen dit meesterlijk beschrijft. Wat moeten ouders, die luisteren willen, dan doen? ‘Den volgenden dag nemen we ze dan even apart, vertellen we dat het een beetje vies is, om zoo in bed te liggen omdat de handjes dan leelijk gaan ruiken, een lucht, die er maar heel slecht weer af gaat, zoodat ook andere groote menschen kunnen weten, waar dat van komt.’ Wij willen niet weten ‘waar het van komt’ en waarom het een ‘beetje’ en niet 100 pct. vies is. Dat kan alleen Albertine weten en zij zal haar reden hebben, om het niet nader in haar werkjes te vermelden. Misschien hooren we het, als ze aan haar boekje ‘Kinderen, luistert eens’ toe is. Maar wel willen we graag weten, of Albertine, Mevrouw-als-ze-is, waarlijk heil verwacht van het boeman-spel, dat ‘andere groote menschen’ even ter zake kundig als schrijfster, voor de voortaan aan hun handjes ruikende kinderen, mogen opvoeren? | |
[pagina 220]
| |
Deze primaire sexueele voorlichting is overigens nog maar ‘kinderpraat’ bij wat volgt. Op pag. 66 zijn we aan den 9-12-jarigen leeftijd toe. Voor wat de jongens betreft op het platteland (in de stad zijn ze er dan nog lang niet aan toe!) verklaart de langwijlige mevrouw in blinkend-zuiver proza: ‘De jongens mogen ook gerust weten, dat de Moeder het kind zelf voedt. De borst van de vrouw is dan meteen iets gewoons voor hen en zullen zij er verder niets in zien.’ (Cursiveering van ondergeteekende). In dezen trant gaat het verder en dat zou allemaal nog niet erg zijn! Zoo verstandig mogen we de ouders, zelfs hen die naar Albertine luisteren heusch wel achten, dat ze hun advies elders halen, dan uit haar boekje. Maar in het vervolg van het werkje signaleerden we iets, dat bedenkelijker is. Daar gaat onze voorlichtster niets minder dan vertrouwelijke brieven publiceeren, haar, naar zij schrijft, toegezonden door personen zoo ongeveer tusschen 15 en 21 jaar. In de eerste plaats dienen wij op te merken, dat de authenticiteit van deze brieven naar ons gevoelen twijfelachtig is. Zij verraden nml. alle denzelfden troebelen stijl, waarin Albertine zelf schrijft. Maar als het waar zou blijken, dat deze brieven inderdaad van jonge Roomsche menschen afkomstig zijn, dan is hier door deze over-vertrouwelijke mevrouw de grens van haar bevoegdheid wel zeer ernstig overschreden. Zij had ze namelijk niet alleen niet moeten publiceeren, zij had ze zelfs niet moeten willen lezen. Dit is geen lectuur, en nog minder documentatie-materiaal voor den opvoedkundigen voorlichter. Dit is briefwisseling, die een typisch ziektebeeld manifesteert, het ziektebeeld van uit het lood geslagen kinderen, die observatie-materiaal voor den psychiater, en niet meer voor den paedagoog zijn. Hier heeft de dokter te concludeeren en is allerminst de goedbedoelende opvoedkundige op het juiste spoor, die de moraal aanziet voor een maatstaf bij de diagnose eener pathologisch ontwikkelde puberteitsneurose. Albertine, luister nu eens: hou er mee op. Je maakt je zelf, beste Albertine, op den duur ridicuul met wat je schrijft en voor de radio of achter den katheder zegt. Misschien kun je in stilte, in de rust van je huiskamer in het leven van je daghitje nog enorm veel goeds doen. Misschien kun je haar leeren begrijpen, wat een goede mevrouw is, desnoods een mevrouw, zooals je zelf meent er een te zijn. Maar in het publiek, beste Albertine: Silentium!
