| |
| |
| |
W. Nolet
De godsdienstige beteekenis van de Abdij van Egmond
Wanneer men de juiste beteekenis van Egmond wil bepalen, dan moet men allereerst in het oog houden, dat een klooster is een godsdienstige instelling. In de maand September werd onder leiding van Professor Dr. A.W. Bijvanck en Pater D. van Heel O.F.M. in Den Haag een tensoonstelling gehouden van herinneringen, die een beeld gaven van den invloed van de Egmonder Abdij. Die invloed is zeer groot geweest, maar men kan hem niet begrijpen, wanneer men vergeet dat een klooster in zijn aard een godsdienstigeinstelling is. Het klooster van Egmond volgt den Regel van St. Benedictus. Men stelle zich dat zoo voor: in den tijd, dat Egmond gesticht werd, was er nog geen sprake van kloosterorden, zooals die later ontstonden, Orden met straffe internationale organisatie. St. Benedictus heeft een Regel geschreven, geen Orde gesticht. Die Regel, geschreven in de 6e eeuw, heeft langzamerhand ingang gevonden in de bestaande kloosters en sinds 815 is hij door het Concilie-Rijksdag van Aken voorgeschreven voor alle kloosters in het Frankenrijk. In Engeland was hij bekend geworden door St. Augustinus, die door Gregorius I daarheen gezonden was, en die de Angelsaksen tot het Christendom bracht. Willibrord en Adalbert maakten hem hier bekend tegelijk met het Christendom. Men merke al terstond op, dat ons Christendom dus een Benedictijnsch stempel moet dragen. De bedoeling van den Regel geeft Benedictus in zijn voorrede aldus aan: Consituenda est ergo a nobis dominici schola servitii (p7) ut ab ipsius numquam magisterio discedentes in eius doctrina usque ad mortem in monasterio perse- | |
| |
verantes passionibus Christi per patientiam pasticipemur, ut in regno eius mereamur esse consortes. De Regel is een oefenschool in den dienst van God, hij veronderstelt, dat de school en de oefening
levenslang duurt, en de bedoeling is, dat de monniken door hun volharding deelen in het Lijden van Christus, om aan Zijn glorie deelachtig te worden.
Benedictus zegt niet, dat zijn school de eenige is. Integendeel, hij weet, dat er reeds in zijn tijd andere methodes van ascetisch leven bestaan. Sinds de derde eeuw was de Kerk bezig geweest met het zoeken van vormen voor het georganiseerde ascetische leven. Dat was geweest een tasten en zoeken, met dikwijls mistasten, van tijd tot tijd krijgt men den indruk, dat het doel uit het oog wordt verloren. Er zijn geweest anachoreten, die de uiterlijke observantie op de spits dreven, zoodat men het geestelijk element er nauwelijks meer in vindt, monniken, die de gebeden zoo lang rekten dat men niet begrijpt, hoe ze het uithielden, paalbewoners, die soms belachelijk worden, monniken zonder tucht, die een gevaar werden voor de openbare orde. Tegen dezulken keert Benedictus zich in het eerste hoofdstuk van zijn Regel. Het goed recht van de anachoreten erkent hij volmondig, Maar ook na Benedictus zijn er andere scholen van geestelijk leven ontstaan. Er is in het godsdienstig leven van de Kerk een voortdurende ontwikkeling, omdat een andere tijdgeest andere waarheden naar voren brengt, en andere vormen van bevrediging vraagt voor de godsdienstige behoeften van het menschdom. Het groote doel blijft altijd: de dienst van God in vereeniging met Jezus Christus, maar de veelzijdigheid van den Persoon van Jezus Christus maakt telkens nieuwe vormen van navolging en vereeniging mogelijk. In de volle middeleeuwen zien we heel nieuwe orden opkomen: Franciscus, Dominicus. Het zijnde nieuwe volkeren met nieuwe godsdienstige behoeften, die hun godsdienstige idealen neerleggen
| |
| |
in kloosterregels. Heeft de Oudheid den Christus meer in het bijzonder gezien als den goddelijken Middelaar, de Middeleeuwer beziet Hem meer van den kant van Zijn met de Godheid vereenigde menschheid: doet de dichter van den Heiland dat niet reeds, en Franciscus is de ridder van den armen Mensch Christus, die Hem wil navolgen in zijn transcendente menschelijke volmaaktheid.
