| |
| |
| |
Kroniek
Geestelijk leven
Het missieprobleem in Zuid-Amerika.
Nederland heeft een reputatie gevestigd van een land van intensen missieijver.
Deze uit zich op alle mogelijke wijze door tentoonstellingen, lichtbeelden, filmen, conferenties en gaat zelfs verder, want men stelt er een eer in om zijn zonen af te staan en in werkelijken zin met goed en bloed mede te werken aan de geloofsuitbreiding in andere gewesten.
Toch mogen we ons de vraag stellen of deze, dikwijls met moed gebrachte offers, beantwoorden aan het doel en of degenen die ze brengen zich bewust zijn van de groote verantwoordelijkheid die ze tengevolge van dit offer op zich nemen.
We moeten bekennen, dat over het algemeen de missieactie onder het Katholieke volk zich hoofdzakelijk bepaalt tot fancy-fairs, het volstorten van missiebusjes, het deelnemen aan naaikringen en het lezen van missieblaadjes.
Staande tegenover het geweldige probleem van de kerstening van die volken, waaronder onze missionarissen werken, kunnen we toch niet volstaan met te zeggen, ‘dat we de missie moeten gaan motoriseeren’, of met onze eigenliefde te streelen, zeggende, ‘dat er in iederen Nederlander een koloniaal steekt’, of in extatische bewondering staan te kijken naar een slangenvel of krokodillenhuid. Ik weet wel, dat dit een gevaarlijk terrein is.Men heeft mij in de krant verweten, dat ik ‘den staf breek over medearbeiders, die in het zweet huns aangezichts onder de tropenzon zwoegen’, maar hoe moeten we dan denken over diegenen, die onder dezelfde afmattende hitte moeten ploeteren vaak voor een schamele boterham.
Hoe het ook zij, men vergete niet, dat het priesterschap een deelname is aan de goddelijke macht, een mede-verantwoordelijkheiddragen is voor de Kerk, en dat noch de Kerk, noch de missie, noch de missionaris zelf, gebaat is met romantische verhalen.
Op mijn reizen door verschillende landen van Zuid-Amerika heb ik heel wat missionarissen gesproken, die gedesillusioneerd na al het eerste enthousiasme, al is het niet bij de pakken zijn gaan neerzitten, dan tenminste door gebrek aan juist inzicht, hun arbeid als hooploos betitelen; en juist met verschillende voorbeelden van vruchteloozen arbeid voor oogen, zal toch niemand die zijn beste krachten aan het
| |
| |
missiewerk besteedde zich gekrenkt voelen door woorden, die alleen maar willen wijzen op de absolute noodzakelijkheid eener wijziging in de werkmethode.
Wij hebben het recht en den plicht om gegronde kritiek uit te oefenen, daar het gaat om de zeer hooge belangen van onze Kerk, die eenieder dierbaar zijn. Het moge eerder een welkome gelegenheid zijn om een ernstige en diepgaande studie te maken van dit probleem, wat het waarlijk noodig heeft en waard is.
Zuid-Amerika is een geheel ander probleem dan vele andere missielanden, want Amerika leeft onder dezelfde beschaving als Europa, dus onder de Latijnsch-Christelijke.
Door dezen stand van zaken, daar het een projectie is van Europ. cultuur, is hier geen sprake van adaptatie van een vreemde beschaving zooals zich dat in China of Japan voordoet; en daarom, wil men waarlijk het geloof uitbreiden in Z. Amerika, moeten hierheen missionarissen gezonden worden die een hooge visie hebben op de Europ. cultuur, om die hier voort te zetten.
In onzen tijd wordt er steeds meer werk gemaakt van het z.g. adaptatie-probleem van den missiearbeid. Zoo zien we, dat in koloniseerende landen, als Frankrijk voor zijn overzeesche gebieden en België voor den Congo, Nederland voor Ned. O. Indië en ook te Rome speciaal voor China en Japan, steeds meer studie gemaakt wordt van in hoever de Kath. Kerk kan tegemoet komen aan de bestaande cultuur.
