De Gemeenschap. Jaargang 12(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] M. Mok Het antwoord Tusschen de hooge muren van de stad, en alle menschen waren moegewerkt en zaten in hun huis en rustten wat, en geen heeft van dit drama iets gemerkt: hoe wij, van allen afgesneden, door eindelooze straten zijn geschreden, hoe in de witte lucht onze gelaten omhoog stonden en niet meer konden praten. Wij haalden adem uit de wereldkom en werden bitter koud en bleven stom. De middag stond en wij zijn doorgeloopen, ofschoon op geen ontfermen was te hopen. Maar eenmaal viel een schaduw op een muur en boven huizen veegde avondvuur. Achter een venster stond een mensch te zwijgen. Mijn kille hand viel langs mijn lichaam neer, ik barstte uit: dit is de laatste keer - en stond naar het verlossend woord te hijgen. Ik wist mij zoo belachelijk en klein en dat wij altijd samen zouden zijn, zoo zeker als de nacht ons ging begraven. Zij, die haar lippen op het duister sloot, zei: deze band is sterker dan de dood - en las mijn oogen, tot zij antwoord gaven, voordat het duister ons geheel omsloot. Vorige Volgende