De Dominicaan ontleent zijn beteekenis aan het middeleeuwsche theologische systeem.
Men kan het wezen van Renaissance en Humanisme leggen waar men wil, in ieder geval is een kenmerk het opkomende individualisme als tegenstelling met den gemeenschapszin van de christelijke Oudheid en de Middeleeuwen. Ook deze tijdgeest vindt zijn neerslag in een kloosterregel: Sint Ignatius, die in Exercitia en regel zijn menschen door en door vormt tot volmaakte individuën, altijd in navolging van Christus.
Wat is nu het eigene in den Regel van Benedictus? In den Catalogus van de tentoonstelling wordt het uitstekend aangegeven door Pater Beekman: de directe dienst van God in de gemeenschap. Dat is de neerslag van het oud-christelijke ideaal. Parallel met de vorming van het kloosterleven in de eeuwen voor Benedictus loopt de groote strijd in de christenheid over het Wezen van God, over de Drieëenheid, over de Christologie. Die grondwaarheden van het Christendom namen de geesten totaal in beslag, en de godsdienstige praktijk was gericht op het aanbidden van God door Jezus Christus. Daarnaast komen dan de praktische en pijnlijke vragen: hoe staat de christen tegenover het aardsche leven en de aardsche goederen? Aanvaardt hij de wereld of wijst hij haar af? In de kloosterwereld voor Benedictus had men met die vragen geworsteld.
In zijn Regel geeft Benedictus als doel de aanbidding van God. En dat wel in gemeenschappelijk gebed, dat den heelen mensch met ziel en lichaam, en dat wel in
| |
| |
gemeenschap, in den dienst van God stelt. Boven dit Opus Dei, dit werk, dat onmiddellijk op God betrekking heeft, mag niets gesteld worden. In de kleinste bijzonderheden wordt het omschreven. En het sluit nauw aan bij de liturgische hervorming, die de leerling van Benedictus, Gregorius I weldra in de liturgie zou invoeren. Dat liturgische gebed van Gregorius, is nog het officieele gebed van de Katholieke kerk, en het ademt van het begin tot het eind den gemeenschapsgeest: de menschheid in vereeniging met Jezus Christus brengt God een waardige hulde. De teksten zijn genomen uit de H. Schrift, psalmen voornamelijk, maar ook lezingen uit het heele Oude en Nieuwe Testament, die over het jaar verdeeld zijn. Daarnaast vrome verhandelingen van Kerkvaders en over de levens der Heiligen.
Wat de praktijk van het leven betreft, deze is geheel ondergeschikt aan het hoofddoel van den monnik, het verheerlijken van God. Maar in de vraag van aanvaarding of afwijzing van het aardsche neemt Benedictus heel positief stelling voor de aanvaarding. Hij is voor niets zoo bang als voor overdrijving. In de oude kloosters, ook die van Zuid-Gallië, waaraan hij vooveel ontleend heeft, was het gebruikelijk, dat de monniken na een oefentijd in de gemeenschap overgingen naar het kluizenaarsleven ten einde vrijer te zijn in boetewerken. Hij zoekt de grootere volmaaktheid in een grooteren graad van nederigheid, d.w.z. het zich klein voelen voor God, en zijn leven daarnaar inrichten. In den achtsten graad van nederigheid zegt hij: De achtste graad van nederigheid is, dat de monnik niets anders doet, dan wat aanbevolen wordt door den Regel, die gewoon is in het klooster of door het voorbeeld der ouderen. Hij zoekt het meer in de inwendige dan in de uitwendige versterving. En op het eind van het kapittel over de graden van nederigheid geeft hij het doel ervan aan in deze milde en diepzinnige woorden: Wanneer de monnik dan al deze trappen van nederigheid is opgegaan
| |
| |
zal hij spoedig tot de liefde Gods komen tot die liefde, die in haar volmaaktheid de vrees uitsluit; door haar zal hij alles, wat hij vroeger niet zonder tegenzin onderhield, zonder moeite en natuurlijkerwijze uit gewoonte gaan beoefenen, niet meer uit vrees voor de hel, maar uit liefde tot Christus en uit de kracht van de goede gewoonte en uit lust tot de deugd. In dezen gedachtengang is Benedictus mild in het toestaan van het gebruik van aardsche goederen. Natuurlijk is de monnik persoonlijk arm, dat hoort eenmaal wezenlijk bij het kloosterleven. Maar het klooster voorziet hem van spijs: er moet keuze zijn van spijzen aan iederen maaltijd, omdat nu eenmaal vele menschen tegen sommige spijzen een onoverwinnelijken afkeer hebben: wie van het eene niet eet, moet zich aan het andere kunnen verzadigen, hij staat het gebruik van wijn toe; de legerstede is goed verzorgd, iedere monnik heeft een bescheiden garderobe. Het is niet de verwerping van het aardsche, maar het stellen ervan in den dienst van God.
