| |
| |
| |
| |
DE GEMEENSCHAP
MAANDBLAD ONDER REDACTIE VAN: MR. LOUIS DE BOURBON, ANTOON COOLEN, ANTON VAN DUINKERKEN, JAN ENGELMAN, MARNIX GIJSEN, A.J.D. VAN OOSTEN EN JAN VERCAMMEN
| |
Anton van Duinkerken De keuze
Stelt het aangebroken jaar ons voor een keuze, welke ons van buiten af en tegen onzen wil werd opgedrongen, of zullen de Nederlandsche katholieken de kracht vinden om door handhaving hunner staatkundige en cultureele zelfstandigheid te voorkomen, dat hun samenleving wordt verdeeld en overheerscht? De vraag had eerder gesteld mogen worden, maar is met het uitzicht op de kamerverkiezingen urgent. Immers deze verkiezingen zijn de eenige mogelijkheid tot algemeene manifestatie van den katholieken levenswil in ons land; elke andere gelegenheid wordt verwaarloosd, of door oneenigheid verijdeld. Van massale acties ten gunste der Roomsch Katholieke Staatspartij, ondersteund door bijeenkomsten, die het godsdienstig en zedelijk bewustzijn moeten versterken, verwachten de leiders het behoud der katholieke eenheid, die echter - wij wezen daar al dikwijls op - te kunstmatig in leven werd gehouden om. niet in menig opzicht louter fictief te zijn. Binnen het staatkundige partijverband van de Nederlandsche katholieken groeiden de meeningsverschillen tot uitersten en de verscheidenheden ontwikkelden zich tot tegenstellingen. Er is een rechtervleugel en een linkervleugel
| |
| |
in de Staatspartij, en deze verdeeling der eenheid, steeds dreigend een scheuring te worden, blijft hoe langer hoe minder tot een sociale differentiatie bepaald. Het kan - en zàl mettertijd ongetwijfeld - een politieke tegenstelling worden. Onder de rechtsgezinden zijn er met name, die te duidelijk sympathiseeren met het fascisme, dan dat ze tot een eventueel compromis met een veldwinnend nationaal-socialisme op den duur niet bereid zouden zijn. Hun eerlijke overtuiging is daarbij, dat zij kiezen tegen het bolschewisme. Zij hebben den indruk, dat hieraan alleen kan worden weerstaan door autoritaire ordening, en zoeken een grondslag tot vergelijk in het positieve christendom, door de programma's der nazi's beleden, hoe zeer ook verloochend door hun werkelijke staatspractijk. De suggestie, dat de moderne mensch zal hebben te kiezen tusschen de dictatuur van rechts en de dictatuur van links, is voor hen een zekerheid. Een onweerstaanbaar gevoel, vaak moeilijk omschrijfbaar, en nauwelijks te verantwoorden, waarschuwt hen, dat een historisch tijdperk afgesloten is, en dat dit voorbije tijdperk zijn adequaten staatsvorm vond in de parlementaire democratie. De nieuwe tijd, zoo meenen of voelen zij, zal zich niet richten naar het individualisme, waarvan de volksvertegenwoordiging bij evenredig kiesrecht de uitdrukking in politicis was. Die nieuwe tijd zal het liberalisme verloochenen, het individu onderdrukken of ten minste aan sterke autoriteit onderwerpen, en de kameraadschap doen zegevieren. Sluiten wij niet tijdig kameraadschap met degenen, die de traditioneele cultuurgoederen van de natie erkennen, dan zullen wij - zoo luidt hun gevolgtrekking - vast en zeker worden overrompeld door den stuwenden opmarsch van het fabrieks- en plattelandsproletariaat. Wat
eenige jaren geleden nog gezien werd als een tegenstelling van belangen, en dus het voorkomen vertoonde van een sociale quaestie, heeft tegenwoordig het aanzien van een strijd
| |
| |
der machtsverhoudingen, dat wil zeggen een zuiver politiek aanzien. De vraag is nu maar, of de katholieken in de toekomst zich zullen aansluiten bij de machthebbers van rechts of bij de machthebbers van links. Opportunistisch wordt verondersteld, dat de meest belangrijke goederen het veiligst zijn onder de hoede der rechtschen.
