De Gemeenschap. Jaargang 10(1934)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 864] [p. 864] Arnould Greban Maria bidt tot God den Vader Gij, die de wereld hebt gebouwd, De sterren naar Uw hand gezet, Die mensch en dier in leven houdt Door kracht van uw verheven wet, Aanhoor mijn nederig gebed: Uw Zoon hebt Gij mij toevertrouwd, Ik word Zijn moeder en ik houd Zóó veel van 't Kind in mijnen schoot, Dat nooit Uw gunst zal zijn volprezen. Laat, in Uw liefde, tot den dood Mij zooveel goedheid waardig wezen. Ik weet, dat Hij hier komen zal, Uw eigen Zoon, dien Gij bemint; In dezen armen, vuilen stal Wordt hij vannacht mijn eenigst kind, De vrieskou en de noordenwind Zullen Zijn kleine lichaam deren; Och, wist ik, waar ik doeken vind Om van zijn krib de kou te weren! God, laat mij elke vreugd ontberen, Maar geef mij warmte voor mijn kind! Gij zaagt op Uwe dienstmaagd neer, Die nu haar eigen Schepper draagt En moeder wordt van haren Heer. Wat heeft Uw oog zoozeer behaagd In mij, een nederige maagd, Een dorpskind, dat Gij uitverkiest En dat vergeefs de reden vraagt? Geef, dat mijn hart zich niet verliest In hoogmoed, nu het feller jaagt Van vreugd om wat geschieden gaat. [pagina 865] [p. 865] Houd mij van alle zonden vrij, Van eiken smet, van ieder kwaad En van de zucht tot hoovaardij Opdat ik, rein in woord en daad, Voor Hem een goede moeder zij. (Vignet Jozef Cantré) Vorige Volgende