| |
| |
| |
Herluf van Merlet
Vadertje Basilius
V
Na enkele jaren had Basilius zich zoo volledig van alle wereldlijke beslommeringen, werkzaamheden en bemoeiingen van den pope op de hoogte gesteld, dat hij de bijzonderheden van menige aangelegenheid beter kende dan Vader Semjon zelf. Hij wist niet alleen, wie den graaf, den rentmeester of den pope nog iets schuldig was, maar ook hoeveel, tot op een half poed graan nauwkeurig. En hij verzuimde nooit den schuldenaars terloops te laten blijken, dat hij dat wist. De boeren kregen ontzag voor hem en dat was juist wat hij verlangde. Het leek zijn geheim te beveiligen en hielp hem over de moeilijke oogenblikken heen, waarin het soms plotseling verhevigend schuldbesef zijn geest- en wilskracht dreigde te verlammen. Niettegenstaande zijn werkelijke genegenheid voor Vader Blavatski kon hij toch niet nalaten, waar hij daartoe maar een kans kreeg, zichzelf de mooiste rol toe te eigenen, ook al ging dat tenkoste van den pope. Kwam een der pachters om uitstel van betaling, om een bijzondere gunst of om de bemiddeling van Vader Semjon in een kwestie met de buren of met den rentmeester vragen, terwijl deze niet thuis was, dan stond hij hem te woord, trok een heel bedenkelijk gezicht, maar beloofde al zijn invloed aan te zullen wenden om de zaak zoo goed mogelijk in orde te brengen. Werd de aangelegenheid ook wezenlijk tot bevrediging van den vrager geregeld, dan fluisterde hij dezen vertrouwelijk in het oor, dat het heel wat voeten in de aarde had gehad om het zoo ver te krijgen en dat er niets van terecht gekomen zou zijn, indien hij niet, getrouw aan zijn belofte, zich tot het uiterste daarvoor
| |
| |
had ingespannen. Na zulk een mededeeling voelde menigeen zich gedrongen hem een geschenk aan te bieden. Ofschoon het hem moeilijk viel, sloeg hij dat steeds af. De dankbaarheid jegens hem werd er slechts te grooter door. Vooral onder de jongeren won hij zooveel aanzien en vertrouwen, dat velen van hen liever met hem dan met Vader Semjon hun zorgen en wenschen bespraken, temeer, daar zijn opvattingen vaak heel wat milder en plooibaarder bleken te zijn dan die van den priester. De ouderen evenwel waren niet zoo gemakkelijk te winnen. Zij behandelden hem weliswaar met welwillendheid, maar beschouwden hem toch niet als den rechtmatigen plaatsvervanger van Vader Blavatski tijdens diens afwezigheid. Dit hinderde Basilius meer dan hij zichzelf bekennen wilde, en hij was er soms niet ver vanaf zijn weldoener om diens eerbied afdwingende grijze lokken, die zijn verstorven ikonenhoofd als een zilveren aureool omkransten, om diens gezaggevend priesterschap en diens van veel ervaring getuigende wijsheid te benijden. Hoe dieper zijn inzicht werd in de geheel het dorpsleven beinvloedende macht van Vader Semjon, hoe meer hij tot de overtuiging kwam, dat de pope er een veel te bescheiden gebruik van maakte, en hoe sterker het verlangen in hem groeide eens óók zulk een macht te bezitten.
