loozen toorn’ te huldigen, noch de katholieke secretaris der Commissie voor Schoone Letteren, waarvan de heer Thijm de voorzitter is, woonden de feestelijkheid bij. Alle drie hadden zich per telegram verontschuldigd en den jubilaris hun gelukwenschen aangeboden. Toch kwam ons ter oore, dat de opzienbarende afwezigheid van katholieke schrijvers bij de feestelijkheden door sommigen beschouwd werd als een manifestatie, door anderen werd toegeschreven aan de slechte onderlinge verstandhouding tusschen Roomsche auteurs. De eene zoowel als de andere veronderstelling is volkomen onjuist. Door onbeheerschbare omstandigheden, niet door eenig opzet, ontbraken de katholieke letterkundigen. Merkwaardig is echter, dat bij deze feestelijke gelegenheid een nieuw katholiek schrijver zijn intrede deed in de belangstelling van het lezende publiek, n.l. de secretaris van het huldigingscomité, de heer A. van Tetering, die onder schuilnaam A. den Doolder eene zeer goed uitgegeven, doch volstrekt onbenullig geschreven brochure over Lodewijk van Deyssel het licht deed zien bij Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem. Weliswaar openbaart dit boekje zoomin eenige geloofsovertuiging van den auteur als het eenig talent zou openbaren, maar het feit is opmerkelijk en trok de aandacht. Toch was deze brochure geen eersteling,
zooals de meeste bladen veronderstelden. Men heeft ons opmerkzaam gemaakt op een vorige, eveneens onbeduidende publicatie van denzelfden schrijver, en wel een blijspel, verschenen in het fonds van Gerard Nielen. Op de ongunstige recensies, die het Van Deyssel-boekje kreeg in de katholieke kranten, speciaal in De Maasbode en De Tijd, werd onhandig gereageerd door een of ander scribent in de Nieuwe Haarlemsche Courant onder verwijzing naar wat vriendelijke woordjes van Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel en Emmanuel de Bom. Men kan dit laffe stukje tegen-critiek, dat niet eens openhartig voor zijn sauveerende bedoeling uitkwam, onbesproken laten, wanneer men zich afvraagt, of de secretaris van het geïmproviseerde huldigings-comité wel oirbaar handelde door deze gelegenheid te misbruiken voor het uitgeven van een mal en kinderachtig opstelletje van zijn eigen hand. De oudste kritieken van Lodewijk van Deyssel, die n.l. welke hij in de jaren 1881 en volgende publiceerde in de Dietsche Warande van zijn vader, bleven nog ongebundeld. Ze zijn toch lang niet zonder charme en wanneer zij bij elkander werden afgedrukt, zouden ze niet alleen de beteekenis hebben van jeugdwerk, dat de vereerders van den meester aantrekt, maar bovendien zouden zij een beteren kijk geven op den ontwikkelingsgang van Lodewijk van Deyssel, dan de meeste beoordeelaars van diens werk, en speciaal de heer A. den Doolder, aan den dag legden. Hier is een mooie gelegenheid verzuimd, en een slechte kans uitgebuit. De heer Van Tetering heeft in plaats van Lodewijk van Deyssel alleen zichzelven meer bekend gemaakt, niet tot zijn voordeel.
D.