De Gemeenschap. Jaargang 11
(1935)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 536]
| |||||||||||
Henri van der Burght
| |||||||||||
Geschiedenis van 't Gregoriaans.De liturgische melodieën werden oorspronkelijk van mond tot mond overgeleverd, van geslacht tot geslacht in 't geheugen bewaard en in latere eeuwen door middel van datzelfde geheugen in 't ontstane,langzaam groeiende muziekschrift van eigen tijd opgetekend. De Gregoriaanse melodieën werden, zowel wat de melodie als wat 't ritme betreft, 't zuiverst gezongen van de oudste tijd tot ± 1100. Het tijdperk van 800-1100 wordt genoemd: 't Gouden Tijdperk. In latere eeuwen ging door verschillende oorzaken (ontstaan en ontwikkeling van de polyfonie, hervormingen van de Cisterciënsers enz.) de traditie - melodisch en ritmisch - verloren. Tenslotte wist men de betekenis van de muziekaanduidingen in de handschriften niet meer gelijkluidend, en eindelijk in 't geheel niet uit te leggen. Pas in de 19e eeuw kwamen enkelen tot enig resultaat. Mgr. Haberl, leider van de Regensburger-muziekschool, liet bij Pustet 'n uitgave verschijnen, die Leo XIII - terwille van de eenheid - tot de officiële verklaarde. In 1904 stelde Pius X 'n Romeinse commissie in, onder voorzitterschap van Dom Pothier uit de Abdij van | |||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||
Solesmes. Leden waren o.a. Dom Mocquereau uit dezelfde Abdij, pater A. de Santi S.J. en Dr. P. Wagner. Dezelfde Paus droeg aan de Benedictijnen van Solesmes op 'n wetenschappelijk onderzoek tot herstel van de melodische traditie. Als resultaat verscheen in 1907 de Editio typica Vaticana van 't Graduale Romanum, kortweg genoemd: Vaticaanse uitgave. Dit boek bevatte (bevat) de oorspronkelijke Gregoriaanse melodieën. De melodische Gregoriaanse traditie is derhalve (in hoofdzaak) hersteld.
Het zal duidelijk zijn, dat hiermee slechts 'n - hoewel zeer voornaam - gedeelte van de traditie was opgespeurd en vastgelegd. Over de manier waarop deze melodieën, deze geweldige noten-groepen, waren gezongen, bestond geen enkele zekerheid. Het was slechts bekend, dat na 't gouden tijdperk, dus na de 12e eeuw, de juiste manier, 't ritme en de maat van deze muziek was verloren gegaan. Zo was 'n uitvoering ontstaan, die elk tijdsverschil tussen de noten onderling verwaarloosde (opofferde) en dus alle noten ± even lang (kort) zong. Deze zang werd genoemd: vlakke zang: cantus planus. Vele musicologen zetten op dit terrein der ritmische traditie hun arbeid voort. Er moest 'n diepgaande studie worden gemaakt van de betekenis der neumen (= notengroepen) en van de tekens en letters, die boven de noten stonden (b.v.a = augete, m = mediocriter, t = tenete). Wij moeten er hier de aandacht op vestigen, dat de verschillende Gregoriaanse model-scholen, die in de loop der eeuwen waren ontstaan (Chartres, Metz, Nonantola, St. Gallen enz.) ook op verschillende wijze, met verschillende tekens, de melodie en haar uitvoering hadden genoteerd. En nu verrichtte Dom Mocquereau 'n werk van ontzaglijke betekenis door aan te tonen: dat al deze verschillende notatie-systemen eenzelfde | |||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||
ritme aanduidden en derhalve de Gregoriaanse traditie eensluidend en algemeen was. De Vaticaanse editie en de uitgaven met ritmische tekens.
Als resultaat van h.i. juiste onderzoekingen naar de betekenis van de ritmische aanduidingen der handschriften, gaven de Benedictijnen van Solesmes onder leiding van Dom Pothier's leerling, Dom Mocquereau, Gregoriaanse zangboeken uit, waarin zij aan 'n groot aantal noten tekens hadden toegevoegd om juister volgens 't oorspronkelijk ritme te kunnen zingen. Deze tekens bestonden uit horizontale en verticale streepjes en punten achter de noten. Ze noemden deze tekens: ritmische tekens.