Deze regel is beoefend in Egmond, in den loop van de zes eeuwen van het bestaan uiteraard niet steeds met evenveel ijver. We constateerden ook op de Haagsche tentoonstelling, dat de eeredienst bijzonder verzorgd was.
Veel is verdwenen, maar dat Evangelarium en de staf bewijzen nog, dat in Egmond gold, wat er zoo dikwijls in den psalm gezegd werd: Ik heb den luister van uw huis bemind.
De levensaanvaarding maakte van deze monniken cultuurdragers. Het is natuurlijk niet de directe taak van den monnik, om cultuur te verspreiden. Maar de monniken, die hier kwamen met Willibrord en de monniken, die kwamen uit Gent, stonden nu eenmaal cultureel hooger dan onze voorvaderen, en zonder dat zij er zich speciaal op hoefden toe te leggen, werden hun hoogere levensvormen voorbeeld voor degenen, die met hen in aanraking kwamen. In den tentoonstellingscataloog
| |
| |
werkte Dom. A. Beekman dat nader uit. En de tentoonstelling sprak ervan.
Nu mag ik misschien nog even me nader verklaren, waarom ik me warm maak voor het herstel van de Abdij van Egmond. Zeker als nationaal monument vraagt onze historie het herstel van wat de bakermat was van het Graafschap Holland en van de beschaving, die voor de Hollandsche graven in onze streken gebracht is. Historische bezinning kan een volk slechts ten goede komen,
In het herstel van de Abdij zie ik ook groote godsdienstige voordeelen. En laat ik dan eerst zeggen: voor het katholieke volksdeel. Dat heeft zich in zware eeuwen gehandhaafd, en streeft nu bewust ernaar, om in het nationale leven van Nederland opbouwend werk te doen. Noodzakelijke voorwaarde daarvoor is levensverdieping. En die kan gezocht worden in verschillende richtingen, katholiek gesproken langs den weg van verschillende systemen van ascetisch leven. Ongetwijfeld zijn er onder ons velen, die beter godsdienstig zullen leven volgens het Benedictijnsche dan volgens het Ignatiaansche systeem. Want al is het Benediktijnsche het oudste, het voldoet aan een wezenlijke behoefte van de menschelijke natuur, en is daarom voor alle tijden bruikbaar. In het klooster en in een breede invloedssfeer van het klooster. Dat heeft de praktijk van Oosterhout reeds vijf en twintig jaar bewezen.
Ook voor de niet-katholieken zie ik in het herstel van Egmond een godsdienstig belang. Ons Christendom is nu eenmaal van Benediktijschen oorsprong, en het kan niet anders, of er zijn in dat systeem aanrakingspunten, die we ons nog niet bewust zijn. Het is toch een feit, dat de hervormers van de 16de eeuw over de Middeleeuwen hebben willen teruggrijpen naar de christelijke Oudheid. Althans een stuk christelijke Oudheid vinden we terug in het herstelde Egmond.
En zou het nu nationaal niet van belang zijn, wanneer
| |
| |
de aanraking tusschen de groepen van het eene Nederlandsche Volk breeder werd, niet alleen, omdat we ons onze gemeenschappelijke historie meer bewust worden, maar ook, omdat we leeren inzien, dat we in het diepste van onze levensbeschouwing meer met elkaar gemeen hebben, dan de polemiek uit vroeger eeuwen ons heeft doen gelooven. Het is toch een feit van dagelijksche ervaring, dat door het op den voorgrond brengen van de verschilpunten we over en weer vol zitten van misverstanden.
Moge het herstel van de Abdij ook zoo ten goede komen aan het Nederlandsche Volk.
(Vignet H. Wiegersma)
|
|