| |
| |
| |
Kees Meekel
De Stem van Mammon
Tweede Tafereel
Een bar in Dawson.
RALPH (komt binnen, gaat zitten. Hij heeft een leren zak op de rug en karabijn. Hij zet z'n wapen aan z'n voet):
Whisky!
(Er zijn bijna geen bezoekers; er is de barman, een zwijgend tiep, er zit een slaper in een hoek.
De hetaire - Gerthy - komt binnen, op 't spoor van Ralph).
GERTHY (draait wat om Ralph heen en gaat brutaal tegenover hem zitten, en roept tot de barman):
Iron-Joe, whisky!
(Zij wordt evenals Ralph bediend. Ze zitten zwijgend tegenover elkaar).
Van het Noorden? Veel gevonden? Rijk geworden?
(Ralph drinkt, zwijgt grimmig).
GERTHY (wijzend op de zak):
Twintig kilo? Vijf en twintig?
(Ralph drinkt en zwijgt).
Zeg eens, wat ben jij voor een rare vogel? Heb je je tong verloren, toen je die zak met goud vond?
Hè, hè ..! Vraag ik je wat, poesje?
| |
| |
Ik vraag jou wat. Heb je goud? Je denkt toch zeker niet dat wij hier in de stad geen belang stellen in dat goud van jou? Je wilt toch zeker eten en drinken? Of denk je dat ik die whisky van je betaal of de mijne? En wil je slapen? Dat kost, kameraad. Je wil misschien wel slapen met mij in een fatsoenlik bed, zoals je in maanden niet gekend hebt?
Hè, hè, hè ... (hij drinkt).
Geef mij nog een whisky-soda, kastelein.
Waarom zeg jij niets tegen mij? (Legt haar hand op zijn arm). Hoeveel heb je gevonden? Zeg het eens eerlik. - - Mijnheer vertrouwt mij niet ...! En mijnheer denkt dat hij in deze stad alles bezit en dat ik niets heb?
Je denkt toch niet, lieve zeurkous, als ik dát in mijn tas had, wat jij goud noemt ...
Natuurlik, heb jij goud in die tas...
En natuurlik, daar wou jij voor dansen ...?
Of je goud hebt, of je goud hebt gedolven ...? Maar
| |
| |
wat zeur ik, dat zie ik aan je ogen: je zit met je god dicht bij je hart en met je hand aan je karabijn ... Je wil liever sterven dan iets missen van die schat.
Zo is het; het doet me genoegen.
Je praat of jij ook een zak van dit goud hebt.
Dat heb ik. En meer nog dan jij; ik heb zelfs een account op de bank.
Zoals jij er een bent ben ook ik: gierig en zuinig, en dol op mijn goud en niet van plan een grein te verkwisten. Weg van hier, weg uit dit land. Hier wordt het te maklik gewonnen, hier gaat het te spoedig geronnen. Jij met je hand vlak bij je karabijn, jij bevalt me! Eén zoek ik als jij ... jij bent mijn man: geen speler, geen drinker, geen bluffer; één die om de vrouwen niets maalt.
Ik wil naar het zuiden, naar de zon, naar de warme verkwikking ... Ik wil hier vandaan en ik zoek een kameraad om met mij te reizen uit dit eenzame land, waar de wolf baas is en de kou van de dood. Trek jij naar het zuiden?
| |
| |
Wanneer je evenveel goud hebt als ik.
Dat heb ik, daar geef ik mijn hand op.
Dan reizen we samen, als je beslist wil. (Ze geven elkaar de hand).
Ik heb vertrouwen in jou.
| |
Derde tafereel
In de kring van de winterwolven. Ralph en de hetaire Gerthy in uiterste nood in de sneeuwvelden. Hun wachtvuur is uit en de honden zijn door de wolven verslonden. Ralph heeft zijn laatste kogel verschoten en de wolven dreigen driest en hongerig om de twee. In de nabijheid hun slede. Tegen de avond.
RALPH (in de as wroetend, naast een stapel hout dat als een barricade om hen heen ligt):
Het vuur is uit; er is geen vonk meer te vinden. En geen kogel meer in mijn karabijn en geen lucifer om dit verdoemde hout aan te steken ... Het is of ze het weten!