Van overwegend belang is nu de vraag: In welke positie staan bovenbedoelde uitgaven ten opzichte van de officiële Romeinse, Vaticaanse editie? Op deze vraag geven enkele Romeinse decreten ons 'n afdoend en overduidelijk antwoord. Op de 23e Juni 1917 gaf de Ritencongregatie 'n decreet uit (no. 4345), dat, teruggrijpende op verscheidene vroeger verschenen decreten, tot de volgende bepalingen komt:
| |||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||
Dit antwoord van de Ritencongregatie op onze boven gestelde, zeer belangrijke vraag, zal geen nadere uitleg behoeven. | |||||||||||
De aanval van Hubert Cuypers.In September 1930 moest Hubert Cuypers 'n radio-rede houden over Gregoriaans. Aanleiding en gevolgen beschrijft Cuypers zelf in De Tijd (avondblad 27 Maart 1931): ‘De Radio-volksuniversiteit te Rotterdam had in den afgeloopen zomer voor haar cursus aan mijn “Schola cantorum” een auditie van Gregoriaansch gevraagd, welke natuurlijk met vreugde werd toegezegd. Met minder vreugde zag ik de korte theoretische inleiding tegemoet, die met deze uitzending annex bleek te zijn, en waarvan ik verzocht ontslagen te worden, omdat ik mij ten eenen niet verantwoord achtte in zulk een inleiding nog maar steeds te verzwijgen de groote (en kort te voren door Aquitaansche manuscripten zoo schitterend bevestigde) ontdekkingen van Dom Jeannin en het wetenschappelijk verval der neo-Solesmiaansche school; ten anderen vermoedde, dat er eenige beroering zou volgen zelfs op de meest conciliante aanduiding dier feiten. Maar in Rotterdam stond men er op, dat ik (evenals de andere “docenten” het deden) zelf de inleiding zou houden. Het directe gevolg mijner radiorede (September j.l.) was een hautain en beleedigend ingezonden stuk van een anonymus in “De Maasbode”, terwijl spoedig daarna in “De Tijd” vanaf 4 October een | |||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||
serie lofartikelen loskwam, die allen uitgingen van het axioma van Solesmes' wetenschappelijke onaantastbaarheid.’
Terloops zij opgemerkt, dat Cuypers' term: ‘neo-Solesmes’ zeer juist is. Solesmes immers had onder Pothier de Vaticaanse editie verzorgd, later gaf Solesmes onder Mocquereau haar ritmische editie uit. Dit is dus neo-Solesmes. Waarop grondden zich nu 't verzet en de aanval van Cuypers en de anderen, die hem in de loop der jaren bijvielen? Op twee feiten:
Deze monnik was Dom Jules Cécilien Jeannin O.S.B.
Wat 't eerste betreft, dit is 'n feit als weinige. In haar statuten, haar orgaan (St. Gregoriusblad), op haar cursussen, spreekt en sprak de St. Gregoriusvereniging slechts over de Mocquereau-theorieën. Zij propageert en levert slechts de geritmeerde uitgaven van Solesmes en zwijgt in alle talen over de Vaticaanse editie, die zij - ondanks Rome's verklaring, boven geciteerd - bij monde van haar oud-president onlangs nog onvoldoende liet verklaren (De Tijd, avondblad 20 November 1934). | |||||||||||
De theorieën van Dom Jeannin.De horizontale streepjes boven de noten in de edities van nee-Solesmes worden episema's genoemd. Volgens | |||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||
den grondlegger der neo-Solesmiaanse Gregoriaanse ritmeleer, Dom Mocquereau, duiden deze episema's aan, dat de betreffende noten enigszins worden verbreed. Ze zijn dus: nuance-tekens. Dom Jeannin nu bewees afdoende, dat de tekens die in de hss aan deze episema's ten gronde liggen, geen nuance-tekens zijn, maar positief verdubbeling der betreffende noten aanduiden. Hij bewijst deze stelling uit o.a.:
