lijken aard, beide weer in de Providence, waar het brandpunt zijner spiritueele liefde stond, nooit gebeurden zij op andere plaatsen.
Vele lezers zullen door deze verhalen herinnerd worden aan de oude legenda aurea. Maar het is opmerkelijk, dat wonderdadige voedselvermeerdering tot voeding van armen en noodlijdenden in vele heiligenlevens voorkomen, ook van de latere eeuwen. Zoo van de heilige Chantal, nog tijdens haar leven in de wereld. En van den armen Benoît Labre, toen nog heel jong, wordt verteld, dat hij te Moulins op Witten Donderdag aan twaalf miserabele bedelaars veel meer erwtensoep uitdeelde, dan hij in zijn pot had.
Wie godsdienstig geloovend is, kan ook gelooven aan deze wonderen; wie niet, zal ze verwerpen. Zoo was het in alle tijden. Verklaringen van ooggetuigen veranderen er niets aan.
Monnin haalt hier aan: Johannes XIV. 12, de woorden van Christus over de kracht van het geloof: dat was ook de kracht van den pastoor van Ars. Iemand vroeg hem eens: ‘qu'est ce donc que la foi?’ En hij antwoordde: ‘la foi, c'est quand on parle à Dieu comme à un homme!’ Bij al zijn minachting van aardsche glorie en genot was er in den heilige gegroeid een zacht gevoel van natuurlijke gehechtheid aan zijn Kinderhuis. In zijn onophoudelijken drang naar eenzaamheid zag hij daar de koele oase van gebed, den afgesloten tuin der liefde, waar hij zou kunnen vluchten uit het gewoel der menschen, dat al maar door duurde om hem rond in kerk en biechtstoel, van uit den diepen nacht tot in den nieuwen avond. In het Kinderhuis een kamertje en een kapel. En in de kapel een eeuwigdurende aanbidding, ‘si telle était la volonté de Dieu!’
Het was een liefelijke droom, die door het zware leven met hem meeging tot in zijn ouderdom. Toen begreep hij, dat ook dit offer van hem gevraagd werd voor de volkomenheid der overgave van alles wat zijn eigen was.