van verlangt. Hef je hand op en geef mij de absolutie. Gij heft ze wel eens meer voor mij op!’
De pastoor: ‘Tu quis es?’
De vrouw: ‘Magister caput! ... (weer in 't Fransch): ‘leelijke zwarte pad! Wat doe je mij lijden! maar toch gebeurt het, dat je voor mij werkt... Waarom help je de biechtelingen bij hun gewetensonderzoek? Is dat wat ik ze laat doen niet voldoende?’
De pastoor: ‘Maar zij wenden zich toch tot God alvorens hun geweten te onderzoeken.’
De vrouw: ‘Ja, maar alleen met de lippen. Ik ben veel meer hier in de kapel dan je denkt. Ik zeg je dat ik hun gewetensonderzoek doe. Ik ben veel meer in de kapel dan je denkt: mijn lichaam verdwijnt, maar mijn geest blijft... gij zijt een gierigaard!’
De pastoor: ‘Dat kan moeilijk. Ik heb maar weinig en dit weinige geef ik mèt een goed hart.’
De vrouw: ‘Van die gierigheid spreek ik niet, gij zijt zielengierig en rooft er mij zooveel je kunt, gij zijt een leugenaar, gij zegt altijd dat je zult heengaan en je doet het niet.’
Dan vertelt de vrouw, hoe zij (hij) den vorigen Zondag hem in het begin der Mis gestoord en verontrust had, zooals gebeurd was, en gaat voort: ‘het paarse Kleed (de bisschop) heeft je geschreven voor kort (dat was zoo), maar ik heb gemaakt, dat hij een belangrijk punt vergeten heeft.’
De pastoor: ‘Zal Monseigneur me laten vertrekken?’
De vrouw: ‘hij houdt te veel van je! Zonder die ..... (en dan volgt een afschuwelijke scheldnaam voor de H. Maagd), zoudt ge reeds lang weg zijn. We hebben alles gedaan om je er uit te werken, maar we zijn niet geslaagd door die ... (weer het gruwelijke scheldwoord voor de H. Maagd). Het paarse Kleed (de bisschop) is even gierig als jij! hij doet mij ook veel lijden ... Allons! hef je hand over mij op, zooals over zooveel anderen .....