De eerste maal, dat hij bij zichzelf ernstig overwoog of God hem niet kon hebben uitverkoren voor het heilig priesterambt, opdat hij Vader Blavatski's opvolger zou worden, ontstelde hij hevig van de vermetelheid zijner gedachten. Al wisten ook de menschen niet, dat hij de oorzaak was geweest van den dood zijner ouders, God, die alles weet en ziet, ook het meest verborgene, wist dat wel. Was het niet een heiligschennis te veronderstellen, dat God zijn met die ongeboete zonde bezwaarde ziel zou roepen tot den verheven dienst der altaren? Basilius dwong dus die veronderstelling als een bekoring van den duivel uit zijn hoofd
| |
| |
en bad oprechter dan hij in lang gebeden had om vergiffenis. Maar, toen Vader Semjon hem eens verhaalde van Maria Magdalena, de groote openbare zondares, die een grootere heilige werd en van den Christusvervolger Saulus, die op den weg naar Damascus met één slag door de almacht Gods werd omgevormd tot een der vurigsten en meest strijdbaren der Apostelen, en hem aantoonde hoe God in Zijn onbegrijpelijke goedheid en matelooze liefde soms juist diegenen de voorkeur gaf, die deze het minst waardig schenen, vroeg Basilius zich af of dat ook met hem misschien het geval kon zijn. Waren zijn ouders niet beiden in den brand omgekomen, vermoedelijk zou hij nooit bij Vader Semjon in huis zijn opgenomen geworden. Tot wat hij in dat geval zou zijn opgegroeid, mocht God weten, maar tot veel bijzonders zou dat zeker toch niet zijn geweest. Zijn leven had zulk een onverwachte en zonderlinge wending genomen, dat het eigenlijk moeilijk te ontkennen viel, dat de Voorzienigheid daarmee een zeer bepaalde bedoeling moest hebben gehad. Wilde Zij hem de gelegenheid openen om op buitengewone wijze zich van zijn buitengewone schuld te zuiveren? Was zijn schuld wel zoo groot? Was hij niet veel meer onbewust een werktuig geweest in Gods hand? God had het vuur toch kunnen bedwingen en zijn ouders redden, indien Hij dat had gewild. Maar God had dat blijkbaar niet gewild. Vader had zoo een gruwelijken dood ongetwijfeld dubbel en dwars verdiend en Moeder was erdoor uit haar lijden en ellende verlost en zou wel recht de eeuwige gelukzaligheid zijn binnengegaan. Basilius redeneerde zoo lang met zich zelf tot hij dit alles geloofde. Het gaf hem een gevoel van bevrijding. Mocht hij al eenige schuld hebben gehad, dan zou hij die gemakkelijk kunnen vereffenen door zich als Vader
Semjon geheel aan den dienst van God te wijden. Gemakkelijk? Als hij het priesterschap zoo hoog moest opvatten als Vader
| |
| |
Blavatski, zou hem dat uitermate moeilijk vallen, maar dat was toch ook niet noodig. Hij achtte zich best in staat een behoorlijke pope te worden, over wien God tevreden zou kunnen zijn. Vanaf dat oogenblik beeldde hij zich gaarne in, dat hij in plaats van Vader Semjon aan het altaar stond, en dat de eerbewijzen, die men den pope bracht, eenmaal hemzelf zouden kunnen gelden. Zijn gesloten gelaat ging dan open in een vreemden glimlach, dien niemand begreep.
Hij wachtte op een geschikte gelegenheid om met den pope over zijn gedachten te spreken, maar telkens, wanneer hij daarover wilde beginnen, ontzonk hem de moed. Vader Semjon's roodgerande oogen leken soms van een zóó ver en diep ziende klaarheid, dat het was alsof hij door de woorden, die hij hoorde, heen keek en alles zag, wat daarachter op den bodem der ziel verborgen lag. Tegenover die oogen voelde Basilius elk woord, dat hij zeggen wilde, als bedrog, al wist hij zelf niet waarom.
In den winter, waarin Basilius achttien jaar was geworden, kwam Vader Blavatski na een zwaren tocht over de bevroren moerassen, die hij gemaakt had om een stervende bij te staan, kortademig en hol hoestend thuis. Hij had alles tot in de kleinste bijzonderheden voor de begrafenisplechtigheid afgesproken en geregeld, maar, toen de dragers het lijk op de ruw houten baar naar de kerk brachten, kon hij niet opstaan. Basilius zag het hem aan, hoe zwaar hem dat aan het hart ging. Daarom stelde hij voor, dat hij in plaats van den pope tenminste op het kerkhof de leiding zou nemen en de gebruikelijke gebeden zou voorlezen. De doode zou dan in ieder geval niet als een hond onder den grond worden gestopt. Vader Semjon stemde daarin toe en Basilius kweet zich van zijn taak op een wijze, welke door heel het dorp werd geprezen. Vader Semjon verheugde zich in dien lof en dankte Basilius met een hartelijkheid, welke dezen bijna verlegen maakte.
| |
| |
Maanden lang bleef de priester bedlegerig en Basilius vreesde vaak, dat Vader Semjon sterven zou. Het leek hem niet bevorderlijk voor zijn plannen, wanneer dit zou gebeuren. Hij verzorgde en verpleegde den zieke met een toewijding alsof zijn eigen leven daarvan afhing. Van Vader Semjon leerde hij de geneeskracht van verschillende kruiden en hoe hij deze in bepaalde gevallen moest toebereiden. De kennis van den pope op dit gebied werd door de boeren van Toerbsk, die er baat bij hadden gevonden, aangezien voor een geheimzinnige toovermacht, welke behoorde tot de onvervreemdbare voorrechten van den duivel en van de wonderen wrochtende heiligen Gods. Dat Vader Blavatski geen duivel was, daarvan was een ieder overtuigd, zelfs degenen, die nimmer een voet in zijn kerk zetten.