Hoe kunnen die dat weten?
| |
| |
Maar kijk dan. Zie hoe ze naderen, rondom ons, ze weten dat ik machteloos ben (hij werpt met een stuk hout naar de meest opdringende wolf). Kijk, hij neemt het in zijn muil, hij zet zijn tanden in het hout: hij is dol van de honger ...! Ze zijn razend en rammelen van waanzin. En daar is er één: die daar, zijn tanden ... en zijn ogen ... hij heeft groene ogen, de schobber!
GERTHY (slaat de handen voor de ogen):
God! God! Ik kan er niet naar kijken. Het is verschrikkelijk, het is om gek van te worden ... - - Was ik maar nooit met je meegegaan!
Had ik nog maar twintig kogels, tien kogels, of zes ... of drie! Had ik nog maar één kogel, dan schoot ik hem, die met die groene vuile ogen, de moordenaar!
Was ik maar nooit met je meegegaan ... ik ...
Jij niet met me meegegaan? Heb ik je gevraagd? Ben je niet even fel op het goud als ik ...? Jouw schuld is het dat we hier zijn. Je wou met me mee, naar het zuiden, naar de zon. Je moet mij niets verwijten. Je hebt een tas vol van het zuiverste goud. En we zijn op weg naar het zuiden. Ha!
Ik die in Dawson alles had wat mijn hart begeerde: alle mannen hielden van me. Ze vochten om mij; dat weet jij niet eens. Ze gingen in een kring om me heen staan en klapten in hun handen en noemden me de rode roos van het noorden ...! en bestrooiden me met
| |
| |
stofgoud als ik naakt voor hen danste, en dan veegde ik later met een stoffer al het dure vuil bij mekaar. En hier, niets dan wolven, wolven, die op mij loeren. God, o God, hoe kan het bestaan!
RALPH (in gedachten, dan opeens zwaarstemmig):
Goud!
Waarom zeg je dat? Wat heb je? Wat zie je?
Het is of er in de verte een klok luidt.
Komen er mensen? Worden we gered? Mensen met slee en met honden, en met karabijnen om die wolven te verdrijven...! Waar hoor je dat? Waar zie je dat? Waar komt het vandaan?
Vandaar (hij wijst omhoog).
God? Is er dan een God? Dan moet die mij helpen met mijn goud tegen die verschrikkelijke wolven! Je bent krankzinnig aan 't worden.
Daar (hij wijst in de verte) en vandaar ... (hij wijst naar beneden) en van hier ...
| |
| |
Maar wat heb je? Wat heb je?
Goud! (wijst op zijn hart). Van binnen uit zal ik maar zeggen. Goud overal ... als een mens maar wil ..
Jesis, die wolf, die wolf! Schiet dan toch, gooi dan toch, sla dan toch, neem je geweer of een stuk hout, gooi hem met een steen, stoot hem met een stuk goud. Wat maal ik om goud? Smijt die wolven met goud, jaag ze weg met goud. (Ze neemt uit haar tas een stuk goud en werpt er mee naar de opdringende wolf met de groene ogen).
(als uit een droom wakker wordend) Hoe durf je dat te doen? Dat is een grote zonde. Hier met die tas; denk je dat ik dat toesta? Hier met dat goud, met dat kostbare goud!
Neen, het is van mij. Kijk, die wolf is er van geschrokken, hij draait zich om, hij wordt bang...
Jij smijt een wolf met een stuk goud? Hier met dat goud.
Van mij is het en ik doe er mee wat ik wil.
| |
| |
Als jij dood bent ... - hebben we dat niet afgesproken? - dat wat van mij is is van jou en wat jij hebt behoort aan mij ... alles wat we hebben. Jij het mijne en ik dat goud van jou. Heb ik er niet hard voor gezwoegd: de nagels van mijn vingers af, het gevoel uit mijn handen? Jij met je fatsoen, jij met die goudstrooiende kerels om je heen ... Als ik er goed aan denk, heb jij niets gedolven van dit goud in die tas. Je hebt wat gedanst, dat is alles.
