De Gemeenschap. Jaargang 12(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 461] [p. 461] M. Mok Berouw Vergeef mij alles wat ik heb misdaan, dat ik je hand nam en een warme stroom scheen plotseling van hart tot hart te gaan, zoodat je lippen trilden en een droom, welhaast vergeten, ving te bloeien aan, en in je oogen vonkte sterrenvuur, het wereldwijde drong zich in je borst, jouw hartslag was de hartslag der natuur. dat, overladen, je niet wenden dorst en smeeken: laat het eeuwig zijn, dit uur ..... Met het gewijd gebaar der liefde kwam ik elken avond weer en jij verstond niet, dat ik je den laatsten troost ontnam, hoe meer je de genade hebt doorgrond, want in je oogen sloeg de helle vlam van het geluk en voortaan was je blind en liep smal en vertrouwend aan mijn hand, zoo dicht bij God als ooit een droomend kind. En ik staarde verbijsterd naar dien brand. Bewogen als de zee is deze nacht, waarin ik aan je denk en angst verteert mijn zinnen en een eeuwigheid regeert, die geen uiteindelijk erbarmen wacht. Met zachte handen ben ik uitgegaan, ik heb vernield, geschonden en bezeerd. Gedenk, gedenk hoe mij berouw verteert en wil vergeven wat ik heb misdaan. Vorige Volgende