Ook om die reden bleef er dus voor hen niets anders over dan hem eerbiediglijk te rangschikken onder de zeldzame begenadigden, voor wie in den hemel een gouden zetel in de onmiddellijke nabijheid van Christus' troon werd opengehouden. Basilius begreep van hoe groot belang het voor hem was zich zooveel mogelijk van die ontzagwekkende artsenijkunde meester te maken en noteerde alle aanwijzingen, welke de zieke pope hem gaf, om toch maar niets te vergeten. Vader Semjon was niet gierig met zijn ervaring en verbeterde zelfs Basilius' aanteekeningen, wanneer de naam van een plant niet juist geschreven was of in de samenstelling van een recept een fout was binnengeslopen. De grootste voldoening echter smaakte hij, toen hij bemerkte, dat Basilius uit eigen beweging een toenemende belangstelling aan den dag legde voor het zuiver godsdienstig leven in het dorp. Na de zoo goed geslaagde begrafenis had Basilius verzocht om des Zondags en op de hooge feestdagen ter vervanging van de uitvallende Mis een stuk uit de H. Schrift of uit het Evangelie in de kerk te mogen voorlezen. De boeren van Toerbsk konden toch niet heelemaal zonder geestelijk voedsel blijven gedurende Vader
| |
| |
Semjon's ziekte. De pope kon ternauwernood zijn ontroering verbergen. In stilte dankte hij God, dat het met zooveel geduld in Basilius' hart uitgestrooide zaad zoo zichtbaar begon te gedijen. Niettemin opperde hij allerlei bezwaren. Doch toen Basilius aanhield, zwichtte Vader Blavatski gaarne, overtuigd van de heiligheid van de aandrift, welke den jongen bezielde.
De eerste keeren liet het kerkbezoek veel te wenschen over. Slechts enkele vrouwen hadden zich de moeite getroost naar hem te komen luisteren en Basilius was er niet eens zeker van, of zij niet ook zouden zijn verschenen, wanneer er niets in de kerk te doen zou zijn geweest. Hij liet zich echter niet ontmoedigen en zon op middelen om daarin verbetering te brengen. Zonder overleg te plegen met den pope kondigde hij na het indrukwekkend dichtklappen van het evangelieboek het handjevol aanwezige geloovigen aan, dat de toestand van Vader Blavatski een zorgelijke wending had genomen en dat daarom iederen Zondag voortaan ook gezamenlijk voor diens herstel zou worden gebeden. Dat sloeg in. In steeds grooteren getale kwamen de inwoners van Toerbsk wekelijks op het uur, waarop anders door Vader Semjon de Mis gezongen werd, opdagen en weldra bleven er niet méér plaatsen onbezet dan vroeger. Basilius beschouwde dezen list als een rechtstreeksche ingeving des hemels. Zoowel Vader Semjon als hij zelf als de geloovigen werden erdoor gebaat. Vader Semjon, omdat God het gebed van de boeren moest verhooren, hij zelf, omdat hij een openbaar bewijs van dankbaarheid en gehechtheid aan den priester gaf, waarvoor hij slechts geprezen kon worden, en tenslotte de geloovigen, omdat zij zich door te bidden verdiensten verzamelden, die vóór of na hun dood door de rechtvaardigheid Gods beloond moesten worden.
Zou God hem met een dergelijke ingeving begenadigd hebben, indien het niet in Zijn raadsbesluit lag hem
| |
| |
tot het heilig priesterschap te roepen? Basilius vond, dat het tijd werd den pope raad te vragen.
Midden-zomer eerst was Vader Semjon zoo ver, dat hij op kon staan om zijn tot in het merg verkild gebeente te verwarmen in den fellen zonnegloed. Voetje voor voetje met de eene hand steunend op een dikken stok en met de andere op Basilius' schouder, schuifelde hij naar de bank tegen den buitenmuur van de pastorie en bleef daar verder den geheelen dag zitten. Basilius begreep niet, hoe de pope het in de als muggen stekende zonnestralen uithield. Na enkele minuten den ouden man gezelschap te hebben gehouden brak hem het zweet aan alle kanten uit, zoodat het was alsof er soep van zijn vleesch werd getrokken. Maar Vader Semjon glimlachte met zijn verkreukeld perkamenten gezicht en zei, dat het heerlijk koel was voor iemand, die zooals hij op den drempel van het vagevuur had gestaan.
