| |
| |
| |
| |
DE GEMEENSCHAP
MAANDBLAD ONDER REDACTIE VAN: MR. LOUIS DE BOURBON, ANTOON COOLEN, ANT ON VAN DUINKERKEN, JAN ENGELMAN EN A.J.D. VAN OOSTEN
| |
Sociaal beginselprogram
Inleiding
Oorsprong van deze publicatie is de overtuiging, dat een grondige vernieuwing van mensch en maatschappij niet langer uitstel mag lijden. Nooit misschien was de wanorde grooter dan vandaag, maar ook nooit misschien leenden zich de omstandigheden beter tot radicale omvorming. Juist de evidentie der wanorde deed alom het inzicht geboren worden, dat de menschheid sinds jaren op een dwaalspoor geraakte en dat oogenblikkelijke terugkeer daarvan een dringende noodzaak is.
Voorop moge staan, dat iedere vernieuwing een vernieuwing in Christus zal moeten zijn. Christus immers kwam op aarde, om de menschen te verlossen en hun te leeren, hoe zij moeten leven volgens de wetten van den Hemelschen Vader. Voorzoover echter de christelijke leer en het christelijke leven uitgaan boven de natuurlijke beginselen, en voorzoover de natuurlijke vervolmaking bovennatuurlijke hulp eischt, blijven zij hier buiten beschouwing. Daarom is het uiteenloopen in godsdienstige overtuiging geen beletsel om allen op den hier gegeven grondslag te vereenigen.
Wat wij beoogen is: de beginselen op natuurlijk gebied - door den Schepper als natuurwetten in de schepping neergelegd - opnieuw in het volle licht te plaatsen, voorzoover zij de samenleving der menschen betreffen. Of is een andere kwaal oorzaak van de heerschende wanorde dan het gebrek aan stelsel, maat en beginsel, waaraan onze tijd lijdend is? Zòò dus - door de natuurlijke beginselen als programma te stellen - hopen wij tot een eenheid te vormen allen, die oprecht en krachtig naar herstel streven, onverschillig welken bovennatuurlijken godsdienst zij belijden. Een eenheid, positief, in het kennen, verbreiden en toepassen dezer natuurlijke beginselen, negatief, in de bestrijding
| |
| |
der beginsellooze stelsels, welke door hun mateloosheid en foutieve doelstelling het volk in al zijn geledingen vergiftigen, in de bestrijding van iedere andere aantasting der natuurlijke orde, waar en door wie ook.
Het program, dat wij aanbieden, is geenszins volledig. Wij willen slechts geven de allervoornaamste natuurlijke waarheden, waarvan zij, die de menschen willen leiden naar hun waarachtig welzijn, doordrongen moeten zijn en waarnaar zij de practijk moeten vormen. Een tweede beperking is uiteraard deze, dat het program wel eenige algemeene, in onze tijd direct toepasbare conclusies bevat, maar niet de toepassing der beginselen in bepaalde, concrete omstandigheden. Omstandigheden, die overigens niet behooren te bepalen, of het beginsel zal worden toegepast, maar hoe het beginsel zal worden toegepast. Deze toepassing behoort voor ieder gebied afzonderlijk onder leiding van den deskundige te geschieden.
Het program is breeder dan een politiek program. Zoo kunnen bijvoorbeeld het gezin en het bedrijfschap slechts, voor zoover zij het algemeen welzijn raken, tot het politieke doel gerekend worden. Wat niet wil zeggen, dat de politicus niet op de hoogte behoeft te zijn van de betreffende beginselen. Hij zal deze krachtens de rangorde der gemeenschappen ter dege moeten kennen.
