D.A.M. Binnendijk
Het gebed van JimenaGa naar voetnoot1)
O gelukzalige Heer, o Hemelsche Vader, Gij maakte
Den hemel, Gij maakte de aarde en de zee op den derden dag,
Sterren, de maan en de zon, de laatste om ons te verwarmen,
En Gij zijt vleesch geworden in de Heilige Maagd Maria,
In Bethlehem zijt Gij geboren, zooals Gij dat hebt gewenscht;
Herders bewezen U eer, die saamkwamen om U te loven,
Drie Koningen uit het Oosten zijn U daar komen aanbidden:
Balthazar en Kaspar en Melchior was er de derde,
Goud en wierook en myrrhe in overvloed brachten zij mede;
Jonas hebt Gij gered, toen hij in zee was gevallen,
Daniël hebt Gij gered uit de klauwen der woedende leeuwen,
Van Sint Sebastiaan waart Gij in Rome de redder,
En van onrecht gevrijwaard hebt Gij de Heilge Suzanna.
Twee en dertig jaren, o Heer, hebt Gij op aarde gewandeld,
Al de wondren verrichtend, waar wij eerbiedig van spreken:
Uit water maakte Gij wijn en brood uit weerbarstige steenen,
Lazarus wekte Gij op uit den dood, zooals Gij dat wenschte;
Gij gaaft U den Joden gevangen op den hoogen Calvariënberg,
En op Golgotha hebben zij wreed U aan het kruishout geslagen,
Naast U twee dieven gehangen aan beide zijden van 't kruis,
De eene kwam in den Hemel, de ander vond Hem gesloten.
Toen Gij daar hing aan het kruis, openbaarde Gij àl Uwe Liefde:
De blinde krijgsknecht Longinus, die tevoren nooit ziende geweest was,
Stak U met zijn lans in de zijde, zoo dat zij druppelend bloedde,
Het vlood langs de lans omlaag, en men zag hem bei zijne handen
Samengevouwen omhoog opheffen tot aan zijne oogen,
Die werden ziende en hij kon zijn blik in de rondte doen waren,
En hij geloofde in U, want dit was het eind zijner kwalen.
Uit het graf stond Gij op en handelend naar Uwen Wil
Betradt Gij den weg naar de Hel en verbrandde de poorten
En hebt er de Heilige Vaders uit al hun ellenden verlost.
Gij zijt der Koningen Koning, der wereld Almachtige Vader,
In U staat mijn geloof, U aanbid ik, al wat ik vermag,
En den Heiligen Petrus smeek ik, dat hij mijn gebeden versterke
Voor mijn Strijder, mijn Cid, dat God hem voor kwaad behoede,
Dat wij, als hij nu moet vertrekken, elkander in 't leven hervinden.
|
-
voetnoot1)
- Het gebed van Jimena, de vrouw van den Cid, is een fragment uit het Oud-Spaansche epos ‘Poema de Mio Cid’, geschreven ongeveer 1140.
|