In schijn geniet deze meening slechts geringen invloed. De N.S.B., al zal ze zeker een aantal zetels bezetten na de volgende verkiezingen, is nog geen landsgevaar, en zal dit ook zoo gauw niet worden. Haar leiding, te merkbaar geschoold op het Duitsche model, beteekent te weinig. Ze ontleent haar gezag aan het succes van Adolf Hitler, niet aan haar eigen kracht of oorspronkelijkheid. Daar den katholieken het verleenen van effectieven steun aan de N.S.B. verboden is, en zij zich in het algemeen met groote stiptheid houden aan de voorschriften van de kerkelijke overheid, is de werfkracht van het nationaal-socialisme in Roomsche kringen niet groot. Ook begint men in deze kringen te beseffen, hoe sterk het element van anti-papistisch-Hollandsch chauvinisme is, dat medespreekt in de nationaal-socialistische beweging. Het herstel van de Hollandsche hegemonie in de ‘protestantsche natie’ is de droom van vele geboren of getogen anti-katholieken, die de politieke emancipatie van de Roomschen, hun cultureele mondigwording en de sociaal-economische opkomst van de kinderrijke Zuidergewesten altijd beschouwden als een bedreiging voor hun veiligheid.
Tot angst, dat een deel van de katholieke leiders een accoord zou aangaan met de leiders van de N.S.B. schijnt niet veel reden aanwezig. Wie echter de teekenen verstaat, kan zich niet ontveinzen, dat een tendenz naar rechtsch radicalisme onder Nederlandsche katholieken in de laatste jaren toenam. De steeds gepredikte afkeer van de ‘rooien’ werkt hierin door en vereenigt zich met de altijd sterke belangen van stoffelijken aard
| |
| |
bij een invloedrijke groep, terwijl de ‘vernieuwing’, de ‘herordening’, door het rechtsche idealisme in het vooruitzicht gesteld, niet zonder bekoring blijkt voor een deel der intellectueelen en der schrijvers, wier misschien weinig talrijke lezers toch meestal jonge, geestdriftige menschen van Roomschen huize zijn. Onder dezen zijn er, die zelfs het vooruitzicht op een nieuwen wereldoorlog opbeurend achten en daar in gezelschappen rondweg voor uitkomen. Men kan dit voor kinderpraat houden, doch zelfs in dit geval zou men wenschen, dat de kinderen praatten over iets anders! Als het maar eenmaal oorlog is, men hoort het hen beweren, zal het Grootnederlandsche vraagstuk eindelijk bevredigend worden opgelost; er zal een einde komen aan de werkeloosheid van intellectueelen; in ons volk zullen krachten ontwaken, welke door langdurige inertie tot sluimer gesust zijn; wat slap en suf is in onze samenleving (en wat is er niet slap en suf in onze samenleving, gezien door de oogen eener geestdriftige jeugd?) zal uit zijn loomheid herrijzen; met de toenemende corruptie van ambtenaren zal het dan eindelijk uit zijn. Zulk heil is menschenbloed waard, wordt gemeend. Zegt men het niet met evenvele woorden, en rechtstreeks, men verstaat het van elkander indien er gesproken wordt over de verovering van Abessinië, over de verdediging van het Alcazar, over het machtsmisbruik van de bonzen, over het arrivisme van diegenen, die in het bestaande bestel een plaats hebben aanvaard. De stemmen, die zóó spreken, verwerven onder ons niet veel aandacht en dit stemt de meeste beschouwers van den toestand tot rust; ik meen: een gevaarlijke rust. Want wie de publicaties en de ontwikkeling van verschillende jonge katholieken volgde, wie
eenigermate weet wat er omgaat in het geweten van de besten onder hen, ziet tegenover die onbeduidende rust een onstuimige onrust gesteld. De vragen van den dag zijn kwellingen geworden voor de jeugd. Het goedkoopste
| |
| |
antisemitisme, dat maar een beetje fel is, heeft meer charme voor sommigen dan de breedste naastenliefde die rustig georganiseerd werd en de jeugdige lezers van ook de slechtst gestelde artikelen in fascistische of pseudofascistische partijblaadjes, worden een enthousiasme gewaar, dat onverantwoord kan zijn, maar dat door De Opmarsch en de Roomsche kranten niet wordt geevenaard. Zich zulk een werkelijkheid te ontveinzen, ware dom. Uit de jeugd, die deze blaadjes leest, moeten de krachten van de toekomst voortkomen en het eerste enthousiasme moge duizendmaal de grondslag der eerste ontgoocheling wezen, het best bestede menschenleven is het leven, dat aan de verwerkelijking van een jeugddroom wordt geofferd.