We zien dan ook de zeer lofwaardige strevingen om te komen tot een inheemsche kunst en inheemsche Christelijke litteratuur, ja zelfs meer, zooals in China, tot een inheemschen ritus.
Voor Mongoolsche volken, die reeds sinds eeuwen een hoogeren beschavingsvorm hadden, is dit van buitengewoon groot belang en eens te meer bewijst de Kerk ermede, dat zij universeel is en niet alleen Romeinsch.
In Zuid-Amerika is het probleem geheel anders. In dit werelddeel heerscht de Latijnsche cultuur, daar overgebracht door de Europeesche kolonisten. Wat er overgebleven is van het Indiaansche volk zelf, is zeer gedegenereerd.
Nauwelijks kan er heden ten dage sprake zijn van b.v. een Incaïsche cultuur.
Onder de Indiaansche stammen van den Altiplano, volksstammen, die nog het meest de originaliteit bewaard hebben, vindt men nog wel enkele gebruiken en bijgeloovige gewoonten, die terugwijzen naar een vroegere cultuur, maar het is te moeilijk om daarop nu een christelijke beschaving, van zuiver Indiaanschen vorm, op te bouwen.
| |
| |
Toch moet men den missionarisarbeid in Z. Amerika in twee verschillende arbeidsvelden onderverdeelen: de arbeid onder de Indianen of de origineele bevolkingsstammen, en die onder de blanken. en gekleurde bevolking, afstammelingen van volkeren, die om verschillende redenen uit andere werelddeelen hierheen zijn gekomen. Van deze laatste bevolking kan men gerust zeggen, dat zij leeft en opgevoed wordt in de Latijnsch-Europeesche cultuur.
De missionaris die hierheen komt, treft dus dezelfde cultuur als in Europa, alhoewel de levensomstandigheden van dit werelddeel er hun invloed op uitgeoefend hebben. De groote afstand van het oude werelddeel, met de moeilijkheden van het verkeer van de vorige eeuw en het daaruit voortvloeiende isolement, zijn oorzaak geweest van een achterstand op gebied van onderwijs, die in dezen tijd bijna geheel wordt ingehaald, voornamelijk op wetenschappelijk en technisch gebied.
In de groote steden zooals: Rio, Montevideo, B. Aires, Santiago, enz. vindt men alles, wat onze hedendaagsche hooggeroemde techniek gebracht heeft. Echter het godsdienstig leven heeft geen gelijken tred gehouden met dien vooruitgang. Men leeft hier nog steeds in de weeë devotiesfeer, zooals wij die ook in Spanje ontmoet hebben.
Het feit dat er in enkele universiteits-centra door sommige groepen studie wordt gemaakt van Katholieke wetenschap, meer speciaal van filosofie, theologie en liturgie, bleef tot heden toe zeer weinig in het practische leven merkbaar. Het godsdienstige leven bepaalt zich voornamelijk tot uiterlijkheden.
Waar komt die ongelukkige sfeer vandaan?
Toen de Spanjaarden en Portugeezen in de 16e eeuw deze landen veroverden, namen zij priesters, voornl. Franciscanen, Carmelieten en Jezuieten met zich mede om de Indianen tot het Christelijk geloof te brengen. Maar zooals bekend, beantwoordde in dien tijd het kolonisatie-systeem niet steeds aan de normen van de Christelijke liefde.
De veroveraars, slechts bezield met het verlangen om allen voor de Spaansche en Portugeesche mentaliteit te winnen, namen, om dit doel te bereiken, hun toevlucht tot de Kerk. Zij verwarden ons H. Katholiek geloof met hun eigen beschaving en dachten deze inheemsche volken beter te onderwerpen aan hun koningen, wanneer zij slaagden hen tot het Kath. geloof te bekeeren.