A.J.D. | |
Maatstaf voor meesterschap.Onze jongeren in de literatuur zijn jarenlang vervolgd van alle zijden, omdat zij een reputatie wonnen met hun werk. Hun ‘roem-van-vooraan-te-staan’ werd veroverd in voortdurenden strijd en arbeid voor wat hen krachtig bezielde. Zij hebben romans, dichtbundels, handboeken, doorwrochte studies geschreven in de jaren, waarin anderen op hun gemak voor een baantje studeerden en dit, voor zoover er baantjes waren, met gemak wisten te bemachtigen. Zij schreven niet om de faam, nog minder om het loon, dat zelfs een dienstknecht met minder moeite en geknibbel verdiende. Om hun werk hangt nog heden de, naar het lijkt nimmer optrekkende hoon der onverschilligheid. Anderen zullen het beter doen. In ‘Volk’ | |
[pagina 221]
| |
(maandblad voor Dietsche Kunst en Cultuur) bespreekt de heer Pierre van Valkenhoff (pseud.) 'n dichtbundel (debuut) van een jongen Limburgschen schrijver. Hem wordt door zijn recensent de nieuwste maatstaf voor het meesterschap aangelegd: ‘Hij zag zichzelf al in twee bloemlezingen vertegenwoordigd, zijn poëzie klonk reeds door den aether; kortom hij behoort tot de jongste vooraanstaanden.’ Twee bloemlezingen en de aether! Neen, daar kan eruditie of realiteitszin toch niet tegen op. A.J.D. | |
De bril.Wat is nu eigenlijk dat nationaal-socialisme? Is het een politieke richting? Is het een wereldbeschouwing? Is het een godsdienst? Neen, het is een bril. Deze bril is niet dat simpele fokje, waarmede de normale critici zich een onschuldig air van gewicht geven. Ook niet de bril van Van Looy's Jaapje, die de wonderlijkste en schoonste zaken zag, wanneer zijn neus eenvoudig gewapend was met de bladsteeltjes, de hanepooten, welke de kastanjeboom loslaat als de eerste najaarswinden komen aanvaren. Het is allemaal veel erger met de oogglazen die wij bedoelen. De bril dien wij op het oog hebben (wij hebben hem goddank niet vóór het oog) is de Groote Clair-Obscur-Bril. Het nationaal-socialisme is, ik verzeker het u, die machtige clair-obscur-bril, waarmede het beeld der wereld (onbegrepen, ondoorvorscht tot heden, zoodat men warempel gekkenhuizen heeft kunnen vullen met genieën) zeldzaam vereenvoudigd wordt, wanneer men hem maar op een raszuivere, dus ongebogen neus weet te zetten. Kijkt men door het eene glaasje, dan ziet men alles wit als sneeuw en glanzend als zonneschijn. De wereld is schoon, de wereld is nieuw, de menschen loopen in stoeten, hun gezichten stralen, hun oogen zijn blauw en trouw, zij houden bloemslingers vast, zij zingen liederen, zij zijn een jubelende cultuur- en volksgemeenschap. Kijkt men door het andere glaasje, dan ziet men alles zwart als pik en duister als een nawereld. De aardkloot is vuil en besmeurd, de hemel min of meer ingezakt, de menschen vormen een chaos, zij zijn individualisten en egoïsten, hun oogen gierig en wulpsch, zij voeren een oorlog van allen-tegen-allen, haatzangen brullen zij in het rond, zij zijn een ondergang en een gericht. Dezen bril nu heeft de criticus van het Nationale Dagblad zich op het neusje geplant en hij loopt er mee rond door de Kalverstraat, op het Rokin, door de musea, nu verrukt, dan griezelend, al naar gelang hij door het witte of door het zwarte glaasje kijkt. Er zijn booze tongen die beweren, dat het vermelde neusje niet eens heelemaal recht is - maar men lastert zooveel, als men tot de cultuurbolsjewisten behoort. In ieder geval, de criticus van het Nationale Dagblad loopt over het Rokin, hij stapt bij den heer Van Lier binnen, ziet er negerbeelden staan, en floep!, daar gaat zijn eene oog dicht. Het is nacht voor het andere, zwarte Afrikaansche nacht. De rivier stroomt met krokodillen en al onder het huis door, schurend tegen de palen, geheimzinnig geroep klinkt uit het woud, ontzaglijke doses kinine worden geslikt. Ja, zegt de criticus, de cultureele waarde van deze zwarte kunst kan ik niet ontkennen, dat | |