Wie voorbij kwam, stak den weg over om den priester de beenige handen te kussen en hem geluk te wenschen met zijn beterschap. Enkelen bleven een praatje maken en vertelden, hoe stichtend Basilius iederen Zondag voorgebeden had, opdat God het voor Toerbsk zoo kostbare leven zou redden. ‘Zoo heeft de jongen dat gedaan,’ mompelde Vader Semjon dan en achter het verrafelde gordijntje van zijn valen snor bibberde zijn mond als die van een pasgeboren kind.
Enkele dagen later, op het uur, waarop de gloeiende hemeloven, die heel den dag wagenwijd open had gestaan tot op een oranje-roode kier gesloten was, waagde de pope aan den arm van Basilius een kleine wandeling van weinige slepende passen en veel rustpoozen. Zij gingen achter het huis om het verwilderde kerkhof op. De onrustige populieren ruischten als een verre waterval en in de dorre graspollen rond de graven sjierpten de krekels. ‘Als ik er nu eens over begon’ dacht Basilius, maar hij wist niet, hoe hij aan zou vangen. Hij had het onbehagelijke gevoel alsof de pope hem voortdurend
| |
| |
van terzijde aankeek. Zwijgend sukkelden zij verder. De kier van den hemel was nu heelemaal dicht en in de snel verdonkerende blauwte vonkten de eerste sterren aan. De krekels schenen zich in slaap te hebben gezongen. Alleen de popels fluisterden nog. Vader Semjon bleef weer staan. Zijn adem ging hoorbaar zwaar.
‘Jongen, als jij er niet geweest was, zou ik nu hier niet loopen, maar liggen.’ Vader Semjon poogde te glimlachen, maar het wilde niet goed gelukken. Basilius keek naar den grond. ‘U overdrijft, Vadertje, het was Gods wil.’
Overweldigd door een ouwelijke aandoening sloot Vader Blavatski Basilius in zijn armen, zoodat de ongekamde baard weer als vroeger jeukend langs diens wang schuierde.
‘Ja, je hebt gelijk jongen, het was Gods wil. Ik ben wel oud en dor als een op het veld vergeten korenaar, maar God heeft mij nog niet willen plukken. Waarom? Ik heb daar den laatsten tijd veel over na gedacht. Weet je, Basilius, waarom ik nog moet blijven leven en niet sterven mag?’
Basilius voelde zijn hart kloppen in de keel. Hij begon te vermoeden, waar de pope naar toe wilde, en dat vervulde hem van een zonderlingen schrik.
‘Ik weet het niet.’ zei hij aarzelend.
‘Omdat ik nog geen opvolger heb, aan wien ik mijn kleine kudde veilig kan toevertrouwen. Zie je, Basilius, ik heb in mijn lange leven weinig aan God voor mezelf gevraagd. Ik heb dat ook niet behoeven te doen, want God heeft mij en mijn werk méér gezegend dan ik verdiende. Maar toen ik ziek werd, heb ik den goeden God met al den aandrang van mijn moede hart aldoor om één enkele laatste gunst gebeden en ik ben er zeker van, dat Hij mijn gebed verhooren zal.’
‘En welke is die gunst?’ De vraag ontviel Basilius, terwijl hij in spanning naar het verschemerende gelaat van den priester keek, waarin de oogen vochtig schitterden.
| |
| |
‘Dat als ik eenmaal voor goed de oogen sluiten moet, ik aan jou, mijn jongen, het wel en wee van ons arme dorp met een gerust hart kan overdragen. Jij kent de menschen en het leven hier. Een vreemde zou hier niet kunnen aarden. Ik weet, dat men je graag mag lijden en dat je een goed hart hebt. Met Gods genade zul je een beter priester worden dan ik ben geweest.’
‘Dat is niet mogelijk, Vader.’ Basilius zei het met al de eerlijkheid, waartoe zijn beschaamdheid over de wijze waarop de pope zich voor hem vernederde, dreef.
‘Wat is niet mogelijk?’ vroeg Vader Blavatski, die hem niet scheen te begrijpen.
‘Dat ik een beter priester kan worden dan U.’
‘Dat is anders niet moeilijk, mijn jongen,’ glimlachte Vader Semjon zichtbaar opgelucht.