De prediking van de door hen meegevoerde missionarissen werd dan ook uit politieke overwegingen in letterlijken zin te vuur en te zwaard doorgedreven. Helaas waren de meesten van deze priesters slecht voorbereid voor hun zoo moeilijke taak. Onbekend met de gebruiken en taal konden zij den Indiaan zeer moeilijk de geloofs- | |
| |
leer bijbrengen en daarom bepaalden zij zich tot uiterlijke manifestaties.
Alles wat de Indianen bezaten aan persoonlijke cultuur werd door de Spanjaarden wetens en willens uitgeroeid. Vandaar dat er nu zoo weinig is overgebleven van de vroegere Incaïsche beschaving. Het eenige wat ons een weinig op dit gebied inlicht, zijn enkele Spaansche kroniekschrijvers, zooals o.a. De la Vega.
In sommige van deze kronieken wordt de beschaving van de Incas en hunne rijkdom overdreven, maar het neemt niet weg, dat zij op den Altiplano ruïnes hebben achtergelaten, die ons thans nog met bewondering vervullen.
Toen de missionarissen bij deze volken kwamen, waren ze bezield met het Spaansche ideaal van koloniseeren, wat bestond in, zooveel mogelijk, van iederen Indiaan een Spanjaard te maken. Vandaar dan ook dat ze de Incaïsche cultuur niet hebben benut, maar alles in het werk gesteld hebben om deze streken een Spaansch aanzien te geven, wat ook gedeeltelijk is gelukt. Nog vinden we de oude gebouwen en palazzos, kerken en kloosters volgens Spaanschen trant gebouwd. Typisch is b.v. een stad als Cuzco, eerst het centrum van de Incaïsche koningen en beschaving later het middelpunt van de Spaansche overheersching in de Cordilleras, waar men nu nog overal de Spaansche gebouwen op de ruïnes van de Incaïsche monumenten aantreft.
De missionarissen gevormd in het Spanje van de 16e en 17e eeuw, toen daar inquisitie en illuminisme hoogtij vierden, ontkwamen er niet aan, met het Katholieke geloof de Spaansche godsdienstige mentaliteit den Indiaan in te prenten, buiten beschouwing latende of deze mentaliteit zich aanpaste aan de ziel van den Indiaan. Vanzelf bleef bij deze laatsten veel heidensche bijgeloovigheid achter, die met het Christelijk geloof vermengd werd.
Zoo werd de basis gelegd van het thans bestaande katholicisme door menschen die geheel vastzaten in de Spaansche devotiesfeer en voor wie de vereering voor de Virgen en de andere Patroonsheiligen uit het verre vaderland van veel meer belang scheen te zijn, dan het H.Misoffer en het waarachtig beleven van het H. Kath. geloof. Gemakkelijk is te begrijpen, welken invloed de uiterlijke devoties hadden op de verbeelding van het volk, dat nauwelijks uit het heidendom was overgegaan tot de Christelijke leer en dat er uit de heidensche mentaliteit nog vele gebruiken en invloeden zijn achtergebleven en deze overgebracht op de nieuwe devoties.
Zoolang de Spaansche priesters hier nog werkten, was het gevaar van verheidening nog niet zoo groot, omdat ze altijd nog wel voldoende vasthielden en kennis droegen van het geloof, om sommige al te groote excessen tegen te gaan.
| |
| |
Maar toen deze landen zich autonoom verklaarden en democratische republieken instelden, hebben zij met de Spaansche overheersching ook alle Spaansche priesters verjaagd en bleef het volk langen tijd van alle geestelijke zorg verstoken. Zij gaven den vrijen loop aan al hun geliefde devoties, die degenereerden tot werkelijk heidensche gebruiken waar zeer weinig in terug te vinden is van de Kath. mentaliteit.
