naar voren komende en tot macht gerakende ongeletterde klasse om zich te doen gelden en zich te uiten. Voor háár en voor de door haar veranderde samenleving was de toenmalige cultuur vreemd en zij werd daarom volledig afgesneden. Geen geleidelijke overgang, maar inderdaad een abrupte revolutie, die veel vernielde, veel opruimde, maar die te lang talmde met het ontdekken van nieuwe, belangwekkende doeleinden, en daarom ook geen nieuwen, eerbiedwaardigen stijl heeft kunnen geven, die steunde op de vele, maar niet onbeperkt vele bronnen, die het menschelijk leven den kunstenaar biedt.
Dat in dit woestijnleven, bij het zich verwijderen van die warme bronnen, de architectuur schade leed, behoeft geen twijfel; dat zij door haar afzijdigheid ook een deel der schilderkunst, die zij niet kon ontberen, aan het reëele leven trachtte te onttrekken, is begrijpelijk, doch daarom niet minder verkeerd en daarom niet minder een ongekend feit in de annalen der schilderkunst. Er moet zeker groote nadruk op gelegd worden, dat die nimmer te voren waargenomen drang tot splitsing der schilderkunst in een gebonden en een ongebonden deel, slechts getuigde van den onjuisten zin, van de verscheurdheid en van de verstarde armoede van het afgeloopen tijdperk.
De architectuur, in de tijden van bloei, heeft altijd uitsluitend, soms sterk, soms minder sterk naar gelang harer geaardheid, gevraagd naar schilders! Waren Raffaël, Titiaan, Correggio, Tiepolo, Rubens niet volledig schilders, die hunne gaven putten uit het volle leven en dit beurtelings begiftigden met hunne werken, zoowel op het linnen als op de muur - zonder etiket, maar wel met helder begrip voor de eischen van elk dezer handelingen! Waren zij zich soms bewust van dat heillooze begrip: monumentaliteit, die men tot kortgeleden door bepaalde regelen meende bewust te kunnen bereiken, doch die inderdaad uiterst zelden en dan zeker ongemerkt verschijnt en eerst later, als een gave Gods, wordt ontdekt en aangemerkt? En ook - waren in het tijdperk, dat offerde aan dien waan, de weinigen, die werk van blijvende waarde ons gaven, als Toorop en van Konijnenburg niet - tout court - schilders!
Zijn onze oogen niet te zeer opnieuw geopend voor de volledige schoonheid van het afwisselende en bewogen golvend landschap van het menschelijk leven, dan dat wij in haar spiegel, de kunst, slechts genoegen zouden blijven nemen met het geometrische, spichtige lijnenspel, ja, nog erger, deze schuwe, moeizame en dorre uitingen aanwijzen als het eenige en ware kenmerk eener gemeenschapskunst?
Ook deze mistige nevels zijn door een frisschen wind van juister