Toen voelde Basilius, hoezeer zijn pleegvader gevreesd had, dat hij weigeren zou.
| |
VI
Sinds dit gesprek beschouwde Vader Semjon het als een uitgemaakte zaak, dat Basilius hem in het heilig priesterambt zou opvolgen, en het was alsof zijn geschokte krachten sneller herstelden, nu hij van deze kwellende zorg bevrijd was. Zijn ingevallen wangen werden weer dieper van tint, en weldra behoefde hij den steun van Basilius' arm niet meer, wanneer hij buiten een luchtje wilde scheppen. Nog vóór de eerste sikkelslag viel in de schrale halmen op de akkers, stond Vader Blavatski weer in het flonkerend misgewaad aan het altaar en dankte met zijn trillende dunne oudemannenstem God, die zijn jeugd en zijn ouderdom met zooveel onverdiende gunsten en zegeningen had verblijd. Al duurde de dienst tengevolge van Vader Semjon's ontroering en het pijnlijk ongemak, dat hij nog bij iedere beweging ondervond, ook tweemaal zoo lang als vroeger, het kerkje bleef tot het laatste oogenblik toe stampvol.
| |
| |
Zelfs de opgeschoten jongens, die anders al op het kerkplein aan het stoeien waren, wanneer de eerste vrouw nog naar buiten moest komen, beseften, dat zij voor dezen eenen keer geduld moesten oefenen, hoe moeilijk hun dit ook viel. Er heerschte een plechtige, feestelijke stemming alsof het voor de tweede maal Paschen was geworden. Allen, die voor het herstel van den pope hadden gebeden, maakten in hun hart aanspraak op de verdienste God persoonlijk verplicht te hebben hem te genezen. Daar niemand zijn aanspraak onder woorden bracht, behoefde men er ook niet over te twisten. Zoo vormden al de kerkgangers gezamenlijk een ontroerende eenheid van voelen en denken, waarin ieder voor zich volledig deelnam aan de vreugde over het behoud van den beminden priester. Hoezeer die vreugde van harte gemeend was, bleek, toen Vader Semjon na een moeizame worsteling met de onwillig-stijve Misgewaden, een beetje duizelig van de inspanning, in gezelschap van Basilius het kerkje verliet.
Heel Toerbsk was op het plein te zamen gestroomd. De vrouwen in haar Zondagsche kleeren leken op bonte hoenders, die door de mannen ter markt waren gebracht. Vooraan stond Wladimir Weranow, de aanzienlijkste, eerbiedwaardigste en meest welgestelde boer van het dorp, naast zijn triomfantelijk zwangere vrouw. Zoodra de pope en Basilius zich vertoonden, stiet Weranow krachtig zijn vuist omhoog en brulde met één hoera zijn longen leeg. Op slag vielen de anderen in en het werd een geloei en gejuich en gegil als van een vliegende orkaan. Vader Semjon, overrompeld door deze onverwachte begroeting, hield zich, de mond van verbazing opengezakt, aan Basilius' arm overeind, als vreesde hij door het uitbundige geluid te zullen worden omvergeworpen. Eerst toen de kracht van de algemeene ovatie begon te luwen, was Wladimir Weranow voldoende op adem gekomen om stilte te verzoeken. Statig schreed hij eenige stappen naar voren, schraapte een paar maal zijn
| |
| |
keel en schreeuwde met een stem alsof hij zijn ploegpaarden op het veld commandeerde: ‘Wij danken God, dat Hij ons gebed heeft verhoord en U weer gezondheid heeft geschonken. Wij danken U, Vader Semjon, dat U ons nog niet hebt willen verlaten. Wij danken den jongen man, die naast U staat, voor de zorg, waarmee hij U in Uw ziekte heeft verpleegd en geholpen.’ Dan keek hij onderzoekend naar de punten van zijn lompe laarzen, waarin zijn teenen zenuwachtig op en neer bewogen, en zweeg, wel een minuut lang. Het volk, dat achter hem stond, begon te mompelen, en Vader Semjon, die zijn houding had terug gevonden, blikte bemoedigend glimlachend op hem neer. Weranow kon maar niet begrijpen, waar al de vele en schoone woorden waren gebleven, welke hij nog had willen zeggen. In zijn verwarring zag hij om naar zijn vrouw. Haar wangen, rood van opwinding en schaamte, bibberden en haar oogen bliksemden hem bestraffend tegen. Dat was voor Wladimir Weranow te veel. Als onder een zweepslag steigerde hij nog verder naar voren en riep: ‘Lang leve onze pope! Lang leve Basilius!’
