De Gemeenschap. Jaargang 13(1937)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] Jan Vercammen Ballade van ridder Reynout Zijn moeder daalde van de tinnen toen Reynout reed het voorhof binnen: - Mijn zoon, kom blijde van uw paard, uw vrouw heeft u een zoon gebaard. - Om niemand kan 'k nog blijde zijn, mij scheurt een vreselike pijn: mijn ingewanden puilen uit, ik draag ze hier gelijk een buit. Mijn goede moeder, ga me voor en dat mijn vrouw er niets van hoor: bereid voor mij het beste bed in 't donkerste vertrek gezet. Als sloeg de klok te middernacht stierf ridder Reynout zonder klacht. De meiden gingen wenend rond, de knechten zuchtten naar de grond. - O zeg me, moeder, wat er is, waarom der meiden droefenis? - Wijl is verdwenen bij de was de gouden schotel uit de kast. - Waarom om een verloren schaal zo'n droefenis? Als mijn gemaal met zege van den oorlog keert, de gouden schotel brengt hij weer. - O zeg me, moeder, wat er is, waarom der knechts ontsteltenis? [pagina 93] [p. 93] - Ze lieten al de paarden baden, en één verdronk terwijl ze waadden. - Waarom, al is een paard verdronken, in zo'n ontsteltenis verzonken? Raakt Reynout uit den oorlog los, hem draagt een nieuw en schoner ros. Bij van de dag het eerste licht men sloeg alree de doodskist dicht. - O zeg me, moeder, mijn vriendin, wat heeft dat kloppen voor een zin? - Men slaat, als voor uw kindje past, tapijten aan de muren vast. De Zondag van de nieuwe maan moest dan de slotvrouw kerkegaan. Ze wou haar rode mantel vragen, maar zag: men kwam een zwarte dragen. - O zeg me, moeder bid ik u, waarom die zwarte mantel nu? - Aan elke vrouw, die moeder is, past zwarte kleding voor de Mis. En gaande langs de grote weg, hoort ze der bedevaarders zeg: - Dat kleed is schoon in zwarte verwe voor wie als zij haar man zag sterven. - O zeg me, moeder, luid en klaar: wat fluisterden die vrouwen daar? - Ze hebben waarheidswege erkend, dat gij gepaste kleding kent. [pagina 94] [p. 94] Zij is dan in de kerk gekomen, ze kreeg een kaars, ze dacht te dromen: - Is niet dier klokken droeve lied voor iemand, die zijn leven liet? O moeder, hier dit nieuwe graf; wie is het, die zijn leven gaf? - O dochter, sterke u de Heer: uw ridder Reynout is niet meer. - Daar is dus nu mijn lieve man, die 'k niet verlaten mag of kan. O moeder, keer ten slote weer, en zorg er voor de kleine heer. Gewijde grond, splijt om mijn pijn, ik wil bij ridder Reynout zijn! De grond ging open en ging dicht, en zo verstierf om haar het licht. (Charles Eyck) Vorige Volgende