Tegen deze theorie, waaruit volgt dat 't Gregoriaans, evenals andere muzieken, in de gouden tijd mensuraal d.i. in maat gezongen werd, trad niemand in de nu volgende enorme kranten- en tijdschriften-debatten wetenschappelijk en overtuigend op. Nòch Dr. Huijgens o.f.m. noch Dr. Bruning o.f.m. (beiden in 't St. Gregoriusblad) leverden enig tegenovergesteld argument. De laatste kwam na 'n reeks artikelen over ‘De grondslag van onze tegenwoordige uitvoering van het Gregoriaans’ tot de wonderbare conclusie, dat hij voorlopig maar bij 't oude bleef, aangezien volgens hem de middeleeuwse theoretici duidelijk en eenstemmig moesten zijn. Dat ze dit echter niet waren, toonde hij met geen letter aan. Ook de beide andere theorieën van Jeannin n.l.: | |||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||
vonden geen ernstige bestrijders, maar wel overtuigde aanhangers. Mocquereau leraarde namelijk de ontstoffelijking van 't ritme. Hij spreekt van ‘vallende sneeuwvlokken.’ Evenzo beschouwt hij 't latijns accent als hoogen kort, terwijl dit reeds in de 3de eeuw na Chr. 'n neiging tot intensiteit, gepaard met verlenging, vertoonde. Eén van de vurigste bestrijders van Solesmes was vanaf't begin de directeur van 't Roermondse kathedraalkoor, Elbert Franssen. Eén van de wetenschappelijkste verdedigers van Jeannin's theorieën werd Pater J. Vollaerts S.J. Hij bouwde tevens op diens arbeid voort en begon 'n uitgebreid onderzoek van de belangrijkste handschriften. Hoewel 't woord mensuralisme (d.i. 'n stelsel dat voor 't Gregoriaans 'n bepaalde mengeling van maten aanneemt) bij de aanhangers van Mocquereau hevige ontsteltenis en ontstemming verwekte, was daarmee nòch een bewijs voor zijn fonkelnieuwheid, nòch voor zijn onhoudbaarheid geleverd. Tal van Gregorianisten in tal van landen waren of werden reeds lang vóór Jeannin overtuigd mensuralist. Wij noemen: Lambillotte, Dechevrens, Schubiger, Raymond, Slecht, Houdard, kan. Besse, Raillard, Bernouilli, Riemann, Gietmann, Bonvin, Lhoumeau, Wiedinger, Dr. P. Wagner, Fleury, Fleischer, Dreves, Cingria, Liuzzi, Emmanuel, Julius Bas. Talrijken van de genoemden zijn Jezuïet of Benedictijn. Het lijkt nodig, dit op te merken, omdat sommigen in de Gregoriaanse strijd 'n ordesstrijd meenden te zien. Dit is 'n belachelijke fabel. Dr. J. Beck, Gastoué, Jean de Valois en Johner nemen metrum aan voor bepaalde soorten hymnen, zoals b.v. de jambische. Prof. O. Caramellio.f.m. verdedigde in 1932 breedvoerig't | |||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||
mensuralisme in 't Italiaanse tijdschrift: Studi Francescani. Verder zijn er, óók in Nederland, Benedictijnen, die 't mensuralisme als beginsel aanvaarden. Tot hun eigen bescherming verzwijgen we hun namen! Dom Mocquereau antwoordde op Dom Jeannin's aanvallen tegen zijn systeem, (in zoverre was hij moediger dan zijn Nederlandse vrienden), maar zweeg voorgoed na Jeannin's wederwoord: Réponse à Dom. Mocquereau 1927. Zó bleef Jeannin, wat 't princiep: mensuralisme betrof, volkomen meester. Op twee bijzaken viel pater Jos. Smits v. Waesberghe S.J. hem aan (St. Gregoriusbl. 1932 en 1933). Wij kunnen er in dit overzicht niet verder op ingaan. | |||||||||||
De Martinelli-brief en zijn gevolgen.Het gemeenschappelijk doodzwijgen - behoudens bovengenoemde onbelangrijke uitzonderingen - van de groeiende verzet-beweging tegen neo-Solesmes en zijn Nederlandse aanhang in de kerkmuzikale leidende wereld bleek intussen geen stilzitten te beduiden. Waarschijnlijk gedachtig 't oude woord: ‘macht is recht’ of 'n ander synoniem adagium, probeerden sommige bestuurderen van de St. Gregoriusvereniging de beweging lam te slaan door 't uitspelen van autoriteiten en brieven. De man, die zich in deze tactiek 'n even roemloze als wanklinkende naam verwierf was rector H. Vullinghs, voorzitter van de Roermondse Diocesane St. Gregoriusvereniging en directeur van 't Wardinstituut. Hij is: de ‘zich niet noemende Nederlandsche priester’ en ‘'n inwoner van 't bisdom Roermond’. Wij zullen zijn rol - met 't doel onze bewering, dat alles in de leiding om de macht, en niet om de waarheid ging, te bewijzen - duidelijk beschrijven.