Opnieuw stak de storm van instemming op en in het bewustzijn het er toch niet zoo heel slecht vanaf te hebben gebracht, trad Weranow terug naar de zijde van zijn nog zichtbaar ontstemde gade. Bij den laatsten uitroep kon Basilius zijn ooren nauwelijks gelooven. Namen de boeren ook zijn naam in het gejuich over? Hij trachtte de klanken in den stortvloed van het stemgeluid te onderscheiden. Het leed geen twijfel, nu hier dan daar dreef zijn naam boven. Een zegevierende opgetogenheid joeg het bloed heet in hem omhoog tot onder de wortels van zijn rossig haar. Hij zou Weranow wel in zijn armen hebben willen sluiten, maar het besef, dat de hulde op de allereerste plaats den pope gold en slechts een klein en zeer bijkomstig deel daarvan voor hemzelf was bestemd, deed hem bescheidenlijk de oogen neerslaan.
| |
| |
Hij voelde, hoe Vader Semjon als om hem over zijn verlegenheid heen te helpen hem goedig op den rug klopte. Dat hinderde hem geweldig, juist omdat hij er zich niet tegen verzetten kon.
Het volk begon op te dringen en omringde hen beiden tot benauwens toe. Met moeite hielden Weranow's ellebogen een kleine ruimte voor hen open. In een kluwen van lachende en jubelende mannen en vrouwen legden zij langzaam achter Weranow aan den weg af naar de pastorie. Daar zegende Vader Semjon allen gezamenlijk en onder het wijde gebaar van zijn magere hand bogen de hoofden als zware aren onder regenslag.
Ruim een week later reden Vader Semjon en Basilius met den wagen van Weranow naar de spoorlijn. Basilius was nog nooit zoo ver weg geweest, maar toch toonde hij niet de geringste belangstelling voor het landschap. Trouwens het verschilde niet veel met dat van Toerbsk De vlakte bleef onafzienbaar, zelfs wanneer zij begon te golven en men vanaf de hoogten een wijder uitzicht had. De moerassen waren even groen dichtgegroeid als die, welke hij kende, en de elzenstruiken zaten even dun in het blad als achter het huis van Wladimir Weranow. Maar ook al zou alles er geheel anders hebben uitgezien dan nog zou hij er nauwelijks aandacht voor hebben gehad. Zijn gedachten waren te zeer in beslag genomen door de gebeurtenissen der laatste dagen en het nieuwe leven, dat nu voor hem zou opengaan. Vanaf het oogenblik, waarop het bekend was geworden, dat hij naar het heilige Kiew met de duizend koepels zou vertrekken om voor priester te studeeren, had hij in een opwindenden roes geleefd. Evenals na den noodlottigen brand, waarin zijn ouders waren omgekomen, vormde hij weer het middelpunt van alle gesprekken. Voor de boeren van Toerbsk beteekende Kiew zooveel als het voorportaal des hemels. Het leefde in hun verbeelding als een sprookjesstad van louter met goud bedekte kerken en kloosters, waar alleen maar zilverbaardige
| |
| |
monniken en popen, geregeerd door van juweelen schitterende bisschoppen, woonden. Om daar te komen moest je de halve wereld door met een trein, welke volgens de weinigen, die hem. wel eens hadden gezien, veel gelijkenis moest vertoonen met den vuur en zwaveldamp spuwenden draak op de afbeeldingen van den Heiligen Georgi. Het ondernemen van zoo'n reis alleen reeds getuigde van een ontzagwekkenden moed. Dat Basilius dien moed bezat, verbaasde niemand, want hij was altijd een heel bijzondere jongen geweest. Die hem het minst mochten lijden en het langst hadden gewacht met hem hun vertrouwen te schenken, beweerden nu plotseling met de grootste nadrukkelijkheid er immer van overtuigd te zijn geweest, dat hij een uitverkorene Gods was. En om dit te bewijzen, droegen zij de onmogelijkste geschenken aan, opdat het hem maar aan niets op zijn verren tocht zou ontbreken, en hij zich hen welwillend herinneren zou, wanneer hij eenmaal zou zijn teruggekeerd. Zij toonden zich diep beleedigd, toen Basilius hun gaven wilde weigeren. Het hielp niet, of hij hun al trachtte uit te leggen, dat er een karavaan voor noodig zou zijn om alles te kunnen meenemen. Zij bleven er op staan, dat hij hun brooden, meel, graan, hoenders, laarzen van boomschors, schapenvachten pelsmutsen, en tal van andere benoodigdheden als even zoovele panden van hun hoogachting zou aanvaarden. Wat kon hij anders doen dan ze maar te laten opbergen in Vader Semjon's voorraadschuur? Aangezien hij ze toch niet gebruiken kon, gaf hij den pope opdracht ze in den winter, wanneer de nood aan den man zou komen, weer uit te deelen, en hij verheugde zich erover, hoe men hem in dankbaarheid zou gedenken als hij weg was.
