den zooveelsten keer doorbladerde hij z'n kempenleven en in zijn hart droppelde de warme gehechtheid aan zijn streek. Onvervalschte liefde, die eiken dag gebrand had in zijn trouwe zwerversziel.
Eens, met het oog op zijn hoogen ouderdom, had de burgemeester Zwipke aangesproken en verteld dat het armbestuur besloten had hem in het oud-mannenhuis te doen verzorgen.
Toen was er iets kapotgeslagen in zijn hart. Zijn eenigste familie, de Kempen, zijn trouwe Moeder werd uit zijn hart gedragen.
- Da doedde nie hè, Menier, - ik zen van de Kempe, niè da doedde nie, Menier - en om Zwipkes doorknaalde mondhoeken trilde al het heimwee samen naar zijn ingeworteld kruisleven.
Twee tranen hadden gebibberd aan die lange steekwimpers.
De burgemeester was er van gepakt geweest.
- Zwipke, ge zait ne brave en ge blaift van ons zoolang ge wilt - had ie toen gezegd.
Zijn hart was weer opengegaan als een dennenappel onder de warmte van zijn teruggevonden geluk. Kinderlijk blij, als een schooljongen die met een eersten prijs thuis komt, had hij weer zijn dagen getrokken langs de diepe karresporen en zandwegeltjes, door de gele brem en zommende bietjes.
Hij had weer kunnen genieten van de Mika-dindelende lucht in de blonde middag-uren.
Zijn zielsdrang naar witschemerende berken, terpetijnlucht en witgeregende kiezelsteentjes hadden de kempenstilte nog vergroot. Twee geheimen die elkaar oplosten in een zwijgend genieten.
Omdat hij heel zijn leven gezworven had tusschen echte kerstboompjes en groen mos, voelde hij misschien dieper die zielsfeer, die een groote verwachting voorafgaat, dan de stadskinderen, die hun verbeelding moeten wakker houden bij een vouwbaar boompje met gekleurde