't St. Gregoriusblad van Juli 1933 publiceerde aan bovenbedoelden rector 'n brief van Dom Paolo M. Abt | |||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||
Ferretti O.S.B., president van de pauselijke Hogeschool voor Kerkmuziek te Rome. In deze brief keert de prelaat zich fel tegen de mensuralisten in Nederland, over wier gedragingen hij uitvoerig blijkt ingelicht(!) De kern van dit schrijven komt hierop neer, dat 't mensuralisme niet mag worden toegepast in de praktijk der liturgische diensten. Voor deze bewering beroept de prelaat zich o.a.:
1e. op de voorrede van de officiële Vaticaanse editie. Deze laat slechts in twee gevallen lange noten toe. Wie buiten deze twee gevallen (a. op 't eind van 'n muzikale zin, b. wanneer twee neumen op één syllabe gescheiden zijn door 'n open ruimte) lange noten zingt, is, volgens F., in overtreding. Het zal voor den aandachtigen lezer van dit artikel duidelijk zijn, dat door deze uitspraak niet alleen enige vorm van mensuralisme, maar ook 't systeem van Mocquereau werd veroordeeld. Immers, de door ons vroeger genoemde horizontale en verticale episema's zijn tekens, die de Vaticaanse editie niet kent en die de bedoeling hebben de betreffende noten te verlengen. Deze noten, evenals die, waaraan 'n punt is toegevoegd, vallen echter voor 't grootste gedeelte buiten de door F. en de Vaticaanse editie toegestane twee gevallen! Pater J. Vollaerts S.J. publiceerde derhalve in ‘Studiën’ (October 1933) 'n artikel in deze geest, waarbij hij 'n tabel afdrukte, lopende over de 23 Zondagsmissen na Pinksteren, waarin de neo-Solesmiaanse uitgaven 1977 noten verlengen, tegen F.'s bedoeling en die der Vaticaanse editie in! De uitlokkers van dit prelaten-schrijven hadden hun eigen aanbeden systeem verslagen en veroordeeld. 2e. op de Martinelli-brief. Op 18 Februari 1910 richtte Kard. Martinelli op last van Pius X 'n schrijven aan den meergenoemden Mgr. Dr. Haberl te Regensburg. Het was opgesteld door den | |||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||
consultor van de Ritencongregatie, pater de Santi S.J. In dit schrijven verzoekt de kardinaal-prefect van genoemde congregatie aan Haberl, over wien te Rome de mening liep, dat hij de Vaticaanse editie in Duitsland (en Amerika) wilde tegenhouden, deze pogingen te staken omwille van de eenheid en wegens talrijke moeilijkheden, aan de totstandbrenging van 'n andere, aannemelijke uitgave verbonden. In deze brief nu wordt geëist, dat iedereen zich zou houden aan 't vrije ritme der Gregoriaanse gezangen.
Op deze eis beroept zich nu Dom Ferretti tegenover de mensuralisten. Het is echter duidelijk, dat 'n mensuraal systeem, waarin 'n mengeling van maten vrij optreedt, evenzeer aan 't begrip ‘vrij ritme’ beantwoordt als de cantus planus der Vaticaanse editie. Eveneens komt in de Martinelli-brief de wens voor: dat allen zich zullen houden aan de voorrede der Vaticana. Hoewel ook Dom F. zich op deze woorden beroept, blijkt uit onze uiteenzetting over de positie der ‘ritmische uitgaven’, dat Rome zelf (en nog wel 'n jaar na de M.-brief, in 1911) bedoelde afwijkingen van de Vaticaanse editie tolereerde. Het beroep moest dus worden afgewezen. Afgezien echter van de inhoud, legde de M.-brief slechts verplichting op aan Haberl; immers 't was 'n particulier schrijven aan 'n bepaalden persoon. Dit nu geldt volgens de canonisten slechts voor den bestemmeling, den ‘destinatarius’. Deze eerste greep naar de macht door 'n uitgelokt schrijven van 'n ‘autoriteit’ mislukte dus. 'n Interessant intermezzo leverde nu de reeds genoemde rector Vullinghs. Hij creëerde de beroemde kwestie: | |||||||||||
De Santi-Bonvin.Zoals boven is vermeld, was de opsteller van de Martinelli-brief de toenmalige consultor van de Riten-con- | |||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||