Dit program is in samenwerking van een aantal katholieken, waaronder eenigen uit den kring van redactie en medewerkers van dit tijdschrift, tot stand gekomen. Intusschen hebben eenige deelnemers aan de voorbereidende besprekingen het op hunne wijze zelfstandig gepubliceerd. De redactie van dit tijdschrift is thans, in overleg met anderen, overgegaan tot publicatie van het program, zooals het op het oogenblik geformuleerd is. De samenstellers zijn zich ervan bewust, dat het program rijpen zal, naarmate voortgezet onderzoek het inzicht in de beginselen en in hun toepassing zal verhelderen. Voor dit onderzoek levert de huidige publicatie een grondslag. De hier geformuleerde beginselen zijn geenszins nieuw; zij worden echter te zelden nog als zoodanig ingezien en verwerkelijkt. Het valt buiten de taak van een program de wetenschappelijke gronden uiteen te zetten, waarop zij zich baseeren. Dit is voor een gedeelte al in andere publicaties geschied; velen zullen echter moeten volgen om de beginselen met hun toepassing, en de beginselloosheid van de hedendaagsche praktijk, duidelijker te maken.
In den volgenden jaargang van dit tijdschrift zullen verschillende punten van dit program nader toegelicht worden.
DE REDACTIE.
| |
| |
| |
Algemeen deel
Doel van den mensch
Het doel van den mensch is op de hem eigen wijze bij te dragen tot Gods glorie.
Dit doet hij door zichzelf te vervolmaken, en de natuurlijke vervolmaking kan hij uiteraard slechts bereiken door te leven naar de wetten van den Schepper, voorzoover deze in de natuur der dingen zijn neergelegd.
Kenmerkend voor den mensch zijn geestelijke vermogens, zoodat het menschelijk geluk bestaat in geestelijke goederen, bijv. deugd, wetenschap, schoonheid, enz.
De stoffelijke goederen zijn louter middel ter verkrijging van de geestelijke goederen. Het zijn noodzakelijke middelen voor den mensch en derhalve behooren zij allen menschen te dienen tot bereiking van hun doel.
De bereiking van het doel voor alle menschen eischt een voortdurende en geordende samenwerking in beroepen en beroepsgemeenschappen, gezinnen, volkeren en staten. De betrekkingen der menschen onderling (maatschappij) behooren beheerscht te worden door rechtvaardigheid en liefde.
| |
Mensch en Gemeenschap
Het menschelijk geluk behelst goederen, die de mensch alleen niet of onvoldoende kan achterhalen. Daarom streven de menschen zulke goederen in gemeenschap na.
In laatste instantie dient elke gemeenschap om de menschen hun eigen doel te doen bereiken; iedere gemeenschap werkt dus aanvullend. Niemand echter kan zijn natuurlijk doel bereiken zonder gemeenschappen.
Iedere gemeenschap wordt gespecificeerd door haar (ééne) doel. Voor een zuivere verhouding der gemeenschappen onderling is dit van het allergrootste gewicht. De waarde van het doel zal de rangorde der gemeenschap bepalen.
Wat door het individu op zich kan verricht worden, behoort niet in handen gesteld te worden eener gemeenschap, en wat in
| |
| |
lagere gemeenschap tot stand gebracht kan worden, behoort niet door een hoogere gemeenschap gedaan te worden.
Alleen in geval van conflict heeft een hoogere gemeenschap uit kracht van haar waardevoller doel indirekte macht over een lagere gemeenschap, en wel: voor zoover de onderordening van het minder-waardige aan het meer-waardige dit eischt.
Iedere gemeenschap is er om de leden en zij werkt krachtens haar aard voor alle leden. Iedere gemeenschap eischt een of meer gezagdragers. Deze leiden de andere leden naar het doel, waarop die gemeenschap gericht is. Aangewezen tot gezagdrager behooren zij te worden, die boven anderen excelleeren ten aanzien van het te bereiken doel. De rechten en plichten van gezagdragers volgen uit den aard van het doel, dat zij als gezagdrager dienen (b.v. voor de ouders uit het gezinsdoel.)
Recht (en dus ook wet) is rechtvaardigheid; alle recht, ook het minst belangrijke positieve recht, behoort op een of andere wijze de rechtvaardigheid in te sluiten.
| |
Beroep en beroeps gemeenschap
Behoefte of begeerte
De menschelijke natuur geeft aan den mensch niet alles, wat hij noodig heeft, om zijn doel - dat wil zeggen zijn vervolmaking en daardoor zijn geluk - te bereiken. Deze natuurlijke tekorten zijn de behoeften.