Dit geldt voor de Indianenstammen van de Cordilleras de los Andes, die zich bevinden in Chili, Bolivia, Peru en Colombia.
Deze Indianenstammen zijn de meest interessante, daar zij nog een eigen karakter hebben weten te bewaren. Afstammelingen van deze volksgemeenschappen vindt men in lagere gebieden; in de groote laagvlakten, die zich uitstrekken tot den Atlantischen Oceaan, voornamelijk gevormd door de groote rivieren, o.a. de Orinoco, de Amazone, de vlakten gevormd door de Rio de Paraguay en de Rio de la Plata en Patagonië.
Hieronder vindt men stammen die nog iets bewaard hebben van hun vroegere cultuur, maar de meesten zijn geheel gedegenereerd, zoo zelfs, dat men hier van wilden kan spreken.
Het bekeeringsprobleem nu, bij al deze verschillende soorten van Indianenstammen, vindt zijn oplossing in de methode van de Granja, d.i. de heropvoeding van den Indiaan.
Reeds sinds langen tijd hebben de Jezuieten dat begrepen en dat zoo schitterend gerealiseerd in hun missiegebieden van Paraguay, de beroemde Jezuieten-missies, die geheel zijn uitgeroeid.
De eenige vruchtdragende methode is: de Granja, de onderwijsinternaten.
Met rijkelijke medewerking van de Peruaansche regeering hebben de Paters Salesianen te Puno een instituut opgericht, waar zij zich geheel en exclusief wijden aan de heropvoeding van den Indiaan.
Men begrijpt dit beter, wanneer men weet, dat het grootste deel der Indianen analfabeten zijn en dat zij door eeuwenlange achteruitzetting en veronachtzaming zelfs onbekwaam geworden zijn voor de meest elementaire religieuze en sociale kennis. Hij heeft dus een heropvoeding noodig d.w.z. hij moet leeren leven, behoorlijk leeren eten en de eerste beginselen van hygiene, wat hij in zijn armzalige hut niet doet, eenig handwerk en landbouwarbeid leeren en dan eerst kan men aanvangen met de onderrichting van de eenvoudigste geloofswaarheden.
Dan alleen, wanneer de Indiaan uit zijn gedemoraliseerde omgeving wordt gehaald, en in Katholieke onderwijs-internaten wordt ondergebracht, dan bestaat er hoop tot zijn opheffing en doet men een waar missiewerk ten voordeele van land en Kerk.
Er zijn vele instellingen van de Salesianen in Z. Amerika, maar geen
| |
| |
enkele heeft zich zoo speciaal gewijd aan de heropvoeding van den Indiaan als deze Granja.
In plaats nu van deze methode te volgen, die al het resultaat is van zeer veel studie, zoowel van wereldlijke als geestelijke autoriteiten, en die werkelijk vruchtdragend is, wil men voortbouwen op een pseudo-katholiek leven. Men aanvaardt eindeloos uitgestrekte parochies, waar in communidades, finca's en fazenda's de Indianen bij groepjes wonen, onder voorwendsel dat hier katholieken zonder priester zijn, terwijl men hier in waarheid tegenover gedegenereerde christenen staat en er slechts een mogelijkheid is: van den grond af opnieuw beginnen.
Maar men wil deze parochies vaak om financieele voordeelen; men gaat feestmissen lezen op omliggende finca's; men geeft hier en daar wat catechismus en men denkt, zoo Indianenzielen te redden. Daarbij komt, dat er om dezelfde reden toegegeven wordt aan de meest dwaze eischen van den Indiaan, wat men adaptatie noemt, zooals om maar een voorbeeld te noemen, het H. Misoffer opdragen onder feestdronken menschen, omdat de patroonheilige wordt gevierd, wat door iederen eerlijken mensch, die dat gezien of meegemaakt heeft, schandelijk zal worden genoemd.