Niet alle ‘arrivisten’ arriveeren! De omstandigheid, dat de minst geslaagde strebers uit het Roomsche intellectueele milieu zoo weinig tijd noodig hadden om over te loopen naar een pseudo-radicalisme van ‘rechts’ is daarbij veelzeggend. Hun instinct voor het succes wijst hun een kans, en dit instinct beantwoordt altijd aan reëele omstandigheden. Het radicalisme van links blijkt veel minder aantrekkelijk, zelfs voor degenen, die van nature gepraedisponeerd schenen tot strijders voor de onderdrukten. Terwijl de Roomsche sympathieën voor het nazidom hoorbaar toenemen, ziet men de Roomsche genegenheid voor een roekeloos sociaal rechtvaardigheidsideaal snel verminderen. De eenvoudige redeneering van Chesterton, dat men de menschen verdeelen kan, zooals men wil, indien men maar met het Evangelie de partij van de armen kiest tegen de macht van de rijken, zal vandaag wel voor een simplisme worden gehouden. Deze tijd heet te gecompliceerd voor het gezonde verstand. Er worden te veel gevoelens in beroering gebracht, en te veel gevoeligheden geraakt, dan dat een nuchtere waarheid nog veel opgang zou kunnen maken!
Het ingewikkelde goochelen van de moderne demagogen met het zwart-of-rood-dilemma, dat het meest
| |
| |
de zwartroode propaganda dient, verbijstert tallooze geesten. Men is gaan gelooven in de noodzakelijkheid van de keuze en men hééft gekozen. Men heeft weliswaar voorwaardelijk gekozen, maar de richting is onherroepelijk bepaald. Bij een overrompeling van ons staatsbestel door nazi's zal het jongere Roomsche intellect weinig of geen weerstand bieden. Het zal de uitroeiing der ‘bonzen’ toejuichen, het zal de terugdrijving van den clergé naar kerkgebouw en sacristie niet betreuren, het zal de gelijkschakeling onzer al te hokjes-achtige organisaties aanvaarden, het zal de inlijving onzer jeugdbeweging in een nationale eenheid bevorderen, weinig genegenheid als het in meerendeel gevoelt voor Graal en Verkennerij, het zal de vrucht van den schoolstrijd prijsgeven als een vrucht, die toch verrot is, en het zal blij zijn, dat er een einde komt aan het ‘gezwets’ over Roomsche cultuur, welke voor dit hedendaagsch bewustzijn grootendeels uit overbodige apartigheidjes bestaat.
Zóó is de werkelijke toestand, hoe rustig men het ook met den vinger op statistiek-cijfers ontkent. Te zwak is de innerlijke katholieke weerbaarheid om een verzet tegen den loop der geschiedenis mogelijk te maken. De Nederlandsche katholieke massa staat klaar om overrompeld te worden en degenen, die dit heel goed weten, verheugen zich, dat het een rechtsche overrompeling zal zijn.
In dit stadium beginnen de kranten de aanwezigheid van het dreigend dilemma te verdoezelen. Herhaaldelijk verzekeren zij, dat er nog iets anders bestaat dan fascisme of communisme en dat wij ons maar moeten houden aan het oude, het bekende, liever dan ons te laten storten in een Russisch of Duitsch avontuur. Zulk een opmerking is krachteloos. Ze heeft effect op de massa van de kiezers, maar ze heeft geen werfkracht. Ze is essentieel en hatelijk conservatief. Ze mist daarenboven alle belangeloosheid.
| |
| |
Ieder katholiek weet, dat het geloof hem niet dwingt, dezen of genen staatsvorm voor te staan, en dat het hem allerminst verbiedt te verlangen naar verandering van staatsbestel. Het behoudzuchtige praten van de krant laat de Roomsche jeugd van heden eenvoudig voor wat het is. Er gaat geen bezieling van uit. Veel redelijker lijkt haar de methode van de Limburger Koerier, die de kans op een oorlog aan de zijde van Sovjet-Rusland in het vooruitzicht stelt, indien ons land, bij handhaving zijner neutraliteit, gedwongen zou zijn, zich met wapengeweld te verzetten tegen den eersten invaller, naar alle waarschijnlijkheid: Duitschland. (Is de hoop op een militair accoord met Hitler geheel vreemd aan de drijfveren van een particuliere edelmoedigheid, die millioenen over heeft voor een ‘betere verstandhouding met Duitschland’ ‘ter bestrijding van het bolschewisme’? Zeker is zulk een hoop niet vreemd aan degenen, wier Nederlandsch nationalisme in de navolging van Duitschland bestaat!)