gregatie: pater de Santi S.J. Nu ontving vijf maanden na deze brief pater Ludwig Bonvin, Jezuïet, musicoloog en mensuralist, van denzelfden consultor 'n persoonlijk schrijven, waarin hem werd meegedeeld, dat hij geen consequenties hoefde te trekken uit de verschenen Martinelli-brief; dat hij met name geheel vrij bleef in zijn mensuralistische theorieën en praktijken en dat hij, Bonvin, deze verklaring mocht publiceren. Bonvin deed dit in Europese en Amerikaanse tijdschriften. Pater Vollaerts drukte 't betreffende gedeelte af in ‘Studiën’ (November 1933). In April 1934 (blijkbaar las rector V. ‘Studiën’ niet eerder) kwam rector V. in 't St. Gregoriusblad op deze publicatie terug. Hij weigerde toen de authentieke lezing van pater V. te aanvaarden en veronderstelde, dat de Santi slechts de bedoeling had Bonvin's variaties op Gregoriaanse melodieën goed te keuren. Toen publiceerde ondergetekende in Romen's Aankondiger (andere, vluggere en betere organen waren niet ter onzer beschikking) de mededeling, dat ook B.'s mensuralistische practische arbeid was toegelaten en dat van deze toelating in zijn uitgaven wordt melding gemaakt met de woorden uit de brief van pater de Santi(Romen's Aankondiger 4 Juni 1934). In 't Augustusnummer van 't St. Gregoriusblad antwoordde rector Vullinghs. Dit antwoord culmineerde in de uitspraak, dat hij, Vullinghs, weigerde aan 't bestaan van de Santi's brief te geloven, dat de oude Bonvin (hij is nu 87 jaar) mogelijk aan hallucinaties leed en dat ondergetekende 25 gulden kon verdienen, indien hij binnen 2 maanden aan rector Vullinghs 't ‘onverminkt en onverkort origineel of de fotografische reproductie’ tonen zou van 'n brief, ‘door P. de Santi geschreven en ondertekend’ met 'n zodanige inhoud als in 't debat bedoeld en gericht aan pater Bonvin!!! Mijn antwoord hierop werd in Romen's Aankondiger geweigerd en werd opgenomen in De Tijd (avondblad 3 Januari 1935). | |||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||
In dit Tijd-artikel, 'n antwoord op rector Vullinghs' artikel in 't zelfde blad van 31 December 1934, maakte ik n.a.v. de weigering van mijn antwoord in Romen's Aankondiger de opmerking: ‘Roermond is klein en van de Zwartbroekstraat naar Romen's Aankondiger: il n'y a qu'un pas!’. Bedoeld artikel bevatte verder de weigering op dergelijke geldaanbiedingen in te gaan, beriep zich op Beysens' Criteriologie voor de maatstaf der betrouwbaarheid en op de eis, dat eerlijke debaters, waaronder priesters en religieuzen, elkaar hebben te vertrouwen. De Santi's brief werd, behalve in ‘Studiën,’ afgedrukt in Musica sacra 1934, heft 4-5, en The Caecilia, October 1933. Ziehier de tweede mislukte greep naar de macht.
Intussen was de strijd op ander terrein lustig verder gestreden. De 15e Februari 1933 was Dom J.C. Jeannin overleden. De 14e Februari 1934 herdacht Prof. Aug. Vollaerts van ‘Hageveld’ in ‘De Tijd’ en de 16e Februari 1934 ondergetekende in ‘De Residentiebode’ zijn anniversarium mortis. In deze twee artikelen werd ook Ferretti genoemd. De schrijvers herinnerden aan verschillende voorname kwesties, waarin Ferretti Jeannin's zijde had gekozen, zoals uit de correspondentie tussen beiden bleek. Zijn critiek op Mocquereau dateerde nog van 1921 d.i. 1 jaar vóór zijn benoeming tot directeur van de Pauselijke Muziekschool te Rome. Deze ‘onthullingen’ werden aan Ferretti door rector Vullinghs meegedeeld. De prelaat antwoordde in 't St. Gregoriusblad (Augustus 1934). Uit zijn antwoord blijkt, dat de onthullingen stuk voor stuk waarheid bevatten. Verder doet Ferretti's bewering, dat hij na jaren studie tot Mocquereau bekeerde, volkomen ongeloofwaardig aan. Want in 1921 stond hij nog in 't punt van 't debat aan Jeannin's zijde, terwijl hij in 1922 directeur der Muziek- | |||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||