[pagina 222]
| |
is te zeggen de cultureele waarde voor die sausnikkers zelf. Maar een Europeaan, die zoo'n afgodsbeeld op zijn kast zet, is een vieze cultuurverwoestende Snob, een kankerplek in de volksgemeenschap. De interpenetrantie der culturen is bloedschande en de snob moet naar het concentratiekamp. Of zullen wij hem in-den-grond loopen? Dat deed men in een zeker Rijk van tijd tot tijd met de meest afdoende resultaten. De snob ingelicht over wat hem te wachten staat, wandelt de criticus naar de Kalverstraat. Komt hij daar voorbij een zekeren sigarenwinkel, dan hooren we weer floep! - en het andere oog schiet dicht.Wat mag de criticus zien, dat er nu zoo'n glans zweeft om zijn schedel en het eene oog baadt in vloeden van wit licht? O. geen sigaren, zooals gij meenen zoudt, maar kranten met roode opschriften, manifesten, protesten. De getuigenissen van dat prachtig georganiseerde en geconstrueerde raderwerk - gij kent het beeld - waarin hij het zwierige artistieke wieletje is, verheugd van mee te mogen draaien en wentelen in dat groote Totaal. Hij kent zijn plicht, hij wentelt, hij gaat naar het etablissement van den heer Siedenburg. Wat doen zijn oogen zien? Schilderijen van Freddie Langeler. Floep! zegt het eene oog en de criticus kijkt zwart naar believen. Want deze schilderijen, foei! zij ruiken naar Parijs, zij zijn dus volksvreemd, decadent, gemaniereerd, erotisch, beuzelachtig en leeghoofdig. Erger nog: plat, leugenachtig, klef en walgelijk ......
Hier valt een stilte. De stilte wordt onderbroken door een klap op het hoofd van den criticus. Cultuurbolsjewisten wreken Freddie Langeler. De criticus schrijft een brief die hem moeite kost.
Maar de bril staat weer op het neusje en de criticus beent verder. Daar is hij weer in den winkel van den heer Van Lier en bezichtigt de nieuwste Chabots. Floep! - en de lezer zoekt het oog wel uit. Want zijn daar niet stompzinnige, kwaadaardige, misvormde, ontmenschde wezens, die geen representanten genoemd mogen worden van de landelijke bevolking? Chabot diende zich te schamen, hij moest maar eens kijken naar de honneponnen van bloed-en-bodem, met kanten mutsen en zijden petjes, die het Nationale Dagblad met zooveel Imbrunst des Herzens fotografeert en als de ruggegraat der natie aan den lezer voorstelt. Welke uitzichten biedt een kunst, die bij voorkeur de misvormde en lage vormen van het leven zoekt? ‘Dit is een geesteshouding, die we ten felste dienen te laken.’ Goed zoo, criticus, laak nog maar een beetje aan. Draag uw groote Clair-Obscur-Bril onverschrokken. Houd het vol, tot na de Verkiezingen, dan geeft de Leider u, naast uw bril, een paar enorme laarzen. En dan maar cultuurbolsjewisten in den grond stampen! J.E. | |
A.H.A.Volksheiligen moeten toch een verre van aangenaam bestaan leiden. Hier op aarde leefden zij allesbehalve voor hun plezier en zitten zij eenmaal in de hemelsche aanschouwing Gods hun rust te genieten, dan worden zij nog voortdurend achterna-geloopen voor dingen, veel onbenulliger, dan de wissewasjes, | |
[pagina 223]
| |