De natuurlijke maat, waardoor wij een denkbeeldige behoefte, een begeerte, van een werkelijke behoefte kunnen onderscheiden, is de menschelijke natuur, voorzoover deze iets wel eischt, maar niet geeft.
De normen voor het geordend streven naar stoffelijke goederen (economie) zijn dus gelegen in de menschelijke natuur en haar tekorten, de werkelijke behoeften. Bovendien in den aard der stoffelijke goederen, die immers middel zijn tot en daarom ondergeschikt aan de geestelijke goederen. In laatste instantie in het doel van den mensch.
Elk gebruik en elke productie, elke ruil en elke verdeeling, evenals loon en prijs, zijn behoorlijk, indien zij zijn aangepast aan en gericht op 's menschen doel. Hun doel en maat is het levensonderhoud.
| |
| |
| |
De wetenschap der economie
De wetenschap der economie leere derhalve den mensch, hoe hij behoort te handelen met de stoffelijke goederen, opdat zijn werkelijke behoeften bevredigd worden.
Economische wetten betreffen dingen, die van den menschelijken vrijen wil afhankelijk zijn. Zij geven daarom aan, hoe de mensch behoort te handelen om zijn economisch doel te bereiken (economisch behoorlijk). In zoover economische daden betrekking hebben op de bereiking van 's menschen laatste doel - het menschelijk geluk - vallen zij ook onder de zedenwet. De aard van het menschelijk geluk wordt weer aangegeven door de natuur van den mensch zelf. Dit zedelijk behoorlijke praevaleert boven het economisch behoorlijke.
| |
Over den eigendom
Van de voornaamste middelen om alle menschen in staat te stellen in hun ‘economische’ behoeften te voorzien en, in dit opzicht, hun natuurlijk geluk te bereiken, vraagt allereerst de eigendom de aandacht.
Eigendom in eersten zin is het natuurrecht van alle menschen op alle stoffelijke goederen. Dit recht gaat niet verder dan de (natuurlijke) behoefte der menschen eischt, d.i. het gebruik der goederen en hun geschiktmaking daartoe. Geen mensch en dus geen eigenaar heeft het recht om stoffelijke goederen anders dan tot hun doel te gebruiken.
De privaateigendom is een noodzakelijk middel tot een ordelijke behoeftenbevrediging. Hij stelt iedereen in staat om, zooveel mogelijk, zelfstandig zijn eigen leven en dat van de zijnen te richten. Dit is zijn doel en zijn rechtvaardiging.
Zoo behoort elk normaal mensch, voornamelijk elk huisvader, eigenaar te zijn van die goederen, die hij voor zijn doel noodig heeft en die hij zelfstandig daarop richten kan. Dit geldt in de eerste plaats voor de goederen, die de leden van een gezin, zoo goed als ieder mensch, noodzakelijk behoeven voor hun natuurlijk welzijn, behuizing en kleeren bijvoorbeeld. Huren van dergelijke zaken behoort uitzondering te zijn. In de tweede plaats geldt het voor de beroepsinstrumenten, de goederen, die voor de productie van een of andere zaak noodig zijn als middel.
Het onvrijwillig ontbreken van dezen eigendom is menschonwaardig; het kan hoogstens een straf voor misbruik zijn.
| |
| |
De eigenaar heeft het recht zelfstandig over zijn eigendom te beschikken en er de voordeelen van te genieten, den plicht, om de stoffelijke goederen te gebruiken naar hun aard en tot hun eigen doel en tot niets meer.
De privaateigendom is een middel tot en ontleent zijn bestaansreden aan den eersten zin van eigendom, het recht van alle menschen op alle stoffelijke goederen. Wat iemand meer heeft dan zijn redelijke behoeften vereischen, moet hij gebruiken voor deugdbeoefening, in dit geval voor het welzijn van anderen.
