de vervolgens zijn waarnemingen zóó door elkaar, dat er geen zweem van stelselmatige behandeling meer overbleef.
Hij heeft gestreefd naar een loffelijke onpartijdigheid, hij heeft alleen een schadelijke onevenwichtigheid bereikt. Geen der jongeren, die hij beschrijft, is zoo onevenwichtig als het boek, waarin Dr. van Lieshout hen onevenwichtig noemt! Over dit boek zullen wij niet lang praten. Het was een vergissing. De schrijver meent, dat de jongeren een groot voordeel vertoonen. Zij streven n.l. naar dieper geloofsbeleving. Hij meent vervolgens, dat zij een groot nadeel vertoonen: zij zijn namelijk gevoelsmenschen en geen verstandsmenschen. En nu concludeert hij: ‘De redding zal moeten komen, ook nog in onze dagen, niet van den politicus of van den dichter, doch van den heilige’. Deze conclusie houdt weinig verband met het betoog, en is bovendien een gemeenplaats.
De bewijsvoering van Dr. van Lieshout is getrokken uit twee maandbladen: De Gemeenschap en De Paal, klaarblijkelijk naast De Tijd en De Maasbode de eenige bronnen van dezen auteur. Om de apologie der jongeren te kenschetsen, ontleent hij tien à twintig regels aan ‘Kinderen van ons Volk’! Om te bewijzen, dat de katholieke dichters zich laten leiden door hun sentiment, zonder erkenning van richting, citeert hij uit De Gemeenschap een kroniek, die handelde over... niet-katholieke dichters. Aan Ton Kerssemakers kent hij zooveel vertegenwoordigend gezag toe, dat hij hem meer dan vijf en twintig maal citeert, terwijl hij Kuyle en Engelman slechts tien maal noemt, Van Oosten niet kent en éénmaal over Antoon Coolen spreekt! Hij noemt De Paal een orgaan, dat zijn bestaan dankte aan een splitsing in de redactie van De Gemeenschap. Hij spreekt éénmaal over Gerard Knuvelder, tweemaal over Pieter van der Meer de Walcheren, in het geheel niet over Willem Nieuwenhuis, maar hij haalt hekeldichten aan van... Martin Bruyns. Uit De Paal!
Zonder waardemeter, zonder onderscheidingsvermogen, zonder kennis van zaken, zonder begrip van den toestand geschreven, is dit volstrekt malle boek alleen geschikt om misverstanden in het leven te roepen.
De auteur ziet geen graden in de ‘onevenwichtigheid’, voor hem is iedereen onevenwichtig door het feit, dat hij jong is en schrijft.
Hoe de schrijver van dit werk gepromoveerd kan zijn in de wijsbegeerte, blijft een raadsel. Hij heeft geen logica en nauwelijks een denkvermogen. Hij weet weinig en concludeert valsch. Maar hij heeft het goed bedoeld. Hij heeft willen aantoonen, dat de ‘jongeren’ geen wilde beesten zijn. Wij meenen, dat hun eigen werk dit beter aantoont. Dit boek is voorbeeld van onevenwichtigheid, achterlijkheid en zelfoverschatting, dat in de Roomsche publiciteit der laatste tien jaren zijn gelijke niet heeft. Overigens onschadelijk.
V.