waarmee de meest kleingeestige pater prior hen in dit ondermaansche op de proef stelde. Neem nu dien goeden Antonius. Wat die voor zijn vereerders in Nederland alleen opknapt, dat kunnen vijftig compact gedrukte bladzijden per jaar niet vertellen. In een pamflet, dat de Paters Franciscanen iedere maand tot verheerlijking van den Heilige uit Padua op de katholieke goe-gemeente loslaten, en dat in den volksmond het Antonius-blaadje heet, komt namelijk een rubriek van vier bladzijden in elk nummer voor, waarin ieder die de bemiddeling van Sint Antonius met succes heeft ingeroepen - let wel: alleen met succes; de Paters volgen het systeem: zijt ge tevreden zegt het anderen, hebt ge klachten, zegt het ons - van dit heugelijke feit melding kan maken tot stichting van de lezers. Ongeloofelijk, wat deze ‘Antonius-Helpt-Altijd’-rubriek voor wonderbaarlijke verhalen opdischt. Daar verleeren hengelaars en jagers hun latijn bij! Elk nummer bevat stof genoeg voor een heele litanie van Antonius' volkomenheden. Daar komt een jongedochter, die op de M.U.L.O. ‘niet tot de besten van de klas behoorde’. Integendeel. ‘Men’ - dat is natuurlijk een of ander gestreng soeur superieure-hoofd onder de kap van een Franciscanessen-pij - ‘dacht, dat zij zou zakken’. Zij had echter groot vertrouwen in den H. Antonius en slaagde wonder boven wonder zéér goed. Dus, beste meisjes op de hoogste M.U.L.O., sla je boeken dicht en zeg: Heilige Antonius, vriend ook voor de armen van géést, bid voor ons. Daar is een bedeesde maagd, die drie maanden na hare verloving snood werd verlaten door haren beminde. Negen Dinsdagen ging zij trouw naar het Lof van den Heilige. En zie, nog vóór zij de noveen had beëindigd, was alles weer kits. Sinds dien verzucht zij - al of niet in het huwelijksbootje - Heilige Antonius, met boog en zoete pijlen, Cupido van Christus, bid voor ons. Een vader schrijft, dat zijn kindje een rood vlekje op haar rug kreeg, dat alsmaar grooter werd. Antonius zorgde, dat het zonder afbranden, met een onschuldig middeltje verdween. Antonius, vat van schoonheidsmiddelen, bid voor ons! Een ander prijst Antonius als veearts en tenslotte schrijft één zuinige huismoeder: We hadden een verstopping in het riool en het was een groot karwei. Ze konden het eerst maar niet vinden. (Echt iets voor loodgieters!) Ik zei: H. Antonius help ons toch, dan komt het in het boekje. (Hij moet dat nog fijn vinden ook!) Maar het bleef gelijk en ik dacht: Wat zal dat wat komen te kosten als we dat zelf moeten betalen. (Weet je van te voren met loodgieters!) Ik vroeg nog eens aan den H. Antonius, beloofde een offertje en alles is gelukkig voor elkaar gekomen. (Hoe?Werd de huisbaas, dank zij het offertje met de rekening opgeknapt?) Dus voortaan: H. Antonius, patroon van de loodgieters, die niks kunnen vinden, beschermer der arme huurders tegen huisjesmelkers, bid voor ons! Vier pagina's iedere maand! En dan zijn de Paters nog meer dan anderhalf jaar achter.Want al deze dingen in het jongste April-nummer vermeld, speelden zich af in den zomer van 1935. Misschien is het meisje dat van de M.U.L.O. kwam niet eens meer gelukkig met haar baantje op kantoor, misschien heeft het maagde- | |
[pagina 224]
| |
ken al lang een anderen vrijer, misschien is het roode pukkeltje tóch teruggekomen, misschien denkt de boerenman nu: had mijn vee maar niet genezen, dan had ik het de crisis-centrale in rekening kunnen brengen, misschien heeft de huisbaas de huurders boven dat verstopte riool al lang op een andere manier geknepen ... maar Antonius zij lof. De A.H.A.-rubriek moet straks worden uitgebreid. En dan ergeren die domme andersdenkenden zich nog aan de Roomsche heiligen-‘vereering.’ V.C. |