De feitelijk bestaande particuliere privaateigendom is goed, indien en voor zoover het natuurrechtelijke eigendom erdoor verwerkelijkt wordt. Verkeerde verdeeling of verkeerd gebruik doet op zichzelf den privaateigendom niet vervallen.
Wegens de aantasting van het algemeen welzijn kan de Staat het recht, zelfs den plicht hebben, ook op dit gebied in te grijpen.
| |
Beroep, Stand, Vak
Produceeren is het geschikt maken der stoffelijke natuurgoederen tot gebruik in den tijd en op de plaats, waar zulks noodig is.
Er is een tweevoudige werkverdeeling in de wereld. Ten eerste produceert niet ieder alle goederen, die hij behoeft, maar de meeste menschen werken aan de productie van slechts één goed. Daarvan maken zij dan meer dan zij zelf behoeven, om door ruil van dat meerdere in hun verdere behoeften te voorzien. Naar deze goederen onderscheiden wij beroepen. Ten tweede is er binnen één beroep nog een verschil in de bijdrage tot het beroepsproduct, hetgeen een rangverschil is.
De persoonlijke geschiktheid behoort de primaire maatstaf te zijn voor het beroep, dat iemand kiest, en den rang, dien hij in het beroep bekleedt.
Iemands stand is in eersten zin zijn maatschappelijke stand. Deze stand nu wordt bepaald door de perfectie van zijn beroepsproduct.
Er zijn drie standen:
1. | De economische stand: de producenten van stoffelijke goederen, onderverdeeld in den boerenstand en industrieelen stand. |
2. | De intellectueele stand: de producenten van bepaalde geestelijke goederen, waaronder bijvoorbeeld de leerende stand wordt begrepen: professoren, leeraren, onderwijzers. |
| |
| |
3. | De magistratenstand: de verzorgers van het algemeen welzijn, als ministers, burgemeester, enz. |
De volgorde, waarin de standen hier opgesomd zijn, is hun volgorde in waarde, van de lagere naar de hoogere. Want de economische stand produceert slechts middelgoederen, de intellectueele stand echter doelgoederen, maar ieder, die er toe behoort, een bepaald doelgoed, terwijl de magistratenstand alles ordent tot een geheel en het natuurlijk menschelijk geluk behoort te verzorgen.
Een afgeleide zin van stand is de individueele ‘cultuur’-stand, die bepaald wordt door de individueele cultuur van den mensch.
Het vak ontstaat door indeeling van het beroep. Sommige vakken komen in meerdere beroepen voor, bijvoorbeeld het vak timmerman, stoker en schilder. Toch is het beroepsproduct, waaraan de vakman meewerkt, de maatstaf voor zijn beroep en dus voor zijn bedrijfschap.
| |
De onderneming
Een onderneming is de zelfstandige eenheid in de productie. Eén mensch of wel meerdere menschen, vereenigd in een bond, streven op deze wijze naar hun levensonderhoud.
De grootte van een onderneming zal afhangen van den aard der producten of der daaruit af te leiden productiewijze. Aan de grootte van een onderneming zijn derhalve grenzen gesteld. Voorop sta, dat de zelfstandigheid van den mensch een groot geestelijk goed is; komen de vele kleine ondernemers te kort, dan behoort primair een bond hun datgene te verschaffen, wat zij behoeven. Slechts op grond van den specialen aard van sommige producten kan een groote onderneming gewenscht zijn.
Het doel van een onderneming is dus niet winst om winst, maar het levensonderhoud voor alle werkers verdienen door een nuttig product (economische praestatie).
| |
Bedrijfschap (economische beroepsgemeenschap)
Een bedrijfschap is een vereeniging van alle werkers uit één bedrijf; het bedrijf omvat alle ondernemingen, die meewerken aan
| |
| |
eenzelfde product. Het bedrijfschap is dus een bond van werkers, die verdeeld zijn over vele ondernemingen. Het heft de zelfstandige ondernemingen niet op; het moet niet beschouwd worden als een onderneming, waardoor de leden aan hun levensonderhoud komen. Een bedrijfschap is aconfessioneel, en bevat de werkers aan één product binnen de grenzen van één staat. Krachtens het beroep is men lid van het bedrijfschap.