Ha! Heb ik niets van dit goud gedolven? Wat, jij met je nagels? Met mijn hart, met mijn lichaam, met mijn jeugd heb ik het gedolven. - Wat weet jij er van af? Met mijn schande misschien en m'n pienterheid! Dit goud is van mij! En ik gooi er elke wolf mee die ik wil. Wanneer een wolf verstand had gelijk een mens, zou je met hem kunnen praten en 'm paaien en liet hij zich kopen. Kijk ze daar staan, hunkerend en vals ... Waarom zou zo'n loeder van een wolf niet even goed voor goud te vinden zijn als ik en 'n ander? Ik zeg je, ik wil me redden met dit goud - het is het beste en duurste dat ik bezit en het is niets waard als het me nu niet helpt ... Blijf van mijn tas af, blijf af van mijn goud; ik heb het verdiend en nu zal ik er de wolven mee kopen ... zo goed als ik de wildste kerels klein heb gekregen.
RALPH (werpt met een stuk hout naar een wolf):
Verdoemd! Zag je die? De een is nog brutaler dan de ander. Hier met dit goud, je bent gek aan 't worden; ik heb gezegd: ik sta het niet toe: ik sta het niet toe.
Het kan me niet schelen of ik gek word en het kan me niet schelen wat jij toestaat, als het mij maar redt!
| |
| |
Ik kan daarna nog genoeg verdienen, ik laat mij niet verscheuren, ik wil leven met een gaaf lichaam (zij wil opnieuw met een stuk goud gooien).
RALPH (houdt haar hand tegen):
Luister, gooi niet, luister, ik weet wat; gered zal je worden, je zal leven, er is een kans. Daar in die dennenboom. Geef me je goud. Neem deze knuppel, zwaai hem rond, ren naar die boom, raas en schreeuw tegen de wolven, klim in de boom! Geef je goud aan mij.
Mijn goud houd ik bij me. Jou vertrouw ik niet meer, je loert op mijn goud, je waagt mij er aan! Waarom gaan we niet samen, en slaan ons door de wolven heen?
Om de wolven te verdelen.
Misschien blijven ze om mij heen en volgen jou niet. Als we samen gaan, springen ze allen op en rennen ons na, allemaal - - ga je alleen, dan is er kans om je te redden.
Neen! Ik vertrouw jou niet meer.
Dan ga ik. Geef mij je goud.
| |
| |
Dus je wilt niet gered worden? Jij bent gek van je goud; veel erger dan ik dacht.
Ik wil gered met mijn goud. Jij wilt een mens arm maken en hem alles ontnemen.
Ga je gang, doe wat je niet laten kan. Met die zware tas goud kan je immers zo snel niet lopen als iemand zonder vracht. Dat goud is te zwaar, dat goud houdt je aan de grond, dat goud belemmert je voet - - de wolf zonder goud is sneller dan jij met die last. (Hij werpt een stuk hout naar de wolven). Ga jullie weg! Weg! Krengen! Krengen! (hij fluit en giert) Satans! Je ziet het, ze dringen alsmaar onstuimiger op, het is of het de draken om ons goud te doen is.
Nooit! (Ze neemt een stok en sjort zich de tas met goud op de rug). Denk je dat er kans is? ... Zeg me de waarheid, Ralph, is er kans dat ik me red in die boom?
Als je snel genoeg loopt, sla met de stok op de wolf die naar je toespringt, brul er bij, vloek er bij, spuw er bij desnoods, en ren - - laat je goud hier...
Nooit, het blijft bij mij, ik zal het niet verlaten - - jij kan het immers ook niet verlaten. En zwaar is het niet, het zal me vleugels geven, in elk geval, zonder goud ben ik niets ... en met dit goud ben ik veilig, misschien (heft het hoofd). Hoor je dàt? Hoor je dat? Zijn dat geen bellen?
| |
| |
Een slee! Hoor je dat? Dat zijn blaffende honden.
RALPH (hij werpt een stuk hout naar een wolf):
Jesus Christus! Had ik toch maar één kogel in m'n loop, had ik nog maar één lucifer om dit hout te doen branden, had ik maar ... had ik maar iets, ... iets ...