Als het heel goed gaat, worden er scholen opgericht, maar met deze gewone dagscholen bereikt men niet de kerstening van den Indiaan om de eenvoudige reden, dat men van de ouders niets kan verwachten en er meestal geen familieleven bestaat. Het is in vele van deze landen geen uitzondering, dat als de man verhuist, hij het niet noodig vindt vrouw en kinderen mede te nemen, maar in zijn nieuwe woonplaats een nieuw leven begint. Daarom is de eenige oplossing: internaten, in den vorm van Granja.
Het is werkelijk onbegrijpelijk, hoe missionarissen wetens en willens deze oplossing vermijden. Maar de Granja eischt offers en met dit systeem is het veelal onmogelijk om geld naar Europa te zenden. Integendeel, er moet geld bij, terwijl het z.g. parochiewerk met zijn fleurige feestmissen, waarvan de Indiaan niets begrijpt, maar veel voor betaalt, salve's, respondo's, doopsels met muziek en klokgelui, enz. veel voordeeliger is. Daar blijft van over om de schulden, die in Europa ter liefde Gods gemaakt zijn, af te betalen.
Het valt niet te ontkennen, dat er met het geld van Z. Amerika zelf vreemd is omgesprongen en niet altijd ten voordeele van de z.g. missies. Daarom zou het van groot belang zijn, dat de Nederlandsche missieactie eens een studie-commissie in het leven zou roepen, buiten de geïnteresseerden om, tot onderzoek van den godsdienstigen en financieelen toestand in de Zuid-Amerika-missies. En mogen dan ook de onafhankelijke en onbevooroordeelde Katholieke leeken, die kennis dragen van de landen van Z. Amerika eens medespreken.
| |
| |
Men zal dan tot de conclusie komen, dat de toestand allergevaarlijkst is en dat het zoo niet kan doorgaan, wil men niet dezelfde ‘martelaren’ maken als in Mexico en Spanje.
Van adaptatie is hier dus voor den missionaris geen sprake. Hij staat hiertegenover eigen beschaving in gedegenereerden vorm. Wat hier van hem gevraagd wordt is: niet meedoen met de bestaande dwaasheid, maar een terugbrengen en opheffen van ons zuiver Christelijk geloof.
Maar wat ziet men integendeel geschieden. We zien hier ons geloof bespottelijk maken door aanpassing aan de domme Indianenverlangens. We zien de priesters toegeven en den Cultus, die juist den Indiaan eerbied moet afdwingen voor ons H. Geloof, met voeten treden, omdat hij graag bombast ziet en daar veel geld voor over heeft en omdat de missionarissen niet doordrongen zijn van de hoogheid en de heiligheid van de liturgie.
In Dakar (Senegal) zag ik de kathedraal, door de Franschen voor de negers gebouwd en goed begrepen, hebben zij dien tempel eerlijk en waardig volgens de voorschriften ingericht; maar voor den Indiaan ziet men de noodzakelijkheid daarvan niet in. Wie geeft hier evenwel de richtlijn aan: de Indiaan of de Kerk?
Men ziet het hier klaar: laat men de liturgie varen, dan komt men tot dwaasheden, die niets meer met ons geloof te maken hebben. En nog niet eens spreek ik over: wijwater drinken, of zich ermede wasschen, kaarsvet eten of bloemwater drinken dat voor de Virgen gestaan heeft, alles als een geneeskundige bijgeloovigheid, of over flytoxbussen met bloemen op het altaar of een tabernakel van binnen beplakt met krantenpapier, of kasten onder het altaar voor emmers en dweilen enz., of met Witten Donderdag een groote vergulden kartonnen kelk op het zij-altaar om het Ons Heer in te plaatsen of met aanbiddingsdag een geweldige ster van electrische lichtjes met de H. Hostie in het midden; maar we zien in de landen van Zuid-Amerika, met waarlijk maar enkele uitzonderingen, de vijf, zes meter hooge altaren als draaiorgels tot den nok vol electrische lampjes, vaak in de nationale kleuren en papieren bloemen, waaraan alle waardigheid ontbreekt.
