De Gemeenschap. Jaargang 12(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 317] [p. 317] Anton van Duinkerken Voorbijgang Ruiter en paard zijn voorbij. De hoefslag dreunt in mijn oor. De hoefslag herinnert mij Aan al wat ik was en verloor. Nu welhaast onhoorbaar vergaat In den stervenden dag het geluid, Wat is van den vroegeren staat Mijn eigen, bijblijvende buit? Bestaat er alleen voor den geest Een samenhang? Of is dit schijn? Is iemand wel één uur geweest Wat hij altijd had willen zijn? Lucht, die verduistert tot nacht, En tikkende klok op de schouw: Het gebeurde, vergeefs overdacht, Verbittert, wat komt, met berouw. Een hoefslag, een ijdel gerucht, Is voorbij. En voorbij is het lied. Het wezen der dingen is vlucht Het wezen der ziel is verdriet. Vorige Volgende