Het katholicisme te stellen als derde term naast communisme en fascisme, zooals veelal geschiedt, is alleen mogelijk in zooverre communisme en fascisme zich aandienen als algemeen geldende wereldbeschouwingen. Het gaat niet op voor de staatspractijk, omdat het katholicisme geen staatsvorm is en zelfs geen staatsvorm heeft. Men kan er alleen van zeggen, dat het als dogmatiek in beginsel onverzoenbaar is met de theorie van de rasvergoding en van de klasse-vergoding. Men dient er echter ook van te zeggen, dat het dwingt tot een keuze tusschen Christus en de wereld, en het is hiervan, dat wij ons onvoldoende bewust zijn geweest. De keuze van Christus beteekent echter geenszins de dwang tot een accoord met degenen, die hoe dan ook den naam van Christus belijden tegen alle anderen, het beteekent de keuze van de evangelie-leer tegen al degenen, die de evangelische waarden van vrijheid, rechtvaardigheid en naastenliefde in de samenleving miskennen, of schenden.
| |
| |
De Nederlandsche katholieken zijn in dit opzicht te enghartig en te formalistisch geweest. Zooals hun apologie zich te zeer bepaalde tot vormelijke Kerk-propaganda en te weinig de ‘prediking van de goede boodschap aan de armen’ beoogde, zoo werd het christelijke karakter hunner politiek te zeer beheerscht door de overeenkomst in uitwendige belijdenis en te weinig door de erkenning van den inhoud der evangeliën. Het wreekt zich op een jeugd, die de Emmaüsgangers benijdt, wier hart brandde, toen de Heer in hun midden was. Waar heeft ons hart gebrand? Er is een vuur op aarde gebracht en het dreigt uit te dooven. Men ziet de N.S.B.-ers gloeien van geestdrift als zij hun leider in hun midden hebben en die geestdrift is echt. Wie de beteekenis van het woord ‘kameraadschap’ voor nazi's en communisten kent, en haar vergelijkt met de beteekenis, die het oude woord ‘broederschap’ - confraternitas - voor de toch in ontelbare broederschappen vereenigde Roomschen heeft, gaat beseffen, wat ons mankeert. De binding is verzwakt. Onze mystieke eenheid hield in het practische leven nog maar een schijnbeteekenis, haar afwezigheid wordt door de moeizaam gehandhaafde politieke eenheid voor het oog verborgen, niet voor het hart.
Wil men de keuze voorkomen, dan is er maar één middel: de hernieuwing van den katholieken geest, de terugtocht naar het bewustzijn van de mystieke essentie der katholiciteit in deze wereld. Het vertrouwen op staatsmacht is ijdel. Het streven ernaar is overbodig. Politieken invloed moet de katholiek als staatsburger genieten, omdat hij mede verantwoordelijk is voor het welzijn van den staat, waarin hij leeft. Politieke vrijheid moet hij voor zich opeischen en haar verworven hebbende, dient hij haar zorvuldig te handhaven, omdat zulke vrijheid hem de gelegenheid biedt tot het streven naar de verwerkelijking van het evangelie onder de menschen. Met het middel mag dit doel niet worden vereenzelvigd.
| |
| |
De aanstaande verkiezingen zullen aanleiding bieden tot felle politieke propaganda van de katholieken en de actie voor deze propaganda zal een gevoel van macht geven. Immers elke actie geeft een gevoel van macht. Dit is de psychische grondslag van alle arbeids-bevrediging. Doch hierop berust een gevaarlijk behaaglijkheidsgevoel, dat dreigt ons te verbijsteren en ons blind te maken voor de werkelijke taak van den christen in de maatschappij, waartoe de staatkundige vrijheid slechts een enkele, niet eens onmisbare, voorwaarde schept. In de verdrukking kan men vurig katholiek zijn, en het evangelie beleven, zooals het moet worden beleefd. In de machtspositie bleek men hiertoe vaak minder geschikt.
Voor den modernen katholiek worde de keuze niet bepaald door opportunistische berekening, die ontgoochelen moet, omdat ze dwingt tot vervlakking. De beslissende levensleer van het Evangelie aanvaard hebbende, moet de katholiek zich bij alle werkdadigheid laten leiden door de liefde van Christus. Hij moet niet toegeven aan de zucht naar compromis, die deze zeer eenvoudige levensleer zoekt weg te redeneeren in duistere en dubbelzinnige commentaren, doch hij moet, den keizer gevende wat hem toekomt, het aandeel Gods zuiver houden van hetgeen al te menschelijk is: den angst voor bezit en gewin, de zorg voor de eigen materieele toekomst en de vrees, dat de verwerkelijking van de evangelische rechtvaardigheid schaden zal aan het stoffelijk eigenbelang. |
|