In de streken en de steden, waar van den Indiaan geen sprake is, vooral langs de kust zoowel van den Stillen Oceaan als van den Atlantischen Oceaan, is het probleem eenigszins anders.
Deze streken zijn bijna geheel bevolkt door afstammelingen van emigranten.
De Spaansche en Portugeesche emigranten, die in het begin van de kolonisatie het sterkst vertegenwoordigd waren, hebben meer speciaal het stempel op het godsdienstig leven gedrukt. Van degenen,
| |
| |
die niet hun geloof verloren hadden, kan men niet anders verwachten dan dat zij opgevoed waren in dezelfde devotie-sfeer. Zooals men weet, waren het vooral in het begin niet altijd de hoogst ontwikkelden die hierheen kwamen. Meestal kwamen zij, gedreven door het verlangen naar rijkdommen en behept met een sterken avonturiersgeest. Denken we ook eens aan de West-Indische Compagnie.
Later zijn hier veel kolonisten van andere Europeesche nationaliteiten gekomen, die óf zonder geloof waren óf opgevoed in de geestelijke sfeer van de 19e eeuw. Deze menschen hadden geen idee van den Cultus.
De missionarissen, die voor hun zielenheil moesten zorgen, bekommerden er zich niet over. De inheemsche geestelijkheid beschouwde het priesterschap als een ambt. In de 19e eeuw was zij bijna geheel aangetast door de vrijmetselarij en de meesten maakten er deel van uit onder voorwendsel dat het een instelling was van Christelijke naastenliefde.
In Brazilië was het grootdeels om den keizer, Pedro II, te behagen, daar deze zelf ook vrijmetselaar was en door het concordaat veel te zeggen had in kerkelijke aangelegenheden.
In plaats nu van zich rekenschap te geven van het précaire begin van den missionaris-arbeid in Z. Amerika, doet men integendeel of men hier staat tegenover een eeuwenlang gevestigde cultuur. En in plaats van de Katholieke cultuur en wetenschap te brengen, zegt men elkaar trouw na dat hier niets veranderd moet worden, maar dat men zich moet adapteeren aan de bestaande Christelijke beschaving. Zoo vindt men hier in der groote steden de oude Spaansche en Portugeesche kerken heel veelvuldig door Europeesche missionarissen bezet die trouw de traditie voortzetten, verhoogd met de moderne reclamemiddelen.
Men komt er niet met te beweren dat hier ‘Latijnsche volkeren zijn en dat wanneer men uit Brazilie komt en de reis over Italië maakt de Braziliaansche sfeer u overal bijblijft tot in Rome toe’.
Men vergete niet, dat de H. Vader zelf Kardinaal Marchetti Salvagiani opdracht heeft gegeven in Rome de kerken, volgens de voorschriften, in orde te herstellen en dat diezelfde Kardinaal de onbruikbare gewaden deed verdwijnen, de dwaze devoties afschafte, de draden der reclamelichtjes doorknipte ten spijt van velen die het niet inzagen of om een of andere reden niet wilden inzien.
Verder kan men niet geheel en al zeggen, dat men staat tegenover latijnsche volkeren; Germanen en Angel-Saksen hebben hun stempel hier diep gedrukt; vooral Engelschen in Chili, Duitschers en Engelschen in Argentinië, Duitschers in Brazilie, vooral in het Zuiden.
| |
| |
Bovendien zal men toch toegeven, dat de werkelijke Latijnsche beschaving niet bestaat in een kermisgeest, dien men helaas bij de volksklasse ontmoet in Italië en Spanje, maar die men in Vlaanderen en in Holland ook nog wel terugvindt. Trouwens, ondanks dat men onder de volksklasse in Italië en Spanje ook processies e.d. vindt met dwaze versieringen en kerken waar men excessen van heiligendevoties kan constateeren, mag men toch eerlijkheidshalve zulke feiten niet nemen als essentieele uitingen van latijnsche cultuur; want in Nederland en Vlaanderen wil men toch ook niet, dat de kermis genomen wordt als een voorbeeld van onze cultuur? De Kerk bovendien heeft voorschriften omtrent den Cultus.
