De Gemeenschap. Jaargang 9(1933)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 285] [p. 285] Anton van Duinkerken Maria bij Elisabeth voor Tine Kuitenbrouwer. ‘Ik ben maar gekomen, mijn lieve nicht, Al waren het donkere nachten, Want moeders te helpen ben ik verplicht, Geen vrouw zal vergeefs op mij wachten: Ik ben trouw als de komst van het licht. Wie heeft geen geloof in den dageraad En geen hoop op de zon in het oosten? Hoor naar mijn hart en zijn regelmaat, Die is er om vrouwen te troosten Wanneer de geboorte beginnen gaat. Die dingen hebben een dieperen zin Dan de menschen tot-heden-toe zagen, Want nu krijgt de wereld een nieuw begin En een antwoord op alle vragen. Nu gaan wij den tijd van Gods vriendschap in. Wees niet bevreesd voor de komst van het kind, Het zal niet behoeven te wachten Tot het de hemelpoort open vindt, Zegen den Heer dus met alle geslachten, Wier vrees is verwaaid op Zijn morgenwind. Zegen den Heer, want ik heb Hem behaagd En Hij heeft mij uitverkoren God zelf heeft mij om mijn trouw gevraagd Het kind, dat van mij wordt geboren Zal heeten: de Zoon van de Moedermaagd. [pagina 286] [p. 286] Als eenmaal dit wonder geschied zal zijn Wordt de heele wereld een wonder, Dan komt er een blijdschap in iedere pijn, Het leven is nooit meer zonder Geluk voor de vrouwen, die moeder zijn. Loof God om hetgeen er geschieden gaat Dat alle de vrouwen zal troosten! Want ik hoor in mijn hart en zijn regelmaat Het heilige lied van het oosten: De zang van den Eeuwigen Dageraad.’ Vorige Volgende