Vader Semjon prees zijn goede hart en zijn vooruitzienden geest, maar kon het niettemin niet nalaten hem met raadgevingen en vermaningen te overstelpen. In zijn vaderlijke bezorgdheid ging hij zich daaraan
| |
| |
zoozeer te buiten, dat Basilius er zeker kregel van zou zijn geworden, indien de pope hem niet bovendien al de roebels uit het geheimzinnige spaarkistje had gegeven. Hij droeg ze in een leeren buidel onder zijn broek, zoodat hij bij elken stap den druk ervan voelde tegen zijn been. Het waren er genoeg om den studietijd mee door te komen, had Vader Blavatski gezegd, tenminste, wanneer hij er zuinig mee omsprong. Behalve al zijn geld had Vader Semjon hem nog een met veel moeite schoon geschreven, uitvoerigen aanbevelingsbrief voor den Metropoliet van Kiew ter hand gesteld. Het was wel meer dan veertig jaar geleden, dat Vader Semjon in Kiew was geweest, maar de vriendelijke Kerkvorst, die het zelfs niet beneden zijn hooge waardigheid geacht had hem, den middelmatigen leerling van een onaanzienlijke kloosterschool, persoonlijk de heilige wijding toe te dienen, zou zich hem nog wel herinneren. Voor het geval echter, dat het geheugen van den Metropoliet niet zoo frisch mocht zijn gebleven als het zijne, had Vader Semjon in den aanvang van het schrijven een en ander uit zijn studiejaren opgehaald. Geen oogenblik was het in hem opgekomen, dat de Metropoliet Cyrillus toentertijd reeds een legendarischen ouderdom had bereikt en derhalve thans onder de gelukzalige apostelen en belijders in den hemel moest zetelen. Zóózeer was hij daarbij in het verleden opgegaan. Na deze inleiding had hij uitvoerig uitgeweid over de voortreffelijke karaktereigenschappen, de buitengewone schranderheid en den diepen godsdienstzin van Basilius. Hij verzekerde den Kerkvorst, dat de begaafde pleegzoon, dien hij had leeren liefhebben als zijn eigen vleesch en bloed, diens hooge bescherming ten volle waard zou blijken, en verzocht tenslotte onder veel betuigingen van eerbied,
onderdanigheid en verknochtheid, dat het Zijne Doorluchte Hoogwaardigheid mocht behagen Basilius een bescheiden plaatsje te gunnen op de wijd-en-zijd vermaarde popenschool van Kiew,
| |
| |
waarvoor hij zelf indertijd helaas te weinig talenten had bezeten.
‘Deze brief zal alle poorten van Kiew voor je openen,’ had Vader Semjon gezegd en Basilius had hem bij zich gestoken als een kostbare relikwie.
Uit de mededeelingen van den pope had Basilius zich een voorstelling van Kiew gevormd, welke wel-is-waar sterk afweek van die der simpele boeren, maar toch nog zooveel wonderlijks had, dat hij zich ondanks alle vertoon van zelfverzekerdheid in zijn hart toch eenigszins beangst voelde. Soms had de angst voor al het nieuwe en vreemde, dat hij zou gaan zien en beleven, hem zóózeer overweldigd, dat hij op het punt had gestaan Vader Semjon te zeggen, dat hij maar liever in Toerbsk wilde blijven en van het heilig priesterambt afzien, omdat hij er zich niet waardig voor achtte. Zulke oogenblikken van zwakheid overwon hij echter door zichzelve voor te houden, dat er voor hem geen mogelijkheid meer bestond terug te keeren op den eenmaal ingeslagen weg zonder zijn weldoener bitter te ontgoochelen en zichzelf voor heel het dorp belachelijk en verachtelijk te maken. Onmiddellijk vlamde dan de begeerte naar macht en aanzien onder zijn dorpsgenooten weer in hem op en verzengde alle twijfels en aarzelingen. Soms ook deed het vooruitzicht van de vrijheid en onafhankelijkheid, welke hij onderweg zou genieten, een willekeurig melodietje van eigen vinding stijgen naar zijn keel en begon hij zachtjes voor zich heen te neuriën als een aan den kook rakende samovar. Vader Semjon had hem bij alles, wat heilig was, bezworen voortdurend op zijn hoede te zijn voor den duivel, die van uit onvermoede hinderlagen op hem zou loeren, en zich aldoor zijn verheven roeping voor oogen te houden. Met bedekte voorzichtige termen, welke niettemin een prikkelende benieuwdheid in Basilius hadden opgewekt, had hij hem in het bijzonder gewaarschuwd voor de vrouwen. Basilius, die enkel uit vrees voor opspraak de meisjes van het dorp,
| |
| |
van wie hij wel eens droomde, niet in werkelijkheid had durven omhelzen, begreep, dat de pope op een ander soort vrouwen doelde dan b.v. de magere en bruine Groestjenkaja, die meer met haar zwager dan met haar dikken en vadsigen man getrouwd heette. Hij vond het echter niet raadzaam te vragen, welk soort de pope eigenlijk op het oog had, want hij wilde Vader Semjon niet laten blijken, dat hij daarvoor belangstelling koesterde.