Hoor je, Ralph, luister: blaffen, blaffen van honden.
Verbeelding, blaffen van wolven, er komen er nog meer.
Ik hoor een bel ... ik hoor iets ...
Verbeelding! verbeelding! De klank van het goud in je tas, misschien de knersende tanden van de wolven ...
Ik ga. (Ze snelt weg, de stok in de hand omhoog, luid roepend en jagend. De wolven staan even, dan snellen ze haar na - een grote kreet. De hetaire is onder de wolven).
| |
| |
Ze hebben haar. Ik dacht het wel, er is geen ontkomen aan hun honger en dorst, of je moest kunnen vliegen ... De tas waar het goud in zit zullen de wolven zelfs vreten ... Ze zullen de korrels verstrooien in hun briesende honger, en het fijne stofgoud doen verstuiven, dat het niet meer terug te vinden zal zijn. God, wat een zonde, het zal niet meer terug te vinden zijn! (woedend). De honden, de krengen, de god-verdomde draken, zie ze staan loeren met hun sluipende ogen, ze vreten zelfs goud, ze likken het stofgoud voor de honger! Ik ga me verschansen: ik moet me ingraven bij dit hout, mij er onder bergen en me verdedigen tegen hun tanden en mijn goud, mijn goud, mijn schat van een goud beschermen tegen hun scherpe gemene vraatzucht. (Geblaf in de verte, zweepgeklap). Dàt blaffen! Blaffen? Blaffen, en dàt was een zweepslag! Daar staan zij met de neus in de lucht, ze hebben het ook gehoord en snuiven het op! Blaffen van honden! Ik ben gered. (Hij neemt zijn tas goud in de armen als een moeder een kind, en legt er z'n wang aan). Gered! We zijn gered, wij - - zijn - - gered! (Opnieuw hondegeblaf. De wolven verdwijnen. Zweepslagen en aansporende woorden als: Vooruit Wolf, Kiory kalm!)
Hij is het! (hij duikt achter zijn hoop hout). Zij is het! (hij werpt zijn zak goud onder het hout en neemt zijn karabijn).
(Er gaat een slee voorbij met huskies hondespan. Een man - de Pionier - leidt en de vrouw - May - loopt achter de bepakte slee door de sneeuw.)
Zie je dat ik het goed had, May? Wolven! Ik merk het, om zo te zeggen, aan de lucht; ik ruik als er
| |
| |
wolven op 't pad zijn - - het is raar, het is er mee als bij mensen die niet deugen, ik ruik ze om zo te zeggen, ik doorzie ze voor dat ze zelfs met me praten. Zo heb ik bijvoorbeeld altijd Ralph gewantrouwd. Hè! En kijk daar. Hier zijn ze geweest. Daar ligt - mijn Jesis - een vrouw door de wolven verscheurd, en dit is ... dit is - haar gezicht is half weg - bijna zou ik zweren de hoer van Dawson, ik heb zelf nog wel stofgoud op 'r gestrooid toen ze bij de gloeiende kachel voor ons danste ... en goud ... hier ligt goud.
De ellendeling vindt het! Ik zal ...
Goud? Je zal je wel vergissen.
Ik zal hem! Ik zal ze! (Hij legt zijn geweer op de twee aan en je hoort de haan tweemaal klikken.) Mijn goud, het is van mij. Ik zal ze ... ik zal ze verscheuren ... ik zal ... ik wou dat ik een wolf was ... Mijn goud!
Geloof je Bob, dat zij het is? Verschrikkelik, vreselik! Herken je haar?
Wat zou ik haar niet herkennen? Help me dit goud zoeken, raap op!
RALPH: (schiet opnieuw zijn leeg geweer en mompelt):
Kreng, rover! ik zal ze, de dieven!
Het is ontzettend. Wat maal ik om dit goud, er kleeft bloed aan dit goud, zie je dat niet?
| |
| |
Bloed? Ken jij goud waar geen bloed aan zit? Dit is de allemans-snol uit Dawson, fatsoen had ze niet; Gerthy de hengel, noemden we haar ... Ze heeft het makkelik verdiend, dat zeg ik je. Dat kan niet ieder zeggen. Raap op. Zo makkelik heb ik het nog nooit gevonden. Huil je? Wat heb je?
