vaas vol mirre. Duister de man, duister z'n gave’ ... Eerst heel op het laatst, niet voor het afscheid, deed Caspar schuchter een stap nader, om dan tochmaar de mirre over de voetjes van den nieuwgeboren Koning der Wereld te strooien. Zoo zacht en stilletjes als eenigszins mogelijk was. Want kleine Jesus mocht van het luchtige geurige geritsel niets voelen, dat Hij vooral niet zou opzien naar die zwarte hand en het zwart gezicht ...
Met de aarden vaas leeg, kwam Caspar achter de anderen aan weer buiten, diep ontdaan en bevend, het hart week.
Terwijl ze daar zoo stonden, de Drie Koningen, besluiteloos welken weg te nemen, gereed om op de reeds neergeknielde kameelen te stijgen, gebeurde er iets wonderbaars: De Ster begon te spreken!
Duidelijk hoorden ze haar stem, daar boven het lage stroodak.
‘Zoo lang zijn wij samen voortgetrokken, mijn trouwe Drie Koningen, dat we nu ook maar voorgoed samen zullen blijven. Neem me mee op uw wegen, en in eeuwigheid zult ge niet verlaten zijn.’
Was de Ster een stem geworden, en werd die stem dan opnieuw louter licht?
Terwijl de stem sprak, stroomde de gouden glans van de Ster de aarden vaas boordevol, in het eerste oogenblik zóó stralend, dat de vaas zelf aan een ster gelijk werd in de handen van Caspar, den zwarten Koning, en zijn gezicht en zijn handen blank schenen in den weerschijn. Maar ook later, toen de Ster binnen de vaas leek ingesluimerd en haar licht daar uitgedoofd, kon Koning Caspar niet anders dan de vaas als een allerkostbaarsten schat aldoor maar in z'n handen dicht aan z'n hart blijven dragen. Vol geloof en vertrouwen. Trouw aan de trouw van hun geleidster, hij en z'n beide reisgenooten. Vol geloof en vertrouwen heel de wereld door. Want geen weg van de wereld lieten ze onbetreden, de Drie