Den avond vóór zijn vertrek was Wladimir Weranow, die bereidwillig zijn paard en wagen had aangeboden en op grond daarvan de hooge eer voor zichzelf had opgeëischt hen persoonlijk op de reis naar den trein te mogen vergezellen, nog een en ander komen bespreken. Evenals Basilius had hij al zijn overredingskracht aangewend om Vader Blavatski ervan af te brengen den bezwaarlijken tocht mede te maken. Het hielp echter niets, of zij al zeiden, dat de nachten gevaarlijk koel werden en hij op zijn leeftijd, vooral nu hij pas zoo'n ernstige ziekte achter den rug had, zich niet mocht blootstellen aan de vermoeienissen van een dagenlangen rit. Vader Semjon bleef eigenzinnig op zijn stuk staan en getuigde hoestend, dat hij zich jeugdiger en krachtiger voelde dan ooit. Vaker dan wie ook had hij den weg naar de spoorlijn afgelegd. Zoo'n uitstapje zou hem niet deren. Bovendien, hij zou 's nachts geen oog meer dicht kunnen doen, wanneer hij Basilius niet veilig en wel in den trein zou hebben zien zitten. En dat zou heel wat nadeeliger voor zijn gezondheid zijn. Neen, zij behoefden zich niet bezorgd over hem te maken. De Goede God wilde hem nog niet bij Zich hebben, en Basilius wist heel goed waarom. Vader Semjon gaf Basilius een vertrouwelijk knipoogje en daarmee was de zaak afgehandeld. Zij hadden toen den voorraad proviand voor onderweg bijeen gezocht en Basilius had zijn kleeren en de weinige benoodigdheden, welke hij mee wilde nemen, in een groote linnen lap geknoopt. Bovenop
| |
| |
het koperen kruis met glazen edelsteenen, dat hij van den pope gekregen had, opdat het hem voortdurend zou herinneren aan de roeping, welke hij volgen ging. Van opwinding had Basilius den laatsten nacht in de pastorie nauwelijks kunnen slapen, maar zoodra hij Wladimir Weranow's wagen voor de deur zag staan wachten, had hij de doffe pijn in zijn hoofd en de lamme loomheid in zijn leden vergeten. Als voor een bruiloft was het voertuig opgesierd. De boog van de huif, bedekt met dennengroen, leek een eerepoort en tusschen de spaken der wielen waren berkentakken met goud-geel herfstloof gevlochten. Zelfs het haam met de blank gepoetste bellen was met bosjes kleine late veldbloemen geworden tot een soort van eerekrans. Tijdens den kerkdienst, welken Vader Blavatski uitsluitend ter zijner intentie hield, moest Basilius aldoor aan dien mooien wagen denken. Voor graaf Kordobosj hadden ze hem niet mooier kunnen maken.
De uittocht uit het dorp was een ware triomf geworden. Tot aan de laatste huizen had Wladimir Weranow stapvoets moeten rijden, zooveel menschen waren er op de been om hen feestelijk uitgeleide te doen. Bij het kroegje van Jako Panowitch had Vader Semjon halt laten houden en de achterblijvenden gezegend. Dan had Weranow de lange zweep driemaal als een pistool laten knallen en sprong het paard in een snellen draf. De galm van het ‘Goede reis’ - en ‘Tot weerziens’ - geroep werd overstemd door het ratelen der wielen, maar Basilius hoorde het nog urenlang naklinken in zijn ooren. Hij zat met een brok in zijn keel naast Wladimir Weranow op de voorbank en zag niets anders dan den dansenden kop van het dravende paard voor een egaal-grijze verte. |
|