Wat de zielzorg betreft, van parochiearbeid en parochieorganisaties, zooals wij die kennen, van contact tusschen geloovigen en parochie-geestelijkheid is hier geen sprake, evenmin van eenige contrôle. Men doet of niet, men gaat of niet, precies naar gelang het uitkomt.
De opvoeding van de Katholieke jeugd ligt grootdeels in de handen van religieuze mannen- en vrouwencongregaties en ordes. En ondanks dat er onder deze instituten zelfs zeer luxueuze gevonden worden, ingericht volgens de moderne ideeën van opvoeding, beantwoordt de onderwijs-methode niet aan de eischen die wij aan de werkelijke Katholieke opvoeding moeten stellen.
Het catechisatie-probleem in Zuid-Amerika is in den waren zin des woords een opvoedingsprobleem. Wanneer in Europa de besliste noodzakelijkheid wordt ingezien van Katholiek onderwijs, dan is die behoefte nog veel grooter in Zuid-Amerika, want in Europa is er ondanks alles toch nog bij vele Kath. families een traditie, die hier ten eenenmalen ontbreekt.
Hier moeten de missionarissen den grondslag leggen van een waarachtigen kath. levensvorm, die hier nooit bestaan heeft. Uiterlijk devotie-leven is nog geen kath. princiep. Hier is dus de gebiedende eisch religieuzen te zenden, die werkelijk in staat zijn om leiding en vorming te geven.
Typisch is te constateeren, dat dit reeds lang is begrepen in handelskringen en dat Noord-Amerika tot uitbreiding van den afzet van zijn producten, de noodzakelijkheid heeft ingezien van de oprichting van Am. colleges om zoodoende de jeugd op te voeden in Amerikaansche sfeer en ze te gewennen aan het gebruik van Amerikaansche producten. Een opvoedingssysteem dus ter benutting van producten.
Als handelslieden hun toevlucht nemen tot dergelijke middelen hoe te meer moeten wij het doen om het hoogste doel van 's menschen bestaan.
| |
| |
Op een en ander meende ik de aandacht te moeten vestigen, evenwel mij geen illusie makend, dat ik door deze enkele bladzijden velen overtuigen zou. Als er dan maar eenigen zijn, die gewaar worden, dat we zoo niet mogen voortgaan, zonder van deze beangstigende problemen diep studie te maken. Want het gaat niet aan - met deze vreeselijke werkelijkheid voor oogen op godsdienstig gebied - om een streven naar verbetering met alle geweld den kop in te drukken. Het zou doen denken aan de zilveren tempeltjesverkoopers van Ephese, die hun broodwinning belaagd zagen.
Steeds ben ik bereid, in contact te treden met al degenen, die ernstig studie willen maken van dit probleem; reeds is er een actie in voorbereiding van de Zuid-Amerikaansche regeeringen, om er bij den H. Stoel op aan te dringen, dat missionarissen zonder voldoende kennis en voorbereiding niet meer zullen toegelaten worden.
Een feit moge tot slot nog ter staving dienen; misschien zegt het U iets. Een Europeesche Kardinaal, die onlangs een bezoek bracht aan Brazilië, heeft in intellectueele kringen openlijk gezegd, dat hij, én den clerus én het godsdienstige leven beneden peil vond en dat hij dat zonder schroom zeide, opdat het overal bekend zou worden.
Moge het helaas dan zoo zijn, als eerste stap op den weg ter verbetering.
H. WESSELINK, pr.
Rio de Janeiro, Februari 1937. |
|