Laat ons gaan, Bob. Ik wil weg uit dit land.
Hij is hier geweest, dat is zeker, en met zijn verdomde lafheid heeft hij deze stumper aan haar lot over gelaten en heeft zich gered, misschien ergens in een boom. En toch, bijna zou je zweren dat ook hij door de wolven is gepakt, want hoe anders zou hier dit goud zijn te vinden? Hoe zou hij de wolven het beste gunnen van zijn hart? Zelfs op die dag toen hij jou aan je lot overliet vergat hij zijn goud niet ...
Ik wil weg uit dit land ... O God, geef me geen korrel goud in mijn leven, geef me alleen maar een ander land dan dit, niet dit harde, dit land van sneeuw en ijs en van goud en van harde ellende.
Dit van de honde-zweep en wolfs-tand, moet je bidden als je dan met geweld wil bidden ... deze woestijn van de ijspegel en de witte doodsneeuw! Verdoemd! (Hij staart, hij ontdekt Ralph. Hij neemt z'n karabijn en legt op hem aan.)
Ga staan en je handen omhoog of ik leg je neer! (Ralph gaat staan, de handen laf en onzeker.)
| |
| |
Nooit, nooit! Bob, je mag hem geen kwaad doen!
(Zij valt de pionier om de hals en belet hem te schieten.) Je mag niet, Bob, je mag niet. Medelij, heb genade. Doe het om mij.
Laat ... dàt geweer ... Verradelike hond!
(Ralph stapt zijwaarts met zijn zak goud op z'n rug, laat zijn geweer vallen en sluipt weg.)
Laat hem, Bob, laat hem gaan. Begrijp je niet, Bob, luister. Als je hem kwaad doet zal ik je nooit kunnen aanzien met een ruim en rustig hart.
Laat me los! Hij heeft de honden - hij heeft de slee. Zie je dat dan niet, hij vlucht met onze spullen.
Laat hem gaan, Bob. Schiet niet. Ben ik niet bij je? Vindt hij wapens op de slee?
Welnu, laat hem gaan. Ik ben van jou, begrijp je dat dan niet? Ik moet hem met hart en ziel verlaten.
DE PIONIER (in gedachten, schudt het hoofd ontkennend en wijst op de dode hetaire):
Haar heb ik zien dansen dat ik mezelf schaamde en ik was nog wel dronken die avond. Vanvrouwenbegrijp ik niets ... ook van jou niet. (Hij raapt het geweer
| |
| |
van Ralph op en onderzoekt het). Net wat ik dacht. Hij had geen kogels meer. Draag dit geweer May, dan hebben we tenminste ieder een wapen. Hij ... hij ... (staart hem na) zonder wapen? ... door de wolven zal hij worden verscheurd! Dat verdient hij, of ik ben geen Bob O'Connar. Haar zullen we begraven onder dit hout.
Als je eens wist hoe ik het waardeer datje hem spaart.
Dat ik hem spaar, May, is tegen mijn wil; ik doe het om jou, omdat je 'n goed mens ben; jij kent de gewoonten en gebruiken niet van dit land. Dit is een mooi land, maar een beetje anders dan 'n ander, en ik begrijp dat het hard is voor een vrouw als jij.
(Hij begint met hout het lijk van de hetaire te bedekken.)
Bob, jouw land is mijn land. Waar jij naar toe wil, wil ik ook heen. - Maar als je het goed vindt, trek ik liever naar een land waar het anders is dan hier ...
DE PIONIER (dragend met de takken):
Meer zon, wil je zeggen, minder winter ... een beetje groente in een tuin, en 'n paar bloemen? Dat wil je toch zeggen?
Ja, Bob, niet enkel goud.
Dat is goed, kind. Ik breng er je heen, ik ben voor niets bang, dat weet je ... (kijkend in de richting waar Ralph is gegaan, dreigend). Hij ontkomt me niet.
|
|