school werd. In dit jaar was hij - volgens rector Vullinghs - van alle mensuralistische sympathieën vrij. 'n Merkwaardig snelle bekering en niet direct ontstaan: na jaren studie!! Overigens geeft tot onze bevreemding Ferretti in dit schrijven blijk, niet op de hoogte te zijn van Jeannin's werken. Hij ontleent n.l. gegevens aan werken, waarin ze niet verschenen zijn!! Op zijn bestrijding van Jeannin kunnen we overigens in dit overzicht moeilijk verder ingaan. Maar zelfs indien enige details van Jeannin's systeem terecht door Ferretti zouden zijn aangevallen (dato non concesso!!), dan zou daarmee 't princiep: mensuralisme onverzwakt blijven staan. Na deze mislukking stuurde rector Vullinghs 'n hem in handen gespeelde transscriptie in modern notenschrift van 'n Gregoriaanse Introïtus naar de Riten-congregatie. Antwoord op de begeleidende vragen ontving ‘de inwoner van 't bisdom Roermond’ op 25 Juli 1934. Hij liet 't o.a. in ‘De Tijd’ en ‘De Maasbode’ publiceren. Over dit antwoord maakte ik in 't 3 Januariartikel van ‘De Tijd’ de opmerking, dat alleen hij, die zijn Kerkelijk Recht niet kent, er waarde aan kan hechten. Ook deze laatste greep naar de macht moet als mislukt worden beschouwd. Samenvattend kunnen we de rol van rector H. Vullinghs aldus beschrijven:
| |||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||
| |||||||||||
Een schrijven van de Ned. St. Gregoriusvereniging.October 1934 publiceerde de Ned. St. Gregoriusvereniging in haar orgaan 'n schrijven, waarin, met 'n beroep op haar statuten en de leiding, die ze krachtens bisschoppelijke instelling te geven heeft, ernstig werd aangedrongen op 't volgen van de methode-Solesmes. Op grond van boven-aangeduide bezwaren, mede in verband met de volkszang (waarover straks), werd dit schrijven door Elbert Franssen aan critiekonderworpen.Ga naar voetnoot2) Ondanks dit gezamenlijk schrijven van Hoofdbestuur en 5 diocesane besturen konden natuurlijk tegenstanders van Mocquereau's systeem (althans zij die dit op wetenschappelijke gronden waren geworden) hun standpunt niet verlaten. | |||||||||||
Ward-methode, Solesmes en volkszang.Tenslotte iets over Ward en de volkszang. Sinds de demonstraties van Justine Ward op 't Gouden | |||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||
Feest van de St. Gregoriusvereniging te Utrecht (Augustus 1928), was men vanwege deze vereniging begonnen leerkrachten op te leiden, geschikt om onderwijs te geven in 't Gregoriaans volgens de Ward-methode. De bedoeling was, op die manier, te beginnen met de Lagere School, 't volk systematisch op te leiden voor de liturgische volkszang, die èn door Pius X èn door Pius XI nadrukkelijk wordt gewenst. De organisatie van deze opleiding berustte bij 't Wardinstituut en haar directeur, den reeds bekenden rector H. Vullinghs. Deze Ward-methode nu was, voorzover ze op 't Gregoriaans betrekking heeft, gebaseerd op de ritmische principen van neo-Solesmes. Toen derhalve voor verschillende gregorianisten deze principen onhoudbaar waren gebleken, deelde de Ward-methode in dit lot. De aanval op deze methode werd ingezet in 't Juni-nummer van ‘Dux’ (1931) door pater J. Vollaerts S.J. In volgende jaren werd deze aanval breedvoerig voortgezet, zowel in ‘Dux’, als in ‘Studiën’ (1933). Tevens werden de beginselen, waarop de volkszang moest steunen, in deze tijdschriften gepubliceerd en uitgewerkt. Medewerkers waren pater Vollaerts, prof. A. Vollaerts en ondergetekende, terwijl rector Vullinghs in debat trad (Studiën). Wij vielen genoemde methode ook nog aan in 't Katholieke Schoolblad (14 October 1934) en Ons Eigen Blad (1 Maart en 15 Mei 1934). De beginselen, waarop de volkszang moet rusten, vloeien voort uit de eigenschappen van die zang. Zij, die deze regels nauwlettend gevolgd hebben, zullen uit de hieronder volgende 6 punten duidelijk merken, hoe deze eigenschappen rechtstreeks tegen Mocquereau's theorieën ingaan en dikwijls parallel lopen met Jeannin's opvattingen. Want:
| |||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||
Het kon de bedoeling van dit artikel niet zijn de talloze détails uit te werken. Slechts menen wij, dat hij die dit overzicht van 'n bijna vijfjarige strijd heeft bestudeerd, 't verdere verloop van de kwestie in grote lijnen zal kunnen volgen. (Vignet Charles Eyck)
|
|