In de huidige omstandigheden eischt een ordelijke samenleving het instellen van bedrijfschappen, met name tegen de ongebreidelde concurrentie en de economische dictatuur.
Het doel van het bedrijfschap is de productie zoo goed mogelijk te doen geschieden, dat wil zeggen te zorgen dat de ondernemingen een zoo volmaakt mogelijk product voortbrengen, en het welzijn van den producent en den consument, voorzoover dit van het product afhangt, te behartigen. Dit laatste is voornamelijk gelegen in het orde brengen ten aanzien van het rechtvaardig loon en den rechtvaardigen prijs. Het bedrijfschap zal datgene doen, waartoe de werkers niet in staat zijn in de ondernemingen. Buiten het orde brengen ten aanzien van het rechtvaardig loon en den rechtvaardigen prijs, zal dit inhouden het ordenen van de productie, bijvoorbeeld aard en hoeveelheid van producten en ondernemingen vaststellen, het regelen van werktijd, vrouwenarbeid, vakopleiding en dergelijke.
Het bedrijfschap ontleent aan zijn doel verordenende bevoegdheid. De staat kan middelen om te dwingen ter beschikking stellen. Het bestuur van een bedrijfschap noch deszelfs ev. verkiezing mag op kunstmatige tegenstellingen berusten, zooals bijvoorbeeld werkgever en werknemer.
De ordelijke samenwerking van alle bedrijfschappen tot een behoorlijke behoeftebevrediging van producenten en consumenten moet door een apart orgaan verzorgd worden.
| |
Andere beroepsgemeenschappen
Naast de organisatie van den economischen stand kan de organisatie van de andere beroepsstanden beteekenis hebben. Ook bij deze standen werkt immers een veelheid van menschen aan één doel, en ook daar is kennelijk behoefte aan orde.
| |
| |
| |
Andere vereenigingen van werkers
Vereenigingen met een economisch èn een geestelijk doel behooren slechts te bestaan voorzoover het hoogere doel dit in sommige gevallen noodzakelijk maakt. Het werkterrein van zulke vereenigingen behoort zich ten aanzien van het ondergeordende doel niet verder uit te strekken dan ter bereiking van het hoogere doel noodig is.
Vereenigingen meenet strikt godsdienstig doel staan rechtstreeks onder leiding der betreffende kerkelijke overheid. Zij kunnen ingedeeld worden naar den cultuurstaat der menschen, niet naar klassetegenstellingen.
De bedrijfschappen nemen het werk van alle bestaande vakorganisaties over, in zoover dit werk gemeenschappelijke belangen van alle bedrijfsgenooten als zoodanig raakt en in zoover het niet in een geestelijk doel wordt ingesloten, zooals boven opgemerkt.
| |
Over rechtvaardig loon (honorarium) en prijs
Het doel van den werker is, om te voorzien in zijn levensonderhoud. Het behoorlijke, dat is het rechtvaardige loon van een producent is dus datgene, wat hem zijn levensonderhoud oplevert.
Voor het honorarium, dat is datgene wat de producent van geestelijke goederen als belooning voor zijn werken ontvangt, geldt eveneens, dat het hem in staat moet stellen in zijn levensonderhoud te voorzien.
Iemands inkomen behoort bepaald te worden naar zijn beroep, ingesloten rang binnen het beroep en stand van het beroep.
Ten eerste moet hij door zijn inkomen in de algemeene menschelijke behoeften kunnen voorzien. Hierin ligt opgesloten het onderhoud van een gezin.
Ten tweede moet hij zijn beroepsinstrumenten kunnen verwerven en onderhouden.
Ten derde moet hij den stand, dat is de perfectie van het beroepsproduct, blijkbaar kunnen maken. Het universeele beginsel, dat het volmaakte (perfecte) zich krachtens zijn aard wil meedeelen - wil manifesteeren, geldt ook hier, zoodat het redelijk is, dat de rangorde der goederen in de samenleving blijkbaar is. Bovendien kan de uiterlijke standsonderscheiding de menschen helpen de hooge goederen in hun waarde te zien. Deze zoo- | |
| |
genaamde standsbehoeften ontleent de mensch dus aan de perfectie van zijn beroepsproduct.
Ook in dit opzicht vertoont de hedendaagsche samenleving een groote wanorde. Bezit maakt geen stand, maar verschillende standen eischen als middel een verschil in bezit. Waarbij men in het oog moet houden, dat in de bovengenoemde volgorde van de deelen van een inkomen een rangorde ligt. Het eerstgenoemde is het meest noodzakelijke en het laatste worde gerealiseerd, indien het eerste verzorgd is.
De rechtvaardige prijs van een product is die, welke al degenen, die aan het product meewerkten, in staat stelt om naar hun stand te leven, volgens de omstandigheden in concreto te bepalen.
| |
Over den ruil
Door de beperktheid der menschen, kan beter ieder één zaak maken van de vele, die een mensch noodig heeft, maar van die eene zaak meer dan de maker zelf behoeft. Dat meerdere maakt de mensch, omdat hij een inkoopbehoefte heeft aan al die zaken, welke hij niet zelf maakt. Hieruit volgt, dat niemand van ruil op zich rijker mag worden. Ruil is een overdracht van gelijkwaardige dingen, beter: van dingen met een gelijk nut. Ruilen kan men alleen stoffelijke goederen, omdat deze alleen strikt afmeetbaar zijn, gewoonlijk door middel van geld.
Ruil volgt dus uit de beroepsverdeeling. Met of zonder beroepsverdeeling nu behoort iemand te leven van zijn productie, want daarom produceert hij juist.
Speculeeren is een handeling, die het rijker worden louter door den ruil beoogt. Het moet onmogelijk gemaakt worden.
Geld is een middel, waardoor de ruil wordt vergemakkelijkt. Al wat verder nog aan geld toekomt, behoort hierop te worden gericht. Uiteraard zij het ondergeschikt aan de redelijke inkoopbehoeften en daardoor ook aan het primaire doel van alle economie, het levensonderhoud naar den stand voor allen.
De bedrijfschappen zullen de geldheerschappij moeten breken en de eigendomsverdeeling moeten verbeteren.
| |
| |
| |
Gezin en opvoeding
Doel van het gezin
Het gezin is de gemeenschap, ingesteld tot instandhouding van het geslacht, dat wil zeggen tot voortbrenging van kinderen en opvoeding van deze tot zelfstandige menschen.
Om de groote beteekenis van het gezin te bewaren en nog te versterken, is vooral positieve opvoeding der aanstaande ouders tot de deugd van reinheid noodig en daarnaast behoud en versterking der nationale zeden en gewoonten, voorzoover daarin de natuurwetten, aangepast aan de omstandigheden van hier en nu, zijn neergelegd.
Het recht tot stichting en onderhoud van een gezin is een algemeen menschelijk recht. De bedrijfschappen, eventueel de staat, behooren toe te zien, dat dit recht op daartoe geschikten leeftijd ook kan uitgeoefend worden. De overheid stelle, zoo noodig, handelingen, die in strijd zijn met dit natuurrecht, strafbaar.
Het is onbehoorlijk, dat door een gehuwde vrouw werk wordt verricht, hetwelk een man in staat stelt een gezin te onderhouden. De ongehuwde vrouw worde voornamelijk tot vrouwelijk werk toegelaten. Het zoogenaamde schoolvrije meisje behoort in een gezin, ter voorbereiding tot het huwelijk.
| |
Over het onderwijs
Het onderwijs is een deel der opvoeding. Als zoodanig behoort het tot de taak der ouders, staat het althans onder toezicht van de ouders, indien anderen dit deel der opvoeding overnemen.
Alle onderwijs deelt in de opvoeding van den mensch, en wel voornamelijk door het bijbrengen van inzicht, kennis. Noch verstandelijk inzicht noch een sterke wil is op zich voldoende.
Ouders en onderwijzers behooren in onderlinge samenwerking harmonische menschen te vormen, bij wie alle vermogens geleid worden door het verstand, en gericht zijn op de werkelijke menschelijke volmaaktheid.
Het onderwijs omvatte ten eerste een voor alle menschen noodzakelijk deel, noodzakelijk om een behoorlijk lid van de maatschappij te zijn. Vervolgens worde het onderwijs gediffe- | |
| |
rentieerd naar de eischen, die de taak of het beroep aan den volwassene zal stellen. Voor beide deelen geldt, dat beginselloos onderwijs, omdat het aan waarheid en dwaling dezelfde rechten toekent, niet alleen geen menschen kan helpen vormen, maar daarentegen den natuurlijken rijkdom aan inzicht van de menschen verknoeit en bederft.
Feitenkennis is noodzakelijk voor het leven en voor verstandelijk inzicht. Hierop worde het meedeelen van feiten gericht, tevens worde het hierdoor beperkt. Zoo is voor een aanstaande moeder eenige kennis van de opvoedkunde en de gezondheidsleer meer noodig dan het machtig zijn van wiskunde en talen.
De natuurlijke rangorde der goederen zij maatstaf voor de verdeeling der vakken. Zoo is bijvoorbeeld de vormende waarde van wiskunde geringer dan die der normatieve maatschappijleer. De ordening der samenleving behoort geheel er voortdurend bij het onderwijs te worden ingeschakeld.
Het hooger onderwijs moet de zelfstandige, dat is de hoogste leiders van de maatschappij vormen. Daarom is de wijsgeerige scholing, die leert op grond van eerste beginselen te oordeelen, voor het hooger onderwijs kenmerkend.
Kennis zonder meer maakt iemand nog niet tot docent, tot opvoeder. Men eische van al degenen, die dit beroep kiezen, dat zij blijk geven geschikt te zijn aan de vorming van den geheelen mensch mee te werken.
| |
Over de jeugdbeweging
Ook de jeugdbeweging is hulp en aanvulling van het gezinsdoel. Zij beoogt dus primair de vorming van jeugdige menschen. Niet machtsvorming. De organisatie mag geen grootere plaats innemen dan met haar aard als middel overeenkomt.
| |
Over de volksontwikkeling
De middelen om het volk te ontwikkelen moeten onttrokken worden aan een exploitatie om winst. Zij zijn meer dienstig tot hun doel naarmate zij principieeler zijn. Uitingen, die hieronder vallen, zijn niet toelaatbaar in zooverre zij indruischen tegen de natuurlijke orde en een valsch beeld van de werkelijkheid geven. Een strenge censuur is gewenscht.
| |
| |
| |
De natie
Doel van de natie
De natie is een gemeenschap van menschen (natieleden), die primair een kenmerkend geheel deugden in stand houden en bevorderen. Krachtens haar doel is zij voor den mensch, zooals hij is, noodzakelijk.
De voornaamste middelen zijn de (nationale) zeden en gewoonten, die in een rijke schakeering van oordeelen over hetgeen behoorlijk is en onbehoorlijk, nuttig en schadelijk enz. de natieleden opvoeden tot deugdzame menschen. Een ander mi Idel, tevens een belangrijk teeken van natie-eenheid, is de taal.
De waarde der natie is derhalve te vergelijken met die van het gezin; zij staat krachtens haar doel ver boven het bedrijfschap bijvoorbeeld. Waar het nationaal-eigene niet op de juiste waarde wordt geschat en dienovereenkomstig niet voldoende wordt verzorgd en aangekweekt, moet het weer aan de menschen geleerd worden. Tegen foutieve opvattingen en naäping van andere volkeren is dit het beste middel.
| |
De Nederlandsche Natie
De Nederlandsche Natie omvat de Nederlanders van Nederland, België, Frankrijk, Oost- en West-Indië, Amerika en Zuid-Afrika en die verder verspreid wonen over de wereld.
Vóór alles echter dienen in het oog te worden gehouden die Nederlanders, welke op het aaneengesloten gebied van Rijks-Nederland, Belgisch Vlaanderen en Fransch Vlaanderen, zij het door staatsgrenzen gescheiden, te zamen wonen: een volksgeheel, waarvan de deelen niet tot volle ontplooiing van hun cultuur zijn kunnen komen, doordat de natie gedeeld is over verschillende staten.
| |
De staat
De staat heeft tot doel het algemeen welzijn der burgers te behartigen in de natuurlijke orde. Hij heeft dus te zorgen voor het geheel der belangen der burgers als zoodanig. Hij vult dus de deelgoederen, die ontbreken, aan en ordent bovendien dat alles
| |
| |
tot één geheel. Voor de bijzondere belangen der boeren, industriewerkers, enz. afzonderlijk, heeft hij slechts te zorgen in zooverre deze zorg noodzakelijk is voor het algemeen welzijn van de burgers.
De belangen der individuen worden in de eerste plaats behartigd door de individuen zelf. De staat moet de zelfwerkzaamheid der individuen, ook in beperkter vereenigingen, aanvullen, niet opheffen en wel voor zoover het algemeen welzijn dat eischt.
Het gezin is de natuurlijke gemeenschap, waardoor het menschelijk geslacht in stand gehouden wordt. In alles, wat het gezinsdoel eischt, behoort de staat slechts aan te vullen, naar de eischen van het algemeen welzijn.
Het bijzonder onderwijs verdient de voorkeur; de z.g. financieele gelijkstelling is dus restitutie van teveel betaalde belasting, n.l. voor onderwijs, dat niet genoten wordt, maar waarvoor wel betaald werd. De regeling van de overheid beperke zich tot een program van minimumeischen, voor openbaar en bijzonder onderwijs gelijk; niet de geheele lesrooster worde door haar bepaald.
De natie is een vereeniging van menschen, welke een aantal deugden tot doel, zeden en gewoonten tot voornaamste middel heeft.
Het is zeer gewenscht, dat één natie, wonende op één aaneengesloten gebied, één staat vormt. Desnoods kunnen meerdere naties in één staatsverband leven, in welk geval die staat het nationaal-eigene van allen gelijkelijk moet bevorderen.
Door den bijzonderen aard van de natie moet vooral de staat voor haar welzijn waken en bederf weren.
De Kerk is niet alleen krachtens haar doel onafhankelijk van den staat, maar oneindig verheven boven den staat. Staat en Kerk behooren elkanders terrein zorgvuldig te eerbiedigen, met inachtneming van genoemde rangorde. De staat behoort de Kerk te beschermen.
De overheid heeft tot taak den staat tot zijn doel te voeren. Zij dient dus te zorgen voor die goederen, welke voor alle burgers van belang en door hen afzonderlijk niet te verkrijgen zijn. Zij heeft tot voornaamste plicht de handhaving der rechtvaardigheid.
Het volk dient invloed te hebben op het staatsbestuur. Redelijkerwijze behoort men iemand slechts zijn oordeel te laten uitspreken over zaken, waar hij verstand van heeft. Bovendien kan men terecht de erkenning van sommige algemeene beginselen
| |
| |
eischen, resp. hen, die daaraan tegengestelde beginselen belijden, uitsluiten.
Voor de verkiesbaarheid moeten overeenkomstige eischen gesteld worden.
| |
De statenbond
Er is een natuurlijke gemeenschap van alle menschen.
Er is van nature liefde tusschen alle menschen.
Er is een algemeen menschelijk recht. Voor zoover de staten dit recht niet zelf kunnen handhaven of in samenwerking van sommige staten, behoort dit door alle staten gezamenlijk te gebeuren.
In de huidige omstandigheden is een algemeene statenbond voor het bovenomschreven doel noodig. Elke staat dient als zoodanig lid van dezen bond te zijn.
Deze statenbond zal ten eerste een orgaan moeten hebben, dat uitmaakt, wat recht is en wat onrecht in de bovenomschreven kwesties, n.l., die voor alle menschen gelden en boven de macht van de staten zelf liggen. Bovendien eischt het doel van den